ECLI:NL:RBLIM:2018:11428

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
4 december 2018
Publicatiedatum
5 december 2018
Zaaknummer
7305831 CV EXPL 18-6734
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • E.P. van Unen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot voortzetting huurovereenkomst met uitsluiting van de (mede)huurder op grond van art. 7:267 lid 7 BW

In deze zaak vorderde eiseres, vertegenwoordigd door mr. M.W.M. van Doorn, de voortzetting van de huurovereenkomst met uitsluiting van gedaagde, vertegenwoordigd door mr. B.H.M. Nijsten, op basis van artikel 7:267 lid 7 BW. De partijen, die een affectieve relatie hadden en samen een zoon hebben, huurden sinds 14 november 2017 een woning van stichting Woonpunt. Na de beëindiging van hun relatie verbleef eiseres tijdelijk bij haar ouders in België, terwijl gedaagde in de woning bleef. Eiseres stelde dat zij met haar zoon in een onhoudbare situatie verkeerde en dat het in het belang van het kind was om in de woning te verblijven.

Gedaagde voerde verweer en stelde dat eiseres geen spoedeisend belang had, aangezien zij ook bij haar ouders kon verblijven. De kantonrechter oordeelde dat er geen spoedeisend belang was voor eiseres om de woning te verkrijgen, omdat de situatie bij haar ouders niet onhoudbaar was. De belangen van beide partijen werden tegen elkaar afgewogen, waarbij de rechter concludeerde dat de vordering van eiseres niet kon worden toegewezen. De kantonrechter wees de vorderingen van eiseres af en compenseerde de proceskosten, zodat iedere partij haar eigen kosten droeg.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: 7305831 CV EXPL 18-6734
Vonnis in kort geding van de kantonrechter van 4 december 2018
in de zaak van
[eiseres] ,
wonend te [woonplaats] ,
eisende partij,
gemachtigde mr. M.W.M. van Doorn,
tegen
[gedaagde] ,
wonend te [woonplaats] aan de [adres] ,
gedaagde partij,
gemachtigde mr. B.H.M. Nijsten.
Partijen worden hierna [eiseres] en [gedaagde] genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 31 oktober 2018 met producties 1 en 2,
  • de brief van [eiseres] met productie 3,
  • de brief van [gedaagde] één productie,
  • de mondelinge behandeling op 26 november 2018.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Met ingang van 14 november 2017 hebben partijen samen van stichting Woonpunt gehuurd de zelfstandige woonruimte gelegen te [woonplaats] aan de [adres] (hierna: de woning). De huurprijs bedraagt € 710,68 per maand.
2.2.
[eiseres] en [gedaagde] hebben een affectieve relatie gehad. De relatie is eind mei/begin juni 2018 geëindigd. Partijen hebben samen een zoon, [minderjarige] , van inmiddels twee jaar oud. Alleen [eiseres] heeft het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
2.3.
Nadat partijen hun relatie hadden beëindigd, nam [eiseres] samen met [minderjarige] tijdelijk haar intrek bij haar ouders op de camping in België en is [gedaagde] in de woning gebleven. [minderjarige] heeft zijn hoofdverblijf bij [eiseres] en verblijft elke week van vrijdagavond tot zondagmiddag en op de woensdag bij [gedaagde] in de woning.
2.4.
Bij brief van 16 juli 2018 (productie 2 bij dagvaarding) heeft [eiseres] via haar gemachtigde [gedaagde] verzocht om andere woonruimte te zoeken en de woning te verlaten, opdat [eiseres] met [minderjarige] haar intrek kon nemen in de woning. [gedaagde] heeft aan dit verzoek geen gevolg gegeven.
2.5.
Op 24 augustus 2018 is [eiseres] een bodemprocedure gestart bij deze rechtbank, met zaaknummer 71716726 CV EXPL 18-5312. In deze procedure heeft zij tevens een voorlopige voorziening gevorderd, inhoudende dat zij voor de duur van het geding met uitsluiting van [gedaagde] gerechtigd is tot het gebruik van de woning. De mondelinge behandeling in deze procedure zal plaatsvinden op 13 december 2018.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert dat de kantonrechter bij vonnis in kort geding, uitvoerbaar bij voorraad:
bepaalt dat [eiseres] met uitsluiting van [gedaagde] gerechtigd is tot het gebruik en de bewoning van de woning;
[gedaagde] veroordeelt om binnen twee dagen na betekening van dit vonnis de woning te verlaten met al het zijne en de zijnen met afgifte van alle nog in zijn bezit zijnde sleutels aan [eiseres] ;
[gedaagde] veroordeelt om zich binnen twee dagen na betekening van dit vonnis te laten uitschrijven van het adres van de woning, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 100,00 per dag dat hij daarmee in gebreke blijft met een maximum van € 10.000,00;
[gedaagde] veroordeelt in de proceskosten.
3.2.
[eiseres] legt aan de vordering ten grondslag dat zij – alle omstandigheden in aanmerking genomen – de meest gerede partij is om de huurovereenkomst met uitsluiting van [gedaagde] voort te zetten (art. 7:267 lid 7 BW), en dat zij bij de beslissing daarover spoedeisend belang heeft. [eiseres] stelt dat zij uit pure noodzaak bij haar ouders verblijft, waar zij samen met [minderjarige] en haar broertje van tien jaar oud in dezelfde kamer slaapt. Dit leidt tot spanningen en komt het welzijn van [minderjarige] niet ten goede. De camping is geen wintervaste verblijfplaats en niet geschikt voor jonge kinderen. Vanwege haar inkomen op sociaal minimum – in tegenstelling tot [gedaagde] die inkomen uit arbeid heeft – is het voor haar erg moeilijk om op korte termijn voor haar en [minderjarige] (passende) woonruimte te vinden. De woning is een eengezinswoning met tuin en met alle faciliteiten in de buurt. Een ideale omgeving derhalve voor [minderjarige] om op te groeien.
3.3.
[gedaagde] voert verweer. [gedaagde] stelt dat [eiseres] na het verbreken van de relatie via een What’s app-bericht aan [gedaagde] heeft laten weten dat zij wel zal kijken of zij iets anders kan krijgen, maar dat het vinden van een nieuwe woning niet makkelijk is en het dus wel even zal kunnen duren (productie bij de brief van [gedaagde] ). Dat gezinnen in kleine woningen verblijven en met meerdere personen op één kamer slapen, vormt geen reden, en zeker geen spoedeisend belang, om de vorderingen van [eiseres] toe te wijzen, aldus [gedaagde] . Overigens is de woning van de ouders van [eiseres] – anders dan [eiseres] stelt – een grote woning. [minderjarige] verblijft nagenoeg vier dagen per week bij [gedaagde] en wanneer de vorderingen van [eiseres] zouden worden toegewezen, dient [gedaagde] op zijn beurt in te trekken bij zijn moeder. Anders dan [eiseres] komt [gedaagde] niet in aanmerking voor een urgentieverklaring, daardoor zal het juist voor hem moeilijk zijn een nieuwe huurwoning te vinden die geschikt is voor hem en [minderjarige] . Verder is niet zeker dat [eiseres] de huur van de woning in haar eentje kan dragen.

4.De beslissing

4.1.
In de bodemprocedure ligt de vraag voor wie van partijen, met uitsluiting van de ander, gerechtigd is tot het gebruik en bewoning van de woning. Daarbij dienen de belangen die partijen elk hebben bij het huurrecht van de woning tegen elkaar te worden afgewogen, met inachtneming van alle relevante omstandigheden van het geval. Er is slechts dan grond om op de beslissing in de bodemprocedure vooruit te lopen wanneer (1) [eiseres] daarbij een zó spoedeisend belang heeft dat van haar niet kan worden gevergd dat zij de beslissing in de bodemprocedure afwacht en (2) in hoge mate aannemelijk is dat in de bodemprocedure een beslissing zal worden genomen die in lijn is met de te treffen voorziening. Aan geen van beide criteria is voldaan, zoals hierna te motiveren.
4.1.1.
[minderjarige] verblijft ongeveer even veel tijd bij elk van zijn ouders: wekelijks ruim drie dagen bij zijn vader [gedaagde] en een kleine vier dagen bij zijn moeder [eiseres] . (Voldoende gemotiveerd) gesteld noch gebleken is dat het belang van [minderjarige] en [eiseres] meebrengt dat zij thans reeds naar de woning verhuizen. Van [eiseres] kan worden gevergd dat zij de beslissing in de bodemprocedure, die aanstaande is, afwacht alvorens een stap wordt gezet (vertrek van [gedaagde] uit de woning en verhuizing van [eiseres] en [minderjarige] daarheen) die moeilijk zal zijn terug te draaien wanneer de voorzieningenrechter die vordering zou toewijzen maar de bodemrechter anders zou beslissen. De situatie met [eiseres] en [minderjarige] bij haar ouders en haar broertje is ongemakkelijk, maar niet onhoudbaar. Vanzelfsprekend is het in het belang van [minderjarige] dat hij in een rustige omgeving verblijft, ruimte om zich heen heeft, en niet wordt geconfronteerd met de stress van een huis dat door te veel personen wordt bewoond. Maar ook de stress van (mogelijk) tweemaal verhuizen moet hem bespaard blijven. Thans maakt het weinig verschil of [minderjarige] drie à vier dagen in de woning verblijft bij zijn vader of bij zijn moeder, en de andere drie à vier dagen bij de andere ouder, in een huis waar ook andere personen wonen. Eén en ander vormt grond om de situatie vooralsnog te laten zoals deze is. Voldoende spoedeisend belang van [eiseres] bij de door haar gewenste verandering ontbreekt.
4.1.2.
Voorshands weegt de wens en het belang van [eiseres] om de woning te verkrijgen en daar samen met [minderjarige] de helft van de week de verblijven ook niet zwaarder dan de wens en het belang van [gedaagde] om de woning te behouden en daar samen met [minderjarige] de helft van de week de verblijven. De bodemrechter dient de volledige beslissingsvrijheid te hebben om het huurrecht van de woning (definitief) aan [eiseres] dan wel aan [gedaagde] te geven. Haar beslissing behoort niet te worden beïnvloed door een voorlopige voorziening waarbij het gebruiksrecht van de woning reeds (voorlopig, maar bezwaarlijk terug te draaien) aan [eiseres] is toegekend. Over de belangen van partijen overweegt de kantonrechter nog het volgende.
4.2.
Weliswaar heeft [gedaagde] een ruimere financiële armslag dan [eiseres] , maar dit wil niet zeggen dat hij sneller en makkelijker een nieuwe woning zal vinden. [eiseres] komt naar verwachting in aanmerking voor een urgentieverklaring. Overigens is het nog maar de vraag of [eiseres] met een inkomen op sociaal minimum - en zelfs dat heeft zij thans niet - voldoende financiële waarborg biedt voor betaling de huurprijs van de woning. Enige indicatie dat Woonpunt, gelet op de verhouding tussen de huurprijs en het inkomen van [eiseres] , met haar een huurovereenkomst voor de woning zal aangaan, heeft [eiseres] niet gegeven. [gedaagde] biedt daarentegen voldoende waarborg voor betaling van de huurprijs. De geldende huurovereenkomst is juist met het oog op zijn inkomen aangegaan. [eiseres] mocht de woning van Woonpunt niet alleen huren, zo heeft [gedaagde] ter zitting onweersproken verklaard.
4.2.1.
[eiseres] stelt verder dat zij een grote bijdrage heeft geleverd aan het opknappen en inrichten van de woning. Zij stelt – niet door [gedaagde] betwist – de nieuwe keuken volledig te hebben betaald alsmede het stucwerk van de gehele woning. [gedaagde] op zijn beurt stelt – onbetwist – dat hij wekenlang in en aan de woning heeft gewerkt en de elektra heeft aangelegd. Voorshands kan niet worden geoordeeld dat [eiseres] zo veel meer in de huurwoning heeft geïnvesteerd dat het gebruiksrecht bij uitsluiting van [gedaagde] aan haar dient toe te komen.
4.3.
Overigens oordeelt de kantonrechter voorshands dat geen afstand van het huurrecht of de aanspraak op uitsluitend gebruik van de woning kan worden ontleend aan het Whats-app bericht van [eiseres] aan [gedaagde] dat zij zelf zal kijken of zij iets anders kan vinden. Haar verklaring is daarvoor onvoldoende eenduidig.
4.4.
Gelet op al het vorenstaande is naar het oordeel van de kantonrechter niet voldoende aannemelijk dat de beslissing in de bodemzaak in het voordeel van [eiseres] zal uitvallen. Ook is geen sprake van omstandigheden die maken dat er direct een voorziening getroffen moet worden. Dit geldt te meer nu er al een bodemprocedure aanhangig is waarin de mondelinge behandeling binnenkort zal plaatsvinden en waarin doorgaans een maand of twee na die mondelinge behandeling vonnis zal worden gewezen. In die procedure kunnen de feitelijke omstandigheden van het geval diepgaand worden onderzocht. De vorderingen van [eiseres] dienen thans te worden afgewezen.
4.5.
Aangezien dit geschil voortvloeit uit de beëindiging van een samenlevingsverband, zullen de proceskosten tussen partijen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
wijst de vorderingen van [eiseres] af,
5.2.
compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij haar eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.P. van Unen en is in het openbaar uitgesproken.
RJ