ECLI:NL:RBLIM:2018:11032

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
22 november 2018
Publicatiedatum
22 november 2018
Zaaknummer
C/03/256920 / HA RK 18-279
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Verschoning
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot verschoning van een rechter in civiele zaak

Op 22 november 2018 heeft de Rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, een beslissing genomen in een verzoek tot verschoning van mr. K.J.H. Hoofs, rechter in de rechtbank Limburg. Het verzoek tot verschoning werd ingediend op 6 november 2018, naar aanleiding van een situatie die zich voordeed op 3 november 2018, waarbij de rechter in haar privésituatie in contact kwam met de gedaagde partij in een civiele procedure die zij behandelde. De rechter had op 3 september 2018 een comparitie gehad met deze gedaagde partij en er was een vervolg gepland op 19 februari 2019. Om de schijn van partijdigheid te vermijden, verzocht de rechter om haar verschoning in de zaak met zaaknummer 247622/HA ZA 18-149.

De verschoningskamer heeft het verzoek beoordeeld aan de hand van de wettelijke criteria. Het uitgangspunt is dat een rechter geacht wordt onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die een vermoeden van vooringenomenheid rechtvaardigen. De verschoningskamer concludeerde dat de rechter terecht had verzocht om verschoning, gezien de omstandigheden die zij had uiteengezet. De rechtbank heeft het verzoek tot verschoning dan ook toegewezen en de beslissing werd openbaar uitgesproken in aanwezigheid van mr. M.J.W.D. Janssen.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK LIMBURG

Verschoningskamer
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: C/03/256920 / HA RK 18-279
Beslissing van de meervoudige kamer, belast met de behandeling van verschoningsverzoeken
op het verzoek van
mr. K.J.H. Hoofs,
rechter in de rechtbank Limburg,
verder: de rechter,
strekkend tot haar verschoning in de civiele zaak met zaaknummer 247622/HA ZA 18-149 ( [naam partijen] ).

1.De procedure

Door middel van een e-mailbericht van 6 november 2018 aan de griffier van de verschoningskamer heeft de rechter op grond van artikel 40 van het Wetboek van burgerlijke rechtsvordering een verzoek gedaan strekkend tot haar verschoning in bovengenoemde zaak die de rechter behandelt.
De rechter is op 21 november 2018 door de verschoningskamer gehoord.

2.Het verzoek

Het verzoek houdt – zakelijk en voor zover relevant weergegeven – in dat de rechter op 3 november 2018 in het kader van de verbouwing van haar woning – derhalve in haar privésituatie – is geconfronteerd met de gedaagde partij in de genoemde procedure. Deze persoon was door het bedrijf dat de rechter had ingeschakeld, naar haar woning gestuurd. Op 3 september 2018 had in de zaak van deze persoon een comparitie ten overstaan van de rechter plaatsgevonden en een vervolg van de behandeling van de zaak is gepland tegen 19 februari 2019. Om de schijn van partijdigheid te voorkomen wil de rechter zich in deze zaak verschonen.

3.De beoordeling

Bij de beoordeling van een verzoek als het onderhavige dient het uitgangspunt te zijn dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een rechtzoekende een vooringenomenheid zou kunnen koesteren, althans dat de bij een rechtzoekende dienaangaande vrees objectief gerechtvaardigd zou kunnen zijn.
De vraag is of de rechter terecht tot de conclusie is gekomen dat ten aanzien van haar in bovengenoemde zaak de schijn van partijdigheid zou kunnen worden gewekt.
Uitgaande van hetgeen de rechter aan haar verzoek tot verschoning ten grondslag heeft gelegd komt de verschoningskamer tot het oordeel dat de rechter het verzoek terecht heeft ingediend. Om de schijn van partijdigheid te vermijden zal de rechtbank het verzoek tot verschoning toewijzen.

4.De beslissing

De verschoningskamer:
  • wijst het verzoek tot verschoning toe;
  • beveelt onverwijlde mededeling van deze beslissing aan de rechter en aan partijen.
Deze beslissing is gegeven door mr. R.H.J. Otto, voorzitter, mr. W.E. Elzinga en mr. R.P.J. Quaedackers, leden en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van
mr. M.J.W.D. Janssen op 22 november 2018. [1]

Voetnoten

1.type: