ECLI:NL:RBLIM:2018:12439

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
27 juni 2018
Publicatiedatum
28 januari 2019
Zaaknummer
ROE 17/2965
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering van bijstand op grond van de Participatiewet na schending van de inlichtingenplicht

In deze zaak heeft de rechtbank Limburg op 27 juni 2018 uitspraak gedaan in een bodemzaak betreffende de terugvordering van bijstand op grond van de Participatiewet (Pw). Eiser, die bijstand ontving van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Heerlen, had zijn recht op ouderdomspensioen van de Sociale Verzekeringsbank (SVB) Curaçao niet gemeld. Verweerder heeft op basis van dit nalaten de bijstand herzien over de periode van 1 april 2011 tot en met 29 februari 2016 en een bedrag van € 22.998,00 aan teveel betaalde bijstand teruggevorderd. Daarnaast is er een boete van € 662,46 opgelegd wegens schending van de inlichtingenplicht.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld, waarin hij aanvoert dat hij de inlichtingenplicht niet heeft geschonden, omdat hij op het status- en mutatieformulier van maart 2016 had aangegeven dat hij een ouderdomspensioen ontvangt. Hij stelt dat hij door verjaring geen aanspraak meer kan maken op het pensioen vanaf 1 april 2011 en dat hij alles heeft gedaan om zijn recht op pensioen te realiseren. Eiser betoogt verder dat de rechtmatigheid van het staken van de uitbetaling van zijn pensioen door de SVB niet is vastgesteld en dat verweerder zijn bankafschriften ten onrechte niet heeft betrokken in de besluitvorming.

De rechtbank overweegt dat eiser zijn inlichtingenplicht heeft geschonden door niet tijdig melding te maken van zijn recht op ouderdomspensioen. De rechtbank stelt vast dat eiser niet heeft onderbouwd dat hij voldoende inspanningen heeft verricht om zijn pensioen te verkrijgen en dat zijn stelling dat er strijd is met het motiveringsbeginsel en het evenredigheidsbeginsel niet voldoende is onderbouwd. De rechtbank concludeert dat verweerder terecht is overgegaan tot terugvordering van de teveel verstrekte bijstand en dat de opgelegde boete gerechtvaardigd is. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK limburg

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 17/2965

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 juni 2018 in de zaak tussen

[Naam] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. K.J.C. van Bekkum),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Heerlen , verweerder

(gemachtigde: mr. A.F. Dekker).

Procesverloop

Bij besluit van 30 maart 2017 (het primaire besluit I) heeft verweerder de bijstand op grond van de Participatiewet (Pw) van eiser herzien over de periode 1 april 2011 tot en met
29 februari 2016. Verweerder heeft een bedrag van € 22.998,00 bruto aan teveel betaalde bijstand van eiser teruggevorderd. Tevens heeft verweerder eiser wegens schending van de inlichtingenplicht een boete opgelegd van € 662,46.
Bij besluit van 1 augustus 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 mei 2018.
Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser ontvangt bijstand van verweerder op grond van de Pw.
2. Bij het primaire besluit heeft verweerder de bijstand herzien over de periode
1 april 2011 tot en met 29 februari 2016, omdat eiser sinds 1 april 2011 recht had op ouderdomspensioen van de Sociale Verzekeringsbank (SVB) Curaçao. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat eiser ten onrechte geen melding heeft gemaakt van dit recht op pensioen en heeft de over de genoemde periode teveel aan eiser uitbetaalde bijstand teruggevorderd. Dit betreft een bedrag van € 22.998,00 bruto. Tevens heeft verweerder eiser wegens schending van de inlichtingenplicht een boete opgelegd. Verweerder is daarbij uitgegaan van een verminderde verwijtbaarheid, nu eiser de door hem verstrekte onjuiste dan wel onvolledige inlichtingen wel uit eigen beweging heeft verstrekt. Ook heeft verweerder de op te leggen boete volgens geldende rechtspraak beperkt, waarbij is uitgegaan van eisers fictieve draagkracht over zes maanden. Dit heeft geresulteerd in een boete van € 662,46.
3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard en het primaire besluit gehandhaafd.
4. Eiser betoogt in beroep (samengevat weergegeven) dat hij de inlichtingenplicht niet heeft geschonden, aangezien hij op het status- en mutatieformulier betreffende de maand maart 2016 heeft aangegeven dat hij van de SVB te Curaçao een ouderdomspensioen ontvangt. Vanwege verjaring kan hij geen aanspraak meer maken op een eventueel recht op ouderdomspensioen vanaf 1 april 2011. Het bedrag dat eiser daadwerkelijk aan pensioen heeft ontvangen heeft hij bij verweerder gemeld. Eiser heeft zich daarom op het standpunt gesteld dat verweerder niet tot terugvordering heeft mogen overgaan. Voorts heeft eiser aangevoerd dat hij alles heeft gedaan wat in zijn macht lag om aanspraak te maken op zijn Curaçaose ouderdomspensioen. Tevens heeft eiser zich op het standpunt gesteld dat de rechtmatigheid van het staken van de uitbetaling van eisers ouderdomspensioen door de SVB te Curaçao niet is komen vast te staan. Verder heeft eiser zich op het standpunt gesteld dat geen sprake is van verwijtbaarheid dan wel verminderde verwijtbaarheid aan de zijde van eiser, nu eiser in eerste instantie geen ouderdomspensioen heeft ontvangen en dit pensioen wel degelijk bij verweerder heeft gemeld op het moment dat hij dit daadwerkelijk had ontvangen. Ook heeft eiser het standpunt ingenomen dat verweerder eisers bankafschriften ten onrechte niet bij zijn besluitvorming heeft betrokken. Verder heeft eiser aangevoerd dat geen sprake is van een voorliggende voorziening, omdat eiser geen beroep heeft kunnen doen op ouderdomspensioen nu de SVB te Curaçao zich op het standpunt heeft gesteld dat eiser hier geen recht op heeft. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft eiser verwezen naar de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 4 april 2006, ECLI:NL:RBARN:2006:AW3242. Tot slot heeft eiser zich op het standpunt gesteld dat de belangen van verweerder niet opwegen tegen de belangen van eiser, waardoor sprake is van strijd met het motiveringsbeginsel en het evenredigheidsbeginsel.
5. De rechtbank overweegt als volgt.
Ten aanzien van de terugvordering
6. Op grond van artikel 17, eerste lid, van de Pw, voor zover hier van belang, doet de belanghebbende aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op bijstand. Schending van de inlichtingenplicht vormt een rechtsgrond voor intrekking van de bijstand, indien als gevolg daarvan niet kan worden vastgesteld of, en zo ja in hoeverre, de betrokkene verkeert in bijstandbehoevende omstandigheden.
7. Ingevolge artikel 58, eerste lid, van de Pw, vordert het college van de gemeente die de bijstand heeft verleend de kosten van bijstand terug voor zover de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is ontvangen als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, of de verplichtingen, bedoeld in artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen.
8. Niet in geschil is dat eiser heeft nagelaten om voorafgaand aan maart 2016 bij verweerder te melden dat hij recht had op ouderdomspensioen vanaf april 2011.
9. De rechtbank is van oordeel dat eiser, gelet op het hiervoor genoemde nalaten, zijn inlichtingenplicht heeft geschonden. Het had voor eiser immers redelijkerwijs duidelijk moeten zijn dat zijn recht op ouderdomspensioen van invloed kon zijn op zijn bijstandsuitkering. De omstandigheid dat eiser in het overgrote deel van de periode april 2011 tot maart 2016 geen pensioeninkomsten heeft genoten doet hier niet aan af, nu dit te wijten is aan eisers nalaten om te voldoen aan zijn verplichting om halfjaarlijks aan de SVB te Curaçao een zogeheten attestatie de vita te overleggen. Voorts is de rechtbank, anders dan eiser, van oordeel dat de rechtmatigheid van het staken van de uitbetaling van eisers ouderdomspensioen door de SVB te Curaçao buiten de reikwijdte van het onderhavige geding valt. De rechtbank overweegt dat het, gelet op het feit dat eiser in de in de geding zijnde periode van verweerder bijstand ontving en zodoende een beroep deed op de openbare kas, op de weg van eiser lag zich zoveel mogelijk in te spannen om zijn recht op pensioen te gelde te maken nu pensioeninkomsten van eiser er toe zouden hebben geleid dat verweerder hem in de onderhavige periode minder bijstand had hoeven te verlenen. Eiser heeft echter niet door middel van stukken of anderszins onderbouwd dat hij daartoe de nodige inspanningen heeft verricht. Zijn enkele stelling dat hij alles heeft gedaan wat in zijn macht lag om aanspraak te maken op zijn Curaçaose ouderdomspensioen is in dat kader onvoldoende. Bovendien is uit hetgeen eiser en zijn gemachtigde ter zitting hebben verklaard gebleken dat eiser niet heeft geprocedeerd tegen de besluiten van de SVB Curaçao die er toe hebben geleid dat hij voor het overgrote deel van de in de geding zijnde periode geen pensioeninkomsten heeft genoten. Verder heeft eiser niet onderbouwd waarom zijn bankafschriften aanleiding zouden kunnen geven voor een ander oordeel. Voorts heeft eiser zijn stelling dat sprake is van strijd met het motiveringsbeginsel en het evenredigheidsbeginsel niet nader onderbouwd. Hetgeen eiser overigens heeft aangevoerd geeft geen aanleiding voor een ander oordeel. De beroepsgronden slagen niet.
10. Gelet op het vorenstaande was verweerder op grond van artikel 58, eerste lid, van de Pw gehouden om over te gaan tot terugvordering van de teveel aan eiser verstrekte bijstand tot een bedrag van € 22.998,00 bruto.
Ten aanzien van de boete
11. Met betrekking tot de beroepsgrond van eiser dat geen sprake is van verwijtbaarheid dan wel verminderde verwijtbaarheid, is de rechtbank van oordeel dat deze grond niet kan slagen. Eiser heeft immers de op hem rustende inlichtingenplicht geschonden door na te laten onverwijld uit eigen beweging mededeling te doen van zijn recht op ouderdomspensioen van de SVB Curaçao. Hij heeft de toekenningsbeschikking van ouderdomspensioen van 28 maart 2011 eerst op verweerders verzoek van 11 april 2016 aan verweerder overgelegd, hoewel hij vanaf het begin van de in geding zijnde periode op de hoogte was van het feit dat hij recht had op pensioen. De omstandigheid dat eiser dit recht niet volledig te gelde heeft gemaakt ontslaat hem niet van zijn inlichtingenplicht. Gelet op het voorgaande heeft verweerder zich op het standpunt kunnen stellen dat sprake is van verminderde verwijtbaarheid en heeft hij de boete kunnen opleggen, zoals vastgesteld in het bestreden besluit.
12. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F.A.G.M. Vluggen, rechter, in aanwezigheid van
mr. R.C. Smeets, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 27 juni 2018.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.