ECLI:NL:RBLIM:2018:12471

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
4 juli 2018
Publicatiedatum
30 april 2019
Zaaknummer
6439082 CV EXPL 17-8183
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling mandeligheid en bijdrageplicht herstel tuinmuur tussen percelen

In deze zaak heeft de kantonrechter te Maastricht op 4 juli 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en meerdere gedaagden over de mandeligheid van een tuinmuur. De eiser, eigenaar van een perceel, vorderde vaststelling dat de tuinmuur tussen zijn perceel en de percelen van de gedaagden mandelig is, en dat de gedaagden bij moeten dragen aan de herstel- en vervangingskosten van deze muur. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de muur mandelig is op basis van de artikelen 5:36 en 5:62 van het Burgerlijk Wetboek, die het rechtsvermoeden van mandeligheid regelen. De rechter oordeelde dat de muur als scheidslijn tussen de erven fungeert en dat de gedaagden, ondanks hun verweer, bij moeten dragen aan de kosten van herstel. De eiser had kosten gemaakt voor een constructief advies en een grensreconstructie, maar de rechter oordeelde dat de gedaagden niet verplicht waren deze kosten te vergoeden, omdat de eiser niet voldoende had onderbouwd dat deze kosten als onderhoudskosten konden worden aangemerkt. De kantonrechter heeft de zaak aangehouden in afwachting van een deskundigenrapportage over de instabiliteit van de muur en de bijbehorende kosten. De deskundige is opgedragen om de oorzaak van de instabiliteit te onderzoeken en een kostenraming te maken voor de herstelwerkzaamheden. De eiser is opgedragen een voorschot voor de kosten van de deskundige te betalen.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: 6439082 CV EXPL 17-8183
Vonnis van de kantonrechter van 4 juli 2018
in de zaak van:
[eiser],
wonend te [woonplaats 1] ,
eisende partij,
gemachtigde mr. M.H.J.M. Stassen,
tegen:

1.[gedaagde sub 1] ,wonend te [woonplaats 2] ,

2.
[gedaagde sub 2],
wonend te [woonplaats 3] ,
gemachtigde mr. I.K. Decupere,

3.[gedaagde sub 3] ,

4.
[gedaagde sub 4],
beiden wonend te [woonplaats 2] ,
gemachtigde mr. H.T.L. Janssen,
gedaagde partij.
Eisende partij zal hierna [eiser] genoemd worden. Gedaagden sub 1. en 2. zullen hierna [gedaagden sub 1 en 2] genoemd worden en gedaagden sub 3. en 4. [gedaagden sub 3 en 4] .

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure na het tussenvonnis van 28 februari 2018 blijkt uit:
  • het proces-verbaal van descente en comparitie van 29 maart 2018
  • de e-mail van Eff Eff Bouwpathologie van 3 april 2018
  • de brief van 7 mei 2018 zijdens [gedaagden sub 3 en 4]
  • de akte uitlaten zijdens [gedaagden sub 1 en 2]
  • de akte uitlating zijdens [eiser] .
1.2.
Ten slotte is weer vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] is eigenaar van het perceel aan de [adres 1] te [plaats] . De achterzijde van zijn tuin grenst aan achtertuinen van de percelen [adres 2] en [adres 3] . [gedaagden sub 1 en 2] is de eigenaar van nummer [adres 3] en [gedaagden sub 3 en 4] van nummer [adres 2] . De tuinen worden gescheiden door een tuinmuur. Deze tuinmuur fungeert deels als keermuur, omdat de percelen van [gedaagden sub 1 en 2] en [gedaagden sub 3 en 4] ongeveer 145 cm hoger liggen dan het perceel van [eiser] .
2.2.
