ECLI:NL:RBLIM:2018:11364

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
4 december 2018
Publicatiedatum
4 december 2018
Zaaknummer
03/866147-17
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanranding met seksuele lading en bewijsbeoordeling

Op 4 december 2018 heeft de Rechtbank Limburg in Roermond uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van aanranding. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 12 april 2016, waarbij de verdachte, terwijl het slachtoffer in een binnenspeeltuin in Venray aan het werk was, haar zonder toestemming bij de borst en de bil heeft geknepen. De rechtbank heeft de zaak inhoudelijk behandeld op 20 november 2018, waarbij zowel de verdachte als zijn raadsman aanwezig waren. De officier van justitie heeft betoogd dat het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden, onderbouwd door de aangifte van het slachtoffer, WhatsApp-berichten en de verklaring van een getuige. De verdediging heeft echter aangevoerd dat er onvoldoende bewijs is voor de beschuldigingen.

De rechtbank heeft de verklaringen van het slachtoffer en de getuige zorgvuldig gewogen. Ondanks enkele inconsistenties in de verklaringen, heeft de rechtbank geoordeeld dat de verklaringen voldoende steun bieden voor de aangifte. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 12 april 2016 ontuchtige handelingen heeft gepleegd door het slachtoffer te knijpen in de borst en de bil. De verdachte is veroordeeld tot een taakstraf van 100 uren, met een vervangende hechtenis van 50 dagen bij niet-naleving. Daarnaast is de verdachte veroordeeld tot betaling van schadevergoeding aan het slachtoffer, die bestaat uit materiële en immateriële schade.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond
Strafrecht
Parketnummer: 03/866147-17
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 4 december 2018
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboortegegevens verdachte] ,
wonende te [adresgegevens verdachte] .
De verdachte wordt bijgestaan door mr. J.L.E. Marchal, advocaat kantoorhoudende te Maastricht.

1.Het onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 20 november 2018. De verdachte en zijn raadsman zijn verschenen. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte:
Feit 1: [slachtoffer] heeft aangerand

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht. Hij heeft daartoe verwezen naar de aangifte, de WhatsApp-berichten tussen aangeefster en [getuige] , de verklaring van [getuige] als getuige en het NFI rapport.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het ten laste gelegde, omdat er te weinig wettig en overtuigend bewijs is.
3.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
3.3.1
Het bewijs
Aangeefster [slachtoffer] [2] verklaarde – zakelijk weergegeven – als volgt:
Ik doe aangifte van aanranding tegen meneer [verdachte] gepleegd op 12 april 2016, rond 10:00 uur bij [naam binnenspeeltuin] in Venray. De vader van de eigenaar van het werk (de rechtbank begrijpt: verdachte) was daar aan het klussen en vroeg of ik boven wilde komen kijken. Toen hadden wij het bouw technisch erover hoe eruit zag en uit het niets greep hij naar mijn borsten. Toen schrok ik en wilde ik weglopen en toen greep hij naar mijn kont. Toen ben ik weggegaan en ben ik mensen gaan helpen bij de balie. (…) U vraagt mij wat hij deed met zijn hand bij mijn borsten. Hij greep er naar. Hij kneep er ook in en het ging heel snel. Hij pakte echt mijn hele borst vast met zijn hand. U vraagt mij wat hij met zijn hand deed bij mijn bil. Volgens mij hetzelfde als bij mijn borst, vol vastpakken. Op mijn broek.
[getuige] heeft op 12 april 2016 tussen 10:01 uur en 19:43 uur via WhatsApp [3] met [slachtoffer] gecommuniceerd. Deze communicatie hield onder andere het volgende in:
  • 10:01 – [slachtoffer] : Jo nigga wat doe je vandaag
  • 10:02 – [getuige] : Uhm.. moet met me bradda na boxmeer
  • 10:02 – [slachtoffer] : Okeh
  • 10:04 – [getuige] : Why?
  • 10:04 – [slachtoffer] : Dus je komt niet relaxen
  • 10:10 – [getuige] : je moet die ff luisteren is echt lache
  • 10:45 – [slachtoffer] : Ik voel me zo vies omg
  • 10:58 – [slachtoffer] : Ik moet je eg f wat zeggen man
  • 10:58 – [getuige] : Wat dan jonge?
  • 10:58 – [slachtoffer] : Ja weet nie of ik dat via app moet zeggen bah
  • 10:59 – [slachtoffer] : Die pa van [naam 1] is echt vies
  • 10:59 – [getuige] : wat dan?
  • 10:59 – [slachtoffer] : Oke verwijder je dit gesprek zo aub als ik t heb gezeht
  • 11:00 – [getuige] : Joe
  • 11:03 – [slachtoffer] : Ik moest net f boven komen kijken. En stonden daar gewoon f normaal te pratwn. Pakte dje opeens mn tiet. Wtd man. Ik weet efht niet wat ik moet doen. Ik voel me zo kut
  • 11:03 – [getuige] : Noooo
  • 11:04 – [slachtoffer] : En raakte did ook nog mn kont aan. Ja zweet het. Wtf moet ik nu man. Voel me eg vies. Hij kwam ne wel zn excusses aanbieden
  • 11:04 – [getuige] : Meen je deze of is fatoe?
  • 11:05 – [slachtoffer] : En even daarna kwam die 25 euro geben zegf die is voor jou extratje kmdat je altijd zo vele doet. [getuige] dit is echt. Denk je dat ik zo iets ga verzinnen. Is al erg zay. Wil eigg echt na huis nu weg hiet. Bah
  • 11:05 – [getuige] : Uhm…/ Wtf
  • 11:05 – [slachtoffer] : Ja js echt. Ik zei dat geld hoefik niet
  • 11:06 – [slachtoffer] : Denk dat hij bang is dat ik het ga zeggen tegen [naam 1] ofzo. Dat die me probeert om te kopen.
  • 11:06 – [getuige] : Uhm.. Wtf. Die gast he!!! Hij is echt niet goed
  • 11:06 – [slachtoffer] : Nee toch. Wat moet ik nu man.
  • 11:07 – [slachtoffer] : [naam 2] komt vanmiddag ook ma durf dit hem nie te zeggen. Voel me dan wel beter als hij er is. [naam 2] gaat er meteen heen sws. Is gwn aanranding man. Bah.
Getuige [getuige] [4] verklaarde – zakelijk weergegeven – als volgt:
[slachtoffer] was over haar toeren, ze huilde nog net niet. Ze wist echt niet was ze moest doen, ze trilde, ze was er niet bij met haar hoofd. Op enig moment kwam de vader van de baas naar buiten en zei: “He [getuige] ik zag je zitten, kom je me effe helpen met verbouwen?” U vraagt mij wat [slachtoffer] heeft gezegd dat er is gebeurd. Dat die vader aan haar borsten en aan haar kont had gezeten. Dit zou boven in het doolhof zijn gebeurd. Die vader had tegen [slachtoffer] gezegd: “ga boven even kijken, hoe het wordt” en toen is [slachtoffer] samen met hem naar boven gegaan.
3.3.2
Bewijsoverweging
De raadsman heeft uitvoerig betoogd dat de verklaringen van aangeefster en getuige [getuige] onbetrouwbaar zijn en niet gebezigd kunnen worden voor het bewijs. In dat verband heeft de raadsman erop gewezen dat aangeefster en getuige [getuige] in strijd met de waarheid hebben verklaard over hun contacten voorafgaand aan het verhoor van [getuige] bij de politie en de rechter-commissaris. Verder heeft de raadsman nog gewezen op een aantal andere in de verklaringen van aangeefster en [getuige] voorkomende inconsistenties, merkwaardigheden en tegenstrijdigheden. De rechtbank stelt met de raadsman vast dat aangeefster inderdaad bij de rechter-commissaris heeft verklaard dat zij getuige [getuige] voorafgaand aan zijn verhoor bij de politie niet meer heeft ontmoet. Uit het proces-verbaal van verhoor blijkt echter dat zij even daarvoor verklaart dat zij “wel nog normaal contact heeft gehad met [getuige] maar hem niet meer heeft gezien”. [getuige] verklaart bij de politie dat hij aangeefster de dag daarvoor nog heeft gesproken. Naar het oordeel van de rechtbank levert dit geen inconsistente verklaringen op, immers “gesproken” en “ontmoet” zijn twee verschillende dingen. Uit het feit dat beiden over een smartphone beschikken en via WhatsApp regelmatig contact hadden, zou bovendien kunnen worden afgeleid dat een consistente verklaring is dat partijen via hun smartphone elkaar “gesproken hebben”. Hoe het ook is geweest, de rechtbank acht deze eventuele tegenstrijdigheid onvoldoende om de door de getuige [getuige] bij de politie afgelegde verklaring in zijn geheel als onbetrouwbaar terzijde te schuiven. Dat de getuige [getuige] op ontoelaatbare wijze door aangeefster zou zijn beïnvloed, heeft de rechtbank niet kunnen vaststellen. Ten slotte merkt de rechtbank op dat de verklaring van aangeefster bij de rechter-commissaris niet voor bewijs is gebruikt.
De raadsman heeft voorts aangevoerd dat aangeefster inconsistent heeft verklaard, omdat zij in de WhatsApp-berichten spreekt over het aanraken van de billen en tijdens het verhoor bij de politie spreekt over het vol vastpakken van de bil. Hierdoor zou de verklaring van aangeefster onbetrouwbaar zijn. Aangeefster is op de dag waarop het incident plaatsvond naar het politiebureau gegaan. Toen heeft eerst – in dit soort zaken niet ongebruikelijk - een informatief gesprek plaatsgevonden en op 18 april 2016, zes dagen na het incident, heeft zij aangifte gedaan. Gelet op de consistentie in de verklaring van aangeefster over de ontuchtige handelingen afgelegd bij de politie en de WhatsApp-berichten aan getuige [getuige] , acht de rechtbank de verklaring van aangeefster betrouwbaar. Dat sprake is van een wezenlijk verschil tussen aanraken en ‘vol vastpakken’ ziet de rechtbank niet. Aanraken impliceert immers niet dat het ‘vol vastpakken’ niet heeft plaatsgevonden. Het kan immers zeer wel om dezelfde handeling gaan.
Op grond van artikel 342 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering geldt dat het bewijs dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan door de rechter niet mag worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Uit vaste jurisprudentie blijkt bovendien dat een aangifte in voldoende mate moet worden ondersteund door andere bewijsmiddelen. De vraag of aan dit bewijsminimum is voldaan, laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van het concrete geval. Toegepast op deze zaak betekent dit dat het tenlastegelegde niet alleen uit de verklaring van aangeefster moet volgen, maar ook uit ander bewijsmateriaal dat bovendien afkomstig dient te zijn uit een andere bron en aan de verklaring van aangeefster voldoende steun dient te geven. De rechtbank overweegt in dezen als volgt.
Steunbewijs voor de verklaring van aangeefster kan worden gevonden in de verklaring van getuige [getuige] met wie aangeefster kort na het incident contact heeft opgenomen en aan wie zij heeft verteld wat er is gebeurd. Aangeefster heeft op 12 april 2016 via WhatsApp immers contact gehad met [getuige] . Het eerste contact die dag vond plaats tussen 10:00 en 10:13 uur. Het volgende contact vond plaats vanaf 10:45 uur toen aangeefster aan [getuige] een berichtje stuurde waarin staat dat zij zich vies voelt en vervolgens in andere berichten liet weten dat verdachte haar ‘tiet’ en ‘kont’ heeft aangeraakt. Aangeefster heeft dus kort na het incident, dat tussen 10:13 en 10:45 uur heeft plaatsgevonden, via WhatsApp contact gezocht met [getuige] om het voorval kenbaar te maken. De door aangeefster bij de politie afgelegde verklaring dat het incident ‘rond 10:00 uur’ heeft plaatsgevonden, is daarmee niet in strijd.
Getuige [getuige] is bovendien kort na het incident naar aangeefster toe gegaan en heeft bij de politie een verklaring afgelegd over de emotionele en fysieke gemoedstoestand van aangeefster op dat moment: ze was over haar toeren, ze wist niet was ze moest doen, ze trilde en was er niet bij met haar hoofd. Anders dan de raadsman heeft betoogd, is de rechtbank van oordeel dat deze waarneming wel degelijk zodanig kort na het incident is gedaan en die waarneming ook een zodanige emotionele of fysieke toestand betreft, dat zulks is aan te merken als steun voor de aangifte.
Voor het eerst op de terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij vanwege de krappe ruimte en de stand van zijn armen, die hij op dat moment omhoog hield, aangeefster per ongeluk bij de borst en bil heeft aangeraakt. Deze verklaring strookt niet met de op cruciale onderdelen overeenstemmende en niet lang na het incident afgelegde verklaringen van aangeefster en [getuige] en past ook niet heel goed bij het aanbod van € 25,00 dat verdachte aangeefster deed. De rechtbank acht de door verdachte geschetste gang van zaken dan ook niet aannemelijk.
De rechtbank acht op basis van bovenstaande dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 12 april 2016 ontuchtige handelingen, die bestonden uit het bij de borst en bil pakken van aangeefster, heeft gepleegd.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte
op 12 april 2016 in de gemeente Venray, door een feitelijkheid, te weten eenmaal onverhoeds met zijn hand knijpen in de borst van [slachtoffer] en vervolgens, terwijl die [slachtoffer] van hem wegliep, achter die [slachtoffer] aan lopen en vervolgens onverhoeds met zijn hand grijpen naar en knijpen in de bil van die [slachtoffer] , die [slachtoffer] heeft gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen, te weten het onverhoeds knijpen in de borst en de bil van die [slachtoffer] .
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert het volgende strafbare feit op:
feitelijke aanranding van de eerbaarheid.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De straf en/of de maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan de verdachte op te leggen een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee maanden met een proeftijd van 2 jaar.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen strafmaatverweer gevoerd.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Op 12 april 2018 was aangeefster aan het werk bij binnenspeeltuin [naam binnenspeeltuin] in Venray. Op een gegeven moment werd zij door verdachte naar boven geroepen. Verdachte was daar bezig met het maken van een doolhof voor de speeltuin en wilde aangeefster laten zien of het doolhof wel kindvriendelijk was. Aangeefster is naar boven gegaan en terwijl zij met verdachte stond te praten, kneep hij uit het niets in haar borst. Hierop is aangeefster weggelopen en terwijl zij dat deed, liep verdachte haar achterna en pakte haar vervolgens bij haar bil. Een handeling die naar het oordeel van de rechtbank naar zijn aard onmiskenbaar een seksuele lading heeft.
Hiermee heeft verdachte de lichamelijke integriteit van aangeefster geschonden. De verdachte heeft zich tot aan de behandeling van de strafzaak op zijn zwijgrecht beroepen. Enig inzicht in het waarom van zijn handelwijze heeft verdachte ook ter terechtzitting niet gegeven maar zoals de rechtbank het ziet, kan het niet anders dan dat verdachte zijn eigen seksuele behoeftes voorop heeft gesteld en daarin compleet voorbij is gegaan aan de impact die dit gedrag zou hebben op het slachtoffer. Dat die impact groot is geweest blijkt uit de ter terechtzitting voorgelezen slachtofferverklaring van aangeefster. Zij heeft de vragen benoemd waarop ook voor haar geen antwoord is gekomen. Verder heeft zij toegelicht dat zij door de aanranding een trauma heeft opgelopen waarvoor zij in behandeling is geweest bij een psycholoog. Ten gevolge van het trauma heeft aangeefster bovendien last gekregen van conversieklachten, waardoor zij twee maanden niet heeft kunnen lopen.
Met betrekking tot de persoon van verdachte heeft de rechtbank acht geslagen op het strafblad d.d. 24 oktober 2018, waaruit blijkt dat hij niet eerder is veroordeeld en dat verdachte na het feit in 2016 niet meer met politie of justitie in aanraking is gekomen
De rechtbank heeft ook acht geslagen op het reclasseringsadvies van Reclassering Nederland d.d. 1 november 2018. Ondanks dat de Reclassering in haar rapport heeft gesteld dat verdachte door zijn psychische gesteldheid niet in staat zou zijn tot het verrichten van een taakstraf, is de rechtbank hiervan niet overtuigd. De rechtbank is niet gebleken van feiten of omstandigheden, zoals een medische verklaring, die de stelling dat verdachte in zijn geheel niet kan werken, ondersteunen. Dat is ook de reden dat de rechtbank tot een andere strafoplegging zal komen dan de officier van justitie heeft geëist. De rechtbank gaat, in tegenstelling tot de officier van justitie, ervan uit dat de fysiek en psychische beperkingen van verdachte niet eraan in de weg staan dat hij voor enige uren per dag een taakstraf uitvoert.
De rechtbank acht een onvoorwaardelijke taakstraf van 120 uren in beginsel een gerechtvaardigde en passende bestraffing.
Ten slotte zal de rechtbank acht slaan op de schending van de redelijke termijn. De verdachte werd op 24 mei 2016 aangehouden en heeft vanaf dat moment rekening ermee moeten houden dat een strafrechtelijke vervolging tegen hem zou worden ingesteld. Niet eerder dan 4 december 2018 wordt vonnis tegen hem gewezen. Aldus is sprake van een niet verschoonbare overschrijding van de redelijke termijn met ruim een half jaar.
De rechtbank zal de verdachte daarom veroordelen tot een iets lagere straf, namelijk tot een onvoorwaardelijke taakstraf voor de duur van 100 uren, subsidiair 50 dagen vervangende hechtenis

7.De benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

7.1
De vordering van de benadeelde partij
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft een schadevergoeding van € 1.067,20 bestaande uit € 67,20 materiële schade en € 1.000,00 immateriële schade gevorderd.
7.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering toewijsbaar is en heeft de rechtbank verzocht om tevens de schadevergoedingsmaatregel en wettelijke rente op te leggen.
7.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen standpunt ingenomen over de vordering benadeelde partij.
7.4
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat de benadeelde partij als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde en dus aan hem toe te rekenen handelen rechtstreeks schade heeft geleden. Voor die schade is verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk.
De gevorderde materiële schade ad € 67,20 acht de rechtbank als door verdachte onvoldoende weersproken toewijsbaar.
Voor wat betreft de gevorderde immateriële schade overweegt de rechtbank als volgt.
Gelet op de aard van het bewezenverklaarde is het een ervaringsregel dat daardoor bij het slachtoffer immateriële schade van enige omvang wordt veroorzaakt. Die schade is ook tot op zekere hoogte met medische stukken onderbouwd. Uit de overgelegde verklaring van de behandelend neuroloog leidt de rechtbank echter ook af dat de door de benadeelde partij opgelopen klachten behalve aan de aanranding, mede zijn toe te schrijven aan de stress die zij heeft ervaren vanwege een arbeidsconflict. Dat de door de benadeelde partij geleden schade alleen het gevolg is van het arbeidsconflict heeft verdachte echter niet gesteld of te bewijzen aangeboden. Verder bestaat geen reden verdachte ontslagen te achten van zijn verplichting de schade te vergoeden.
De rechtbank zal naar maatstaven van billijkheid het bedrag van de immateriële schade vaststellen op € 500,00 en de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering tot vergoeding van immateriële schade. Voor het meerdere zal zij zich tot de burgerlijke rechter moeten wenden.
De rechtbank zal verdachte tevens veroordelen in de kosten van het geding door de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak en de invordering van voormeld bedrag gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
De rechtbank zal tevens aan verdachte de verplichting opleggen aan de Staat een bedrag van € 567,20 bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de tijd van 12 dagen, te betalen ten behoeve van de benadeelde.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 22c, 22d, 36f en 246 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
  • verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hierboven onder 3.4 is omschreven;
  • spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde het strafbare feit oplevert zoals hierboven onder 4 is omschreven;
  • verklaart de verdachte strafbaar;
Straf
  • veroordeelt de verdachte tot een taakstraf voor de duur van 100 uren;
  • beveelt dat indien de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 50 dagen;
- beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van deze taakstraf in mindering zal worden gebracht, naar rato van twee uren per dag;
Benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel
  • wijst de vordering van de
  • verklaart de vordering van de benadeelde partij voor het overige niet ontvankelijk;
  • veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij in het kader van deze procedure gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, begroot tot heden op nihil;
  • legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de staat ten behoeve van de benadeelde partij [slachtoffer] van € 567,20 bij niet betaling en verhaal te vervangen door 11 dagen hechtenis, met dien verstande dat de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft, te vermeerderen met de wettelijke rente te berekenen over de periode vanaf 12 april 2016 tot aan de dag van de volledige voldoening;
  • bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de staat in zoverre komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.R.A. Timmermans-Vermeer, voorzitter, mr. F.L.G. Geisel en mr. G.L.A.M. van Doveren, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.F. Stuurman, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 4 december 2018.
Buiten staat
Mr. G.L.A.M. van Doveren is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
1.
hij
op of omstreeks 12 april 2016 in de gemeente Venray, in elk geval in
Nederland,
door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een
andere feitelijkheid, te weten het meermalen, althans eenmaal, (telkens)
- ( onverhoeds) met zijn, verdachtes, hand(en) grijpen naar/bij/van en/of
knijpen in de borst(en) van een persoon genaamd [slachtoffer] en/of
(vervolgens)
- terwijl die [slachtoffer] van hem, verdachte, wegliep, achter die [slachtoffer] aan
lopen en/of gaan en/of (vervolgens)
- ( onverhoeds) met zijn, verdachtes, hand(en) grijpen naar/bij/van
en/of knijpen in de bil(len) van die [slachtoffer]
die [slachtoffer] heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer
ontuchtige handelingen, te weten het meermalen, althans eenmaal, (telkens)
(onverhoeds) met zijn, verdachtes, hand(en) grijpen naar/bij/van en/of
betasten en/of vastpakken van en/of knijpen in de borst(en) en/of de bil(len)
van die [slachtoffer] ;

Voetnoten

1.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van politie eenheid Limburg, dienst regionale recherche, afdeling thematische opsporing, team zeden, proces-verbaalnummer PL2300-2016065123, gesloten d.d. 12 april 2017, doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 57.
2.Proces-verbaal aangifte [slachtoffer] d.d. 18 april 2016 p. 21-27.
3.Bijlage proces-verbaal van aangifte [slachtoffer] d.d. 18 april 2016 p. 28-32.
4.Proces-verbaal verhoor getuige [getuige] d.d. 22 mei 2016 p. 33-36.