In deze zaak heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Limburg op 25 mei 2018 een verzoek tot wraking afgewezen dat was ingediend door verzoeker tegen mr. D.J.E. Hamers-Aerts, de rechter in de onderliggende zaak. Verzoeker had op 2 maart 2018 een wrakingsverzoek ingediend, omdat de rechter had geweigerd vijf door verzoeker aangedragen getuigen op te roepen. Verzoeker stelde dat deze weigering leidde tot de aanname dat de rechter partijdig was. De rechter verdedigde haar beslissing door te stellen dat verzoeker niet had aangegeven welke nieuwe feiten en omstandigheden de getuigen zouden kunnen verklaren en dat de vragen die verzoeker had gesteld niet relevant waren voor de zaak.
De wrakingskamer beoordeelde of er sprake was van feiten of omstandigheden die de onpartijdigheid van de rechter in twijfel zouden kunnen trekken. Het uitgangspunt is dat een rechter vermoed wordt onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit tegenspreken. De wrakingskamer concludeerde dat de door verzoeker aangevoerde gronden betrekking hadden op een procesbeslissing, wat in beginsel geen grond voor wraking vormt. De wrakingskamer oordeelde dat er geen aanwijzingen waren voor vooringenomenheid van de rechter en dat het verzoek tot wraking ongegrond was.
De beslissing van de wrakingskamer werd genomen door een meervoudige kamer, bestaande uit de voorzitter en twee leden, en werd uitgesproken op 25 mei 2018. Tegen deze beslissing staat geen gewoon rechtsmiddel open.