ECLI:NL:RBLIM:2018:10780

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
14 november 2018
Publicatiedatum
15 november 2018
Zaaknummer
7303014 CV EXPL 18-6699
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing loonvordering in kort geding met betrekking tot arbeidsovereenkomst en wettelijke verhoging

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 14 november 2018 in kort geding uitspraak gedaan over een loonvordering van een werknemer, [eiser], tegen zijn werkgever ATRANS B.V. [eiser] was van 23 juli 2018 tot 17 augustus 2018 in dienst bij ATRANS als medewerker transport. Tijdens de procedure vorderde [eiser] betaling van een netto bedrag van € 4.173,47 bruto, minus reeds ontvangen bedragen, en een deugdelijke bruto/netto specificatie. De vordering was gebaseerd op de cao voor het beroepsgoederenvervoer.

De rechtbank heeft vastgesteld dat ATRANS op 1 augustus en 16 oktober 2018 betalingen aan [eiser] heeft gedaan, maar dat er onduidelijkheid bestond over de reden van de uitbetaling en de verdere loonbetalingen. ATRANS heeft ter zitting aangegeven bereid te zijn om te betalen, maar dat er nog administratieve zaken moesten worden afgehandeld. De rechtbank oordeelde dat ATRANS niet voldoende had onderbouwd waarom verdere betalingen waren opgeschort en dat de berekening van [eiser] als onweersproken kon worden aangenomen.

De rechtbank heeft de vordering van [eiser] toegewezen tot een bedrag van € 4.172,69, inclusief de wettelijke verhoging ex art. 7:625 BW. Ook de gevorderde loonspecificatie met een dwangsom werd toegewezen. ATRANS werd veroordeeld tot betaling van de proceskosten. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad, en het meer of anders gevorderde werd afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Burgerlijk recht
Zaaknummer 7303014 CV EXPL 18-6699
Vonnis in kort geding van 14 november 2018
in de zaak van
[eiser] ,
wonend te [woonplaats] aan de [adres] ,
eisende partij,
gemachtigde mr. A.L. van den Bergh
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
ATRANS B.V.,
gevestigd te (6295 AR) Lemiers, gemeente Vaals,
gedaagde partij,
in rechte vertegenwoordigd door dhr. A. Prickaerts, bestuurder.
Partijen zullen hierna verder [eiser] of [eiser] en Atrans genoemd worden

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het exploot van dagvaarding d.d. 29 oktober 2018
  • de op 12 november 2018 ter griffie ontvangen nadere producties (9 en 9B) van de zijde van [eiser] of [eiser] ,
  • de mondelinge behandeling ter zitting van 12 november 2018 waarbij [eiser] of [eiser] zijn eis heeft vermeerderd.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] of [eiser] is van 23 juli 2018 tot 17 augustus 2018 krachtens arbeidsovereenkomst in dienst geweest van Atrans in de functie van medewerker transport. Op de arbeidsovereenkomst is de cao voor het beroepsgoederenvervoer van toepassing.
2.2.
Op 1 augustus 2018 heeft Atrans € 827,26 netto aan [eiser] of [eiser] uitbetaald (productie 3) en op 16 oktober 2018 ontving [eiser] of [eiser] nog eens € 500,00 netto van Atrans. Op de respectieve afschriften staat bij de eerste betaling de omschrijving ‘mnd juli’ vermeld en bij de tweede betaling de omschrijving ‘periode 8’.
2.3.
Ter zitting heeft [eiser] of [eiser] nog te kennen gegeven dat hij daarnaast op of rond 1 november 2018 nog € 450,00 netto van Atrans heeft ontvangen en op 12 november 2018 nog eens € 182,58, hetgeen evenwel niet vergezeld is gegaan met een formele dienovereenkomstige eisvermindering.

3.De vordering

3.1.
Bij exploot van dagvaarding vorderde [eiser] of [eiser] de veroordeling van Atrans tot betaling binnen vijf werkdagen na betekening van dit vonnis van het netto equivalent van € 4.173,47 bruto, minus € 500,00 netto, onder gelijktijdige verschaffing van een deugdelijke bruto/netto specificatie, dit laatste onder verbeurte van een dwangsom van € 50,00 per ingegane dag dat Atrans niet aan die veroordeling voldoet met een maximum van € 1.000,00, alsmede tot betaling van een vergoeding voor de door de Raad van rechtsbijstand aan [eiser] of [eiser] opgelegde eigen bijdrage ad € 143,00, een en ander onder verwijzing van Atrans in de proceskosten.
3.2.
Ter zitting heeft [eiser] of [eiser] zijn vordering vermeerderd in die zin dat hij thans ook de wettelijke verhoging ex art. 7:625 BW van Atrans vordert. Tegen de eisvermeerdering is door Atrans geen bezwaar gemaakt zodat de kantonrechter die toestaat.
3.3.
Ter onderbouwing van zijn vordering heeft [eiser] of [eiser] verwezen naar een zelfvervaardigde berekening (nagekomen productie 9) volgens welke berekening hij recht heeft op loon inclusief emolumenten en overuren ad in totaal € 4.172,69 (derhalve € 0,78 minder dan gevorderd). Tevens heeft [eiser] of [eiser] volgens die berekening recht op verblijfskosten gehad ad in totaal € 826,77, waar hij dan het ontvangen bedrag van € 827,26 vanaf heeft getrokken, hetgeen dus resulteert in een surplus van € 0,49.

