ECLI:NL:RBLIM:2018:11294

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
29 november 2018
Publicatiedatum
30 november 2018
Zaaknummer
C/03/255583 / HA RK 18-255
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van rechter in civiele procedure met betrekking tot de minister van Infrastructuur en Waterstaat

In deze zaak heeft verzoekster, betrokken in een civiele procedure tegen de minister van Infrastructuur en Waterstaat, een wrakingsverzoek ingediend tegen rechter M.A.H. Span-Henkens. Dit verzoek werd ingediend tijdens de behandeling van het verzet op 4 oktober 2018, waarbij verzoekster zich beklaagd over de vermeende vooringenomenheid van de rechter. Verzoekster stelde dat de rechter een politiek gekleurd standpunt innam door de gemachtigden van de minister het woord te geven, terwijl de minister geen partij was in het verzet. Daarnaast werd er geklaagd over het niet beantwoorden van vragen door de rechter, wat verzoekster de indruk gaf dat de rechter al een oordeel had gevormd.

De rechter heeft in haar schriftelijke reactie aangegeven dat de zitting bedoeld was voor het toelichten van het verzet en niet voor het beantwoorden van vragen. De wrakingskamer heeft vervolgens beoordeeld of er sprake was van feiten of omstandigheden die de onpartijdigheid van de rechter in gevaar konden brengen. De wrakingskamer concludeerde dat de vrees voor partijdigheid niet objectief gerechtvaardigd was. De beslissing van de rechter om de gemachtigden van de minister het woord te geven was gebaseerd op de Algemene wet bestuursrecht en niet op vooringenomenheid.

Uiteindelijk heeft de wrakingskamer het verzoek tot wraking afgewezen, waarbij werd benadrukt dat de rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit tegenspreken. De wrakingskamer oordeelde dat er geen sprake was van een flagrante schending van de goede procesorde of fundamentele rechtsbeginselen, en dat de argumenten van verzoekster niet voldoende waren om de vrees voor partijdigheid te onderbouwen.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Wrakingskamer
Zaaknummer: C/03/255583 / HA RK 18-255
Beslissing van de meervoudige kamer belast met de behandeling van wrakingsverzoeken
in de zaak van
[verzoekster],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster,
verschenen in persoon,
indienster van een verzoek dat strekt tot wraking van
mr. M.A.H. Span-Henkens, rechter in deze rechtbank, hierna: de rechter.

1.De procedure

Tijdens de behandeling van het verzet door de rechter op 4 oktober 2018 in de zaak tussen [naam mede-opposant] en verzoekster als opposanten tegen de uitspraak van deze rechtbank van 7 juni 2018 in de zaak tussen opposanten en de minister van Infrastructuur en Waterstaat, hierna: de minister, heeft verzoekster een verzoek tot wraking ingediend tegen de rechter.
De rechter heeft op 4 oktober 2018 schriftelijk meegedeeld dat zij niet in het verzoek tot wraking wenst te berusten, dat zij na haar vakantie op 8 november 2018 schriftelijk zal reageren en dat zij niet gehoord wenst te worden.
De behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden ter zitting van de wrakingkamer op 21 november 2018. Verzoekster is daarbij verschenen.
De uitspraak is bepaald op heden.

2.De grond van het wrakingsverzoek

Verzoekster voert als grond voor de wraking aan dat de rechter vooringenomen is en dat zij een politiek gekleurd standpunt inneemt door de gemachtigden van de minister het woord te laten voeren terwijl de minister geen partij is in het verzet. Verzoekster kreeg daardoor het idee dat zij die mannen had opgeroepen om haar ter zitting te steunen. Verder voert zij aan dat de rechter weigerde om antwoord te geven op de vraag in welk wetsartikel staat dat de minister het gebruik mag gedogen van een strook grond van 250 meter als start- en landingsbaan op Maastricht Aachen Airport, dat wekte de indruk dat de rechter er al vanuit gaat dat de minister bevoegd is. Verzoekster heeft daardoor het gevoel gekregen dat de beslissing al klaar was. De rechter wekte ook de indruk dat zij het dossier niet kende en onvoldoende bekwaam was om deze zaak te behandelen. Zij had diepgaand in discussie moeten gaan met mede-opposant [naam mede-opposant] , door dit niet te doen gaf zij in ieder geval blijk van desinteresse in de zaak. Rode draad in het betoog van opposanten is ook dat deze zaak meervoudig moet worden beslist.

3.Het standpunt van de rechter

De rechter voert in haar schriftelijke reactie van 8 november 2018 aan dat zij op de zitting aan verzoekster heeft meegedeeld dat een zitting waarin het verzet wordt behandeld is bedoeld om een toelichting te geven op het ingediende verzet en niet om vragen te beantwoorden.
Dat de rechter vervolgens de gemachtigden van de minister de gelegenheid heeft gegeven om het woord te voeren heeft te maken met het bepaalde in artikel 8:55, tiende lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb). Hierin is bepaald dat de bestuursrechter, indien zij het verzet gegrond verklaart, tevens uitspraak kan doen op het beroep, mits een nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdraagt aan de beoordeling van de zaak en de partijen in de gelegenheid zijn gesteld op een zitting te worden gehoord en daarbij zijn gewezen op de bevoegdheid om tevens uitspraak te doen op het beroep. Hierop heeft de rechter reeds in haar uitnodigingsbrieven van 28 augustus 2018 gewezen. In verband hiermee heeft de rechter de overige bij het beroep betrokken partijen de gelegenheid gegeven het woord te voeren op de verzetszitting, overigens zonder dat zij op dat moment het besluit had genomen om van de mogelijkheid van artikel 8:55, tiende lid, Awb gebruik te gaan maken.

