ECLI:NL:RBLIM:2018:12443

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
20 december 2018
Publicatiedatum
7 februari 2019
Zaaknummer
C/03/257338 / JE RK 18-2547
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervangende toestemming voor medische behandeling van minderjarigen in het kader van jeugdzorg

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Limburg op 20 december 2018 uitspraak gedaan in een verzoek om vervangende toestemming voor medische behandelingen van twee minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De gecertificeerde instelling Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg heeft verzocht om toestemming voor traumabehandeling voor beide kinderen en logopedie voor [minderjarige 2]. De vader van de kinderen heeft geen bezwaar gemaakt tegen de logopedie, maar heeft zich verzet tegen de traumabehandeling, stellende dat er geen sprake is van trauma en dat de kinderen geen behandeling nodig hebben. De kinderrechter heeft de zaak behandeld met gesloten deuren, waarbij de vader, een vertrouwenspersoon, vertegenwoordigers van het Landelijk Expertise Team Jeugdbescherming en een vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming aanwezig waren.

De kinderrechter heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de logopedie voor [minderjarige 2] noodzakelijk is om ernstig gevaar voor zijn gezondheid af te wenden, en heeft hiervoor vervangende toestemming verleend. Echter, voor de traumabehandeling heeft de kinderrechter geoordeeld dat de GI en het LET onvoldoende hebben onderbouwd dat deze behandeling noodzakelijk is. Er was geen geneeskundige verklaring die een trauma bij de kinderen bevestigde, en de kinderrechter concludeerde dat het verzoek voor de traumabehandeling te vaag was om goedgekeurd te worden. De kinderrechter heeft daarom het verzoek voor de traumabehandeling afgewezen, maar de beschikking voor de logopedie is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

De beschikking is openbaar uitgesproken en er is een mogelijkheid tot hoger beroep binnen drie maanden na de uitspraak, door de verzoekers en belanghebbenden.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK LIMBURG

Familie en jeugd
Zittingsplaats: Maastricht
Zaaknummer: C/03/257338 / JE RK 18-2547
Datum uitspraak: 20 december 2018

Beschikking vervangende toestemming medische behandeling in de zaak van:

de gecertificeerde instelling Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg,

hierna te noemen de GI,
gevestigd te Heerlen.
Betreffende:

[minderjarige 1] , geboren op [2010] te [geboorteplaats] ,

hierna te noemen [minderjarige 1]
,
[minderjarige 2], geboren op [2012] te [geboorteplaats] ,
hierna te noemen [minderjarige 2] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:

[belanghebbende 1] , hierna te noemen de vader,

wonend te [woonplaats] , [gemeente] ,
en
[belanghebbende 2] ,hierna te noemen de moeder,
wonend te [woonplaats] .
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) is bij deze zaak betrokken:
de Raad voor de Kinderbescherming, Regio Zuidoost Nederland, locatie Maastricht,
verder te noemen: de raad.

Het procesverloop

Het procesverloop blijkt uit:
- het verzoek, met bijlagen, van de GI, ingekomen op 19 november 2018.
Op 28 november 2018 heeft de kinderrechter de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld. Verschenen zijn:
  • de vader, bijgestaan door mevrouw [X] , vertrouwenspersoon;
  • twee vertegenwoordigers van het Landelijk Expertise Team Jeugdbescherming (hierna te noemen: het LET);
  • een vertegenwoordigster van de raad;
  • als toehoorder: de heer [Y] , wijkagent in [woonplaats] en tevens optredend als mediator tussen de vader en het LET.
De moeder is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.

De feiten

Het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] wordt uitgeoefend door de ouders. Bij beschikking van 9 juli 2018 van de kinderrechter van deze rechtbank is de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] verlengd tot 14 juli 2019. De GI heeft de uitvoering van de ondertoezichtstelling overgedragen aan het LET.

Het geschil

De GI heeft verzocht op grond van artikel 1:265h van het Burgerlijk Wetboek (BW) vervangende toestemming te verlenen voor de noodzakelijke medische behandeling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , te weten: traumabehandeling voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] en logopedie voor [minderjarige 2] . Voorts heeft de GI verzocht in verband met het spoedeisende karakter zo spoedig mogelijk deze toestemming te verlenen en de te geven beschikking uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
De vader heeft zich ter zitting niet verweerd tegen de verzochte vervangende toestemming waar het de logopedie voor [minderjarige 2] betreft, maar heeft zich wel verzet tegen de verzochte vervangende toestemming waar het de traumabehandeling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] betreft.

De beoordeling

Artikel 1:265h lid 1 BW bepaalt: indien een medische behandeling van een minderjarige jonger dan twaalf jaar noodzakelijk is om ernstig gevaar voor diens gezondheid af te wenden en de ouder die het gezag uitoefent zijn toestemming daarvoor weigert, kan deze toestemming op verzoek van de gecertificeerde instelling worden vervangen door die van de kinderrechter.
De kinderrechter overweegt als volgt.
Logopedie
Ter zitting heeft het LET toegelicht dat de school heeft geadviseerd om voor [minderjarige 2] logopedie in te zetten, omdat duidelijk is dat [minderjarige 2] moeite heeft met zijn spraak. Nu de vader hierop heeft aangegeven dat hij er geen probleem mee heeft indien voor [minderjarige 2] logopedie wordt ingezet, zal de kinderrechter de verzochte vervangende toestemming voor een medische behandeling, in de vorm van logopedie, van [minderjarige 2] verlenen. Het is voldoende aannemelijk geworden dat dit noodzakelijk is om gevaar voor [minderjarige 1] gezondheid af te wenden.
Traumabehandeling
De vader heeft zich wel verzet tegen de wens van de GI om [minderjarige 1] en [minderjarige 2] traumabehandeling te laten ondergaan. Volgens de vader hebben de kinderen geen trauma en wordt hen een trauma aangepraat door het LET en de moeder. Indien hij in het leven van de kinderen zou worden toegelaten, zijn de problemen zo opgelost, aldus de vader. Een dergelijke behandeling is daarom geenszins nodig.
De kinderrechter is van oordeel dat zowel de GI in het verzoekschrift als het LET tijdens de zitting, tegenover de betwisting door de vader, onvoldoende hebben onderbouwd dat een traumabehandeling voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] noodzakelijk is om ernstig gevaar voor hun gezondheid af te wenden. Uit het verzoek en de onderliggende bijlagen blijkt niet dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] kampen met een trauma. Wel is in het OTS-plan vermeld dat [minderjarige 2] getuige is geweest van escalaties tussen de ouders, maar een geneeskundige verklaring van bijvoorbeeld een huisarts, waaruit zou kunnen volgen dat bij [minderjarige 2] (mogelijk) sprake is van een trauma, ontbreekt. Ter zitting heeft het LET aangegeven dat er nog gekeken zal worden welke begeleiding en behandeling voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] nodig is, maar dat die inschatting aan de professionals wordt overgelaten. Gelet hierop is het op dit moment nog dermate vaag dat naar het oordeel van de kinderrechter niet is gebleken van de noodzaak voor een behandeling van een aannemelijk te achten trauma bij de kinderen. Dit onderdeel van het verzoek van de GI zal dan ook worden afgewezen.

De beslissing

De kinderrechter:
verleent vervangende toestemming voor een medische behandeling, in de vorm van logopedie, ten behoeve van de minderjarige [minderjarige 2] , geboren op
[2012] te [geboorteplaats] ;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. P.H.J. Frénay, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. J.P.H. Welie, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 20 december 2018.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
's-Hertogenbosch