4.De beoordeling

4.1.
Het spoedeisend belang volgt uit de aard van de vordering (loon).
4.2.
Om een voorziening te kunnen treffen zoals gevorderd, dient met redelijke mate van zekerheid aangenomen te kunnen worden dat in een bodemprocedure een met de gevraagde voorziening overeenstemmende vordering zal worden toegewezen. Die beoordeling geschiedt op basis van hetgeen in deze korte procedure naar voren is gebracht en aannemelijk is gemaakt.
4.3.
Ter zitting heeft Atrans aangevoerd dat zij alles wil betalen waar [eiser] of [eiser] recht op heeft, maar dat zij dat nog niet heeft gedaan omdat zij nog een ‘chauffeurspasje moest uitlezen’. [eiser] of [eiser] zou verder ook nog een verklaring moeten tekenen in verband met mogelijke strafrechtelijke aansprakelijkheid. Gesteld noch gebleken is echter dat Atrans ook aan [eiser] of [eiser] heeft bericht dat verdere uitbetaling van loon hiervan afhankelijk zou zijn, laat staan dat om die reden een recht op opschorting zou zijn ontstaan. Onduidelijk blijft dan in dat verband waarom Atrans op 1 respectievelijk 12 november 2018 nog de hiervoor on der 2.3 aangehaalde bedragen heeft overgemaakt.
Atrans heeft verder geen opmerkingen gemaakt over de door [eiser] of [eiser] vervaardigde berekening van verschuldigd loon, zodat de juistheid van die berekening (op al haar onderdelen) als onweersproken in deze procedure vaststaat.
4.4.
Op grond van bovenstaande overwegingen zal de vordering worden toegewezen, zij het tot het door [eiser] of [eiser] zelf in de nagekomen productie 9 voorgerekende bedrag van € 4.172,69, nu voor de overige € 0,78 geen grondslag bestaat. De over dat bedrag gevorderde wettelijke verhoging ex art. 7:625 BW is eveneens toewijsbaar (ook daar is geen verweer tegen gevoerd). Daarbij zal dan wel verstaan worden dat met de (na dagvaarding) reeds gedane betalingen zoals genoemd onder 2.3. bij de executie van dit vonnis rekening zal worden gehouden.
4.5.
Ook de gevorderde verschaffing van een deugdelijke loonspecificatie is toewijsbaar, inclusief de daaraan gekoppelde dwangsom zoals gevorderd.
4.6.
Voor de gevorderde veroordeling tot betaling van een vergoeding voor de door de Raad van de Rechtsbijstand opgelegde eigen bijdrage is geen grondslag gesteld en ook overigens niet gebleken, zodat dat onderdeel niet voor toewijzing in aanmerking komt.
4.7.
Atrans zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld tot betaling van de proceskosten, aan de zijde van [eiser] of [eiser] tot de datum van dit vonnis begroot op € 724,01, bestaande uit € 400,00 aan salaris gemachtigde, € 226,00 aan griffierecht en
€ 98,01 aan explootkosten.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt Atrans om binnen vijf werkdagen na betekening van dit vonnis het netto equivalent van € 4.172,69 bruto, alsmede tot betaling van de wettelijke verhoging daarover ex art. 7:625 BW, minus € 500,00 netto, aan [eiser] of [eiser] te betalen onder gelijktijdige verschaffing van een deugdelijke bruto/netto specificatie, dit laatste onder verbeurte van een dwangsom van € 50,00 per ingegane dag dat Atrans niet aan deze veroordeling voldoet met een maximum van € 1.000,00, waarbij verstaan wordt dat bij de tenuitvoerlegging van dit onderdeel rekening wordt gehouden met de reeds gedane betalingen als genoemd onder 2.3.,
5.2.
veroordeelt Atrans tot betaling van de proceskosten, aan de zijde van [eiser] of [eiser] tot de datum van dit vonnis begroot op € 724,01,
5.3.
verklaart de veroordelingen onder 5.1. en 5.2. uitvoerbaar bij voorraad,
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.H.J. Otto en is in het openbaar uitgesproken
RK