4.De beoordeling

De wrakingskamer beoordeelt of sprake is van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Uitgangspunt daarbij is dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing vormen dat een rechter ten opzichte van een procespartij vooringenomen is, althans dat de bij die partij daarvoor bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is. Het (subjectieve) standpunt van een verzoeker daarover is belangrijk, maar niet doorslaggevend; de vrees voor partijdigheid moet objectief gerechtvaardigd zijn.
Ten aanzien van de wrakingsgrond die inhoudt dat de rechter vooringenomen is omdat zij op een vraag van verzoekster - in welk wetsartikel staat dat de minister het gebruik mag gedogen van een strook grond van 250 meter als start- en landingsbaan op Maastricht Aachen Airport? - heeft geantwoord dat de zitting niet bedoeld is om vragen van partijen te beantwoorden maar om het verzet toe te lichten, overweegt de wrakingskamer als volgt. Een mondelinge behandeling heeft in eerste instantie tot doel dat partijen - met het oog op de oordeelsvorming over de zaak - de rechter voorlichten en niet dat de rechter partijen voorlicht, in die zin dat de rechter gehouden is vragen van partijen te beantwoorden. Dat kan in heel bijzondere gevallen wellicht anders zijn, maar een dergelijk geval deed zich hier niet voor. Gelet hierop kan aan het niet-beantwoorden van de genoemde vraag door de rechter niet objectief gerechtvaardigd de vrees worden ontleend dat de rechter jegens verzoekster vooringenomen zou zijn. Dit geldt ook voor het op de wrakingszitting nog geuite verwijt dat de rechter niet “diepgaand in discussie is gegaan” met [naam mede-opposant] . Het is niet de taak van de rechter met partijen in discussie te gaan.
De andere wrakingsgrond - te weten dat de rechter een politiek gekleurd standpunt inneemt door de gemachtigden van de minister het woord te geven terwijl de minister geen partij is in het verzet - ziet op een zuivere procesbeslissing. Dergelijke beslissingen kunnen slechts tot inwilliging van een wrakingsverzoek leiden indien sprake is van flagrante schending van eisen van een goede procesorde dan wel fundamentele rechtsbeginselen die een eerlijk en onafhankelijk proces waarborgen en die schending aanleiding geeft voor een objectief gerechtvaardigde vrees voor partijdigheid of vooringenomenheid van de betrokken rechter. Daarvan is in dit geval geen sprake. De beslissing van de rechter om - naast opposanten - ook de minister voor de zitting uit te nodigen, zoals ook aangekondigd in de oproepingsbrieven, is gebaseerd op een uitdrukkelijk gegeven regeling in de Algemene wet bestuursrecht en verzoekster heeft geen feiten of omstandigheden aangevoerd die meebrengen dat de beslissing van de rechter om vanwege proceseconomische redenen van deze zogenaamde kortsluitingsbevoegdheid gebruik te maken, zozeer onbegrijpelijk is dat zij jegens verzoekster vooringenomenheid koestert, dan wel dat de bij verzoekster dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is. Mutatis mutandis moet hetzelfde geoordeeld worden ten aanzien van de logischerwijs daarop gevolgde beslissing van de rechter om de op voormelde wijze bij het verzet betrokken partij (de minister) het woord te geven. De tweede wrakingsgrond ziet strikt genomen alleen op die beslissing.
Dat de rechter zich op voorhand al een eindoordeel over het verzet van verzoekster heeft gevormd, zoals verzoekster ter zitting van de wrakingskamer in algemene zin nog naar voren heeft gebracht, is verder op geen enkele manier aannemelijk geworden en kan in ieder geval niet uit de aan de wrakingsgronden ten grondslag gelegde feiten en omstandigheden worden afgeleid. De door verzoekster ten slotte nog geponeerde stelling dat de rechter “niet bekwaam” zou zijn, en verzoekster daarom geen vertrouwen heeft in de uitkomst van het door haar ingestelde verzet, wordt door niets geschraagd en valt overigens ook buiten het bestek van deze wrakingsprocedure.
Voor zover verzoekster nog wederom aan de orde heeft willen stellen dat deze zaak meervoudig behandeld en beslist zou moeten worden, zoals ook al door haar partner
[naam mede-opposant] eveneens ten grondslag werd gelegd aan zijn wrakingsverzoek van 5 juli 2018 gericht tegen deze rechter, verwijst de wrakingskamer naar het oordeel van de wrakingskamer hieromtrent van 27 augustus 2018.
Het verzoek moet worden afgewezen.

5.De beslissing

De wrakingskamer:
- verklaart het verzoek tot wraking van de rechter ongegrond.
Deze beschikking is gegeven door mr. R.H.J. Otto, voorzitter, mr. W.E. Elzinga en mr. R.P.J. Quaedackers, leden en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van
mr. M.J.W.D. Janssen op 29 november 2018. [1]

Voetnoten

1.type: