In deze zaak, die voor de Rechtbank Limburg is behandeld, vordert de eiser, een werknemer met een 0-urencontract, betaling van zijn loon over de maanden augustus, september en oktober 2018 van zijn werkgever, KUNSTSTOF BRUNSSUM B.V. De eiser stelt dat hij op 1 januari 2018 in dienst is getreden en dat hij recht heeft op loonbetaling, ondanks dat hij zich ziek heeft gemeld. De werkgever betwist dit en stelt dat de arbeidsovereenkomst op 13 augustus 2018 onverwijld is opgezegd vanwege dringende redenen. De kantonrechter heeft de procedure op 22 november 2018 behandeld en op 28 november 2018 vonnis gewezen.
De kantonrechter oordeelt dat de eiser voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij recht heeft op loonbetaling. De werkgever heeft niet kunnen bewijzen dat de arbeidsovereenkomst op 13 augustus 2018 is beëindigd. De kantonrechter gaat uit van het rechtsvermoeden van artikel 7:610b BW, dat de arbeidsovereenkomst voortduurt en dat de eiser recht heeft op loon over de maanden waarin hij niet is betaald. De kantonrechter heeft de werkgever veroordeeld tot betaling van het achterstallige loon, inclusief wettelijke verhogingen en rente, en heeft ook de kosten van de procedure aan de werkgever opgelegd.
Het vonnis benadrukt het belang van de bewijsvoering in arbeidszaken en de bescherming van werknemersrechten, vooral in situaties met 0-urencontracten. De uitspraak is een bevestiging van de rechten van werknemers in vergelijkbare situaties en de noodzaak voor werkgevers om zorgvuldig om te gaan met arbeidsovereenkomsten en loonbetalingen.