[eiser] heeft ing. R.J. van Empel ingeschakeld om een constructief advies uit te brengen met betrekking tot de tuinmuur. Van Empel heeft geconcludeerd dat de tuinmuur scheurvorming vertoont en overhelt richting het perceel van [eiser] . Er is volgens Van Empel sprake van een gevaarzettende situatie, die geconsolideerd dient te worden door middel van drie steunberen, gemetselde wandjes haaks op de tuinmuur. De kosten van het constructief advies bedroegen € 508,20.
2.3.
[eiser] heeft een offerte aangevraagd bij [naam] van Bouwtotaal. Hij heeft voor de werkzaamheden ‘afschoren muur ivm graafwerkzaamheden, uitgraven fundering en afvoeren grond, storten fundering met wapening en verankering bestaande fundering, opmetselen keerwand in betonblokken, spouw tussen bestaande muur en gemetselde keerwand volstorten met beton en voor keerwand een afwerkmuur in baksteen metselen met verankering in de betonblokken muur’ een offerte uitgebracht van € 4.800,- exclusief btw.
2.4.
[eiser] heeft het Kadaster ingeschakeld om een grensreconstructie te doen. Hieruit blijkt dat de tuinmuur tussen de percelen zich bevindt aan beide zijden van de kadastrale grens. De kosten van de grensconstructie bedroegen € 450,-. De kosten van het opvragen van het uittreksel uit het Kadaster, waaruit blijkt wie de rechthebbenden zijn van de percelen aan de [adres 3] en [adres 2] bedroegen € 34,80.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert bij dagvaarding dat de kantonrechter bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
voor recht zal verklaren dat de tuinmuur een mandelige muur is,
[gedaagden sub 1 en 2] en [gedaagden sub 3 en 4] ieder zal veroordelen om € 1.600,- exclusief btw (te weten 1/3e van het offertebedrag van Uiterwijk) oftewel € 1.936,- inclusief btw aan [eiser] te betalen,
[gedaagden sub 1 en 2] en [gedaagden sub 3 en 4] ieder zal veroordelen om € 829,05 aan [eiser] te betalen (te weten ieder de helft van de volgende bedragen: € 508,20 (kosten constructief advies) + € 450,- (kosten grensreconstructie) + € 34,80 (kosten uittreksel Kadaster) + € 665,40 (buitengerechtelijke incassokosten)),
[gedaagden sub 1 en 2] en [gedaagden sub 3 en 4] hoofdelijk te veroordelen in de proceskosten.
3.2.
[eiser] legt het volgende aan zijn vorderingen ten grondslag. De grens loopt onder de muur door, reden waarom deze mandelig is. Hiernaast heeft te gelden dat de muur ook mandelig is op basis van het in de wet neergelegde rechtsvermoeden van mandeligheid (artikel 5:36 BW jo. 5:62 BW). Dit betekent dat [eiser] , [gedaagden sub 1 en 2] en [gedaagden sub 3 en 4] ieder 1/3e deel van de kosten gemoeid met de tuinmuur zullen moeten betalen. De overige kosten moeten [gedaagden sub 1 en 2] en [gedaagden sub 3 en 4] ieder voor de helft betalen omdat [gedaagden sub 1 en 2] ontkent mede-eigenaar te zijn van de muur en omdat de resultaten aan alle partijen ten goede zijn gekomen.
3.3.
[gedaagden sub 1 en 2] en [gedaagden sub 3 en 4] hebben verweer gevoerd, waarop hierna indien nodig zal worden ingegaan.

4.De beoordeling

Mandeligheid
4.1.
Volgens [eiser] en [gedaagden sub 3 en 4] is de tuinmuur mandelig. [gedaagden sub 1 en 2] heeft zich op het standpunt gesteld dat dit niet zo is.
4.2.
Naar het oordeel van de kantonrechter, zoals reeds meegedeeld ter comparitie en opgenomen in het proces-verbaal, is de tuinmuur mandelig. Volgens artikel 5:36 BW wordt het midden van een muur die dient als afscheiding van twee erven vermoed de grens tussen deze erven te zijn. Verder is volgens art. 5:62 BW een vrijstaande muur gemeenschappelijke eigendom en mandelig, indien de grens van twee erven er in de lengterichting onderdoor loopt. Deze twee artikelen in samenhang gelezen brengt met zich dat iedere tot afscheiding van erven dienende muur wordt vermoed mandelig te zijn, zolang niet is aangetoond dat de grens niet onder de muur loopt, maar erlangs. In dit geval is niet aangetoond dat de grens langs de muur loopt. Sterker nog, uit de grensreconstructie blijkt juist dat de grens wél onder de muur loopt.
4.3.
Het rechtsvermoeden geldt echter niet indien een muur slechts aan één zijde een gebouw of werk steunt (artikel 5:36 BW tweede volzin). Ook artikel 5:62 BW ziet op een
vrijstaandemuur. De tuinmuur fungeert over een breedte van drie meter als achtermuur van de berging van [gedaagden sub 1 en 2] , zodat de tuinmuur in zoverre niet vrijstaand is en aan één zijde een gebouw steunt, zodat de kantonrechter voorlopig van oordeel was dat het rechtsvermoeden van mandeligheid op dat deel van de muur niet van toepassing was. De kantonrechter heeft [eiser] en [gedaagden sub 1 en 2] de gelegenheid gegeven zich hierover uit te laten bij akte, wat zij hebben gedaan.
4.4.
[gedaagden sub 1 en 2] is het oneens met voorlopig oordeel van de kantonrechter en voert hiertoe het volgende aan. Indien de muur voor wat betreft de overige delen mandelig wordt geoordeeld, dan is dit ook het geval voor het gedeelte van de muur waartegen de berging aan is gebouwd, omdat een muur enkel in zijn geheel (of geheel niet) mandelig kan zijn. Wat wel mogelijk is, is dat bepaalde onderdelen van een muur (zoals een schoorsteen) al dan niet mandelig zijn, maar de berging betreft geen onderdeel van de muur. Partijen hebben zich ook van meet af aan op het standpunt gesteld dat de gehele muur mandelig is. Indien [eiser] zijn standpunt wijzigt naar aanleiding van het voorlopig oordeel van de kantonrechter, is dat niet geloofwaardig. De muur staat er in het geheel, dus inclusief de drie meter waartegen de berging is gebouwd, sinds 1910. Dat er later tegen die muur een berging is aangebouwd kan de reeds bestaande mandeligheid niet doorbreken. De mandeligheid is voor de gehele muur een definitief en vaststaand feit. Mandeligheid eindigt enkel wanneer de scheidsmuur niet langer voldoet aan de eisen van artikel 5:62 BW en dat is hier niet aan de orde. Hier komt bij dat naar oud recht mandeligheid eindigde als de mandelige zaak niet langer door de betrokken partijen tot gemeenschappelijk nut werd bestemd. Dat is hier niet het geval aangezien beide partijen de erfafscheiding benutten en nodig hebben. Bovendien steunt de berging niet op de muur, zodat de berging kan blijven staan als de muur weg moet omdat er voldoende steun is door de gemetselde vloer en zijwanden.
4.5.
[eiser] heeft ten aanzien van het bewijsvermoeden geen standpunt ingenomen, maar op basis van het voorlopig oordeel van de kantonrechter middels schatting een berekening gemaakt ten aanzien van de mandeligheid, en wel als volgt:
  • de gehele muur tussen de percelen van [gedaagden sub 1 en 2] en [eiser] bedraagt 4,7 meter x 4,95 meter = 23,27 m2
  • de oppervlakte van de achterwand van de berging van [gedaagden sub 1 en 2] bedraagt 3 meter x 3,5 meter = 10,5 m2
  • de muur is dus 23,27 m2 minus 10,5 m2 mandelig = 12,77 m2
  • [eiser] moet dan de helft van 12,77 m2, oftewel 6,38 m2 bijdragen en [gedaagden sub 1 en 2] het overige deel.
  • De verhouding in de bijdrageplicht is alsdan 0,27 ( [eiser] ) : 0,73 ( [gedaagden sub 1 en 2] ).
4.6.
De kantonrechter oordeelt, anders dan zij voorlopig heeft overwogen ter comparitie en overeenkomstig het standpunt van [gedaagden sub 1 en 2] , dat de tuinmuur ook ter hoogte van de berging mandelig is. Weliswaar is de muur ter hoogte van de berging slechts aan één zijde vrij, maar artikel 5:67 BW bepaalt dat iedere mede-eigenaar tegen de mandelige scheidsmuur mag aanbouwen. Hieraan is niet het gevolg verbonden dat de mandeligheid op die wijze ten einde komt.
4.7.
Artikel 5:65 BW bepaalt dat mandelige zaken op kosten van alle mede-eigenaars moeten worden onderhouden, gereinigd en zo nodig vernieuwd. De kosten worden gelijkelijk aan de mede-eigenaars in rekening gebracht (art. 3:172 BW jo 3:166 BW), tenzij daarvan in een aparte regeling op grond van art. 5:69 BW jo. art. 3:168 BW is afgeweken. De vraag is dan of met mede-eigenaar het individu of het collectief wordt bedoeld, dus of de mede-eigenaars van [adres 2] gezamenlijk deelgenoot zijn in de mede-eigendom van de tuinmuur tussen hun perceel en dat van [eiser] , of ieder apart. In het eerste geval moet [gedaagden sub 3 en 4] de helft bijdragen aan de kosten van zijn stuk muur, in het tweede geval 2/3e (namelijk man en vrouw ieder 1/3e). Hetzelfde geldt voor [gedaagden sub 1 en 2] .
4.8.
In de parlementaire geschiedenis is op deze vraag niet uitdrukkelijk ingegaan. Wel blijkt naar het oordeel van de kantonrechter uit de tekst van de wet en de gebezigde bewoordingen in de parlementaire geschiedenis dat de wetgever steeds het oog heeft gehad op het collectief, dus één mede-eigenaar aan de ene kant van de muur en één mede-eigenaar aan de andere, zonder rekening te houden met de vraag of de mede-eigendom aan de ene of andere kant toebehoort aan één of meer personen. De kantonrechter verwijst bijvoorbeeld naar de bewoording van artikel 6:59 lid 1 BW. Daar wordt gesproken over ‘de eigenaar’ van een erf en niet van ‘de eigenaar dan wel eigenaren’ van een erf.
4.9.
Dit betekent dat [gedaagden sub 1 en 2] en [gedaagden sub 3 en 4] ieder de helft van de herstel- dan wel vervangingskosten van het stuk muur tussen hun respectieve percelen en dat van [eiser] dienen bij te dragen en [eiser] de helft van de gehele muur. Ter comparitie is gemeten dat de muur tussen [gedaagden sub 1 en 2] en [eiser] ongeveer vier meter breed is en de muur tussen [gedaagden sub 3 en 4] en [eiser] ongeveer 2,30 meter. De tuinmuur van [eiser] grenst dus ongeveer voor (4,00/6,30 =) 63% aan de tuin van [gedaagden sub 1 en 2] en voor ongeveer (2,30/6,30 =) 37% aan de tuin van [gedaagden sub 3 en 4] . Dit betekent dat [eiser] 50% van de met herstel dan wel vervanging van de muur gemoeide kosten zal dienen te dragen, [gedaagden sub 1 en 2] (de helft van 63% =) 31,5% en [gedaagden sub 3 en 4] (de helft van 37% =) 18,5%.
Deskundigenrapportage
4.10.
Ing. F.M.J. Feron van Eff Eff Bouwpathologie is in het tussenvonnis van 28 februari 2018 benoemd als deskundige. Hem is gevraagd de descente bij te wonen,
de tuinmuur tussen het perceel van [eiser] enerzijds en de percelen van [gedaagden sub 1 en 2] en [gedaagden sub 3 en 4] anderzijds te bekijken en aan te geven of sprake is van een gevaarzettende situatie en, indien ja, wat de oorzaak hiervan is en wat de herstel- dan wel vervangingsmogelijkheden en kosten zijn. Verder is hem opgedragen antwoord te geven op eventueel ter plekke te stellen aanvullende vragen.
4.11.
De conclusie van Feron ten aanzien van de gevaarzetting was duidelijk. De tuinmuur is gevaarlijk en dient te worden verstevigd dan wel vervangen. Partijen hebben zich ter comparitie, gehouden aansluitend aan de descente, aangesloten bij deze conclusie van Feron. Dit is dus geen punt van discussie meer.
4.12.
Feron heeft echter eveneens aangegeven nog geen kostenopstelling te kunnen maken omdat één en ander afhankelijk is van een nog uit te voeren grondsondering. Hij heeft bij e-mail van 3 april 2018, die ook aan partijen is gestuurd, meegedeeld dat het in het tussenvonnis van 28 februari 2018 toegekende voorschot niet toereikend zal zijn en heeft begroot dat een aanvullend bedrag van € 940,- inclusief btw benodigd zal zijn, te weten € 360,- inclusief btw ten behoeve van de kosten van de constructeur en € 580,- inclusief btw voor het opstellen van een rapport met begrotingen. Partijen hebben zich bij akte over de hoogte van het aanvullend voorschot uitgelaten. Zij hebben alle ingestemd met het aanvullend voorschot van € 580,- en geen bezwaar geuit tegen de kosten van de constructeur.
4.13.
De kantonrechter zal derhalve het aanvullende voorschot begroten op € 940,- inclusief btw en [eiser] overeenkomstig de hoofdregel van artikel 195 Rv opdragen dit voorschot te betalen.
Kosten constructief advies, kosten grensreconstructie en kosten uittreksel Kadaster
4.14.
[eiser] heeft in het lichaam van de dagvaarding in het geheel niets aangevoerd over de grondslag van zijn vordering op [gedaagden sub 1 en 2] en [gedaagden sub 3 en 4] ten aanzien van de kosten voor het constructief advies, de grensreconstructie en het uittreksel Kadaser. Hij heeft enkel aangevoerd dát hij die kosten heeft gemaakt, maar niet waarom [gedaagden sub 1 en 2] en [gedaagden sub 3 en 4] deze kosten zouden moeten vergoeden. Desgevraagd ter comparitie heeft hij aangevoerd dat gedaagden de kosten moeten betalen omdat [gedaagden sub 1 en 2] ontkent mede-eigenaar te zijn van de tuinmuur en omdat de resultaten aan alle partijen ten goede zijn gekomen. Dit is echter geen grondslag op basis waarvan [gedaagden sub 1 en 2] en [gedaagden sub 3 en 4] tot vergoeding verplicht zijn. Een vergoedingsplicht ontstaat immers pas als deze kosten zijn aan te merken als onderhouds-, reinigings- dan wel vernieuwingskosten (artikel 5:65 BW), als het inschakelen van een constructeur of het Kadaster is aan te merken als een handeling dienende tot gewoon onderhoud of tot behoud van een gemeenschappelijk goed of als een handeling die geen uitstel kon lijden (artikel 3:170 BW) dan wel als deze handelingen zijn verricht op grond van een beheersregeling (artikel 3:168 BW). Dat hiervan sprake is, heeft [eiser] niet (voldoende gemotiveerd) onderbouwd. De vordering [gedaagden sub 1 en 2] en [gedaagden sub 3 en 4] ieder te veroordelen om € 829,05 aan [eiser] te betalen zal daarom worden afgewezen.
Overig
4.15.
In afwachting van het deskundigenbericht houdt de kantonrechter iedere verdere beslissing aan.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
beveelt de reeds bij vonnis van 28 februari 2018 benoemde deskundige de heer F.M.J. Feron van Eff Eff Bouwpathologie, Struik 16-18 te (6333 BP) Schimmert schriftelijk te rapporteren wat de oorzaak is van de instabiliteit van de tuinmuur tussen het perceel van [eiser] ( [adres 1] te [plaats] ) enerzijds en de percelen van [gedaagden sub 1 en 2] ( [adres 3] ) en [gedaagden sub 3 en 4] ( [adres 2] ) anderzijds en aan te geven wat de herstel- dan wel vervangingsmogelijkheden en –kosten zijn,
het voorschot
5.2.
stelt de hoogte van het aanvullend voorschot op de kosten van de deskundige vast op het door de deskundige begrote bedrag van € 940,- inclusief btw,
5.3.
bepaalt dat [eiser] het voorschot dient over te maken
binnen twee wekenna de datum van de nota met betaalinstructies van het Landelijk Dienstencentrum voor de Rechtspraak,
5.4.
draagt de griffier op om de deskundige onmiddellijk in kennis te stellen van de betaling van het voorschot,
het onderzoek
5.5.
bepaalt dat [eiser] zijn procesdossier in afschrift aan de deskundige dient te doen toekomen,
5.6.
bepaalt dat de deskundige, indien nog nodig, het onderzoek zelfstandig zal instellen op de door de deskundige in overleg met partijen te bepalen tijd en plaats,
5.7.
wijst de deskundige er op dat:
  • de deskundige voor aanvang van het onderzoek dient kennis te nemen van de Leidraad deskundigen in civiele zaken (te raadplegen op www.rechtspraak.nl of desgevraagd te verkrijgen bij de griffie),
  • de deskundige het onderzoek pas na het bericht van de griffier omtrent betaling van het voorschot dient aan te vangen,
  • de deskundige het onderzoek onmiddellijk dient te staken en contact dient op te nemen met de griffier, indien tijdens de uitvoering van de werkzaamheden het voorschot niet toereikend blijkt te zijn,
5.8.
bepaalt dat partijen nadere inlichtingen en gegevens aan de deskundige dienen te verstrekken indien deze daarom verzoekt, de deskundige toegang dienen te verschaffen tot voor het onderzoek noodzakelijke plaatsen, en de deskundige ook voor het overige gelegenheid dienen te geven tot het verrichten van het onderzoek,
het schriftelijk rapport
5.9.
draagt de deskundige op om uiterlijk twee maanden na het schriftelijk bericht van de griffier omtrent de betaling van het voorschot een schriftelijk en ondertekend bericht in drievoud ter griffie van de rechtbank in te leveren, onder bijvoeging van een gespecificeerde declaratie,
5.10.
wijst de deskundige er op dat:
  • uit het schriftelijk bericht moet blijken op welke stukken het oordeel van de deskundige is gebaseerd,
  • de deskundige een concept van het rapport aan partijen moet toezenden, opdat partijen de gelegenheid krijgen binnen vier weken daarover bij de deskundige opmerkingen te maken en verzoeken te doen, en dat de deskundige in het definitieve rapport de door partijen gemaakte opmerkingen en verzoeken en de reactie van de deskundige daarop moet vermelden,
5.11.
bepaalt dat partijen binnen vier weken dienen te reageren op het conceptrapport van de deskundige nadat dit aan partijen is toegezonden en dat partijen bij de deskundige geen gelegenheid hebben op elkaars opmerkingen en verzoeken naar aanleiding van het conceptrapport te reageren,
overige bepalingen
5.12.
draagt de griffier op de zaak op de rol te plaatsen:
  • indien het voorschot niet binnen de daarvoor bepaalde (eventueel verlengde) termijn is ontvangen: voor akte uitlating voortprocederen aan beide zijden op een termijn van twee weken of
  • na ontvangst ter griffie van het deskundigenbericht: voor conclusie na deskundigenbericht aan de zijde van beide partijen op een termijn van vier weken,
5.13.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.M. Drenth en in het openbaar uitgesproken.
type: GD
coll: