ECLI:NL:RBLIM:2018:2313

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
1 maart 2018
Publicatiedatum
12 maart 2018
Zaaknummer
C/03/246646 / KG ZA 18-94
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Executiegeschil omtrent aangezegde ontruiming in kort geding

In deze zaak, die zich afspeelt in het kader van een kort geding, vordert eiser, wonende te [woonplaats], de schorsing van de executie van een eerder vonnis van de kantonrechter. Dit vonnis, dat op 20 december 2017 is gewezen, heeft geleid tot de ontruiming van de woning van eiser door de stichting Zowonen. Eiser stelt dat de kantonrechter het recht onjuist heeft toegepast en dat er sprake is van een noodtoestand, aangezien de ontruiming niet alleen hem, maar ook zijn kleinkinderen in de problemen zal brengen. De voorzieningenrechter heeft de procedure op 1 maart 2018 behandeld, waarbij eiser werd bijgestaan door advocaat mr. B.H.A. Augustin en Zowonen door mr. H.J. Heynen. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat er geen sprake is van een kennelijke juridische of feitelijke misslag in het eerdere vonnis van de kantonrechter. Eiser heeft geen nieuwe feiten of omstandigheden aangevoerd die een noodtoestand zouden rechtvaardigen. De vordering van eiser is afgewezen, en hij is veroordeeld in de proceskosten van Zowonen, die zijn begroot op € 1.442,00. De uitspraak is gedaan door mr. G.M. Drenth en openbaar uitgesproken op 1 maart 2018.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
zaaknummer / rolnummer: C/03/246646 / KG ZA 18-94
Vonnis in kort geding van 1 maart 2018
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser,
advocaat mr. B.H.A. Augustin,
tegen
de stichting
STICHTING ZOWONEN,
gevestigd te Sittard, gemeente Sittard-Geleen,
gedaagde,
advocaat mr. H.J. Heynen.
Partijen zullen hierna [eiser] en Zowonen genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 21 februari 2018, met producties,
  • de brief van 23 februari 2018 van [eiser] , met producties,
  • de mondelinge behandeling van 27 februari 2018, met de pleitnota van [eiser] en met de pleitnota van Zowonen.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad van 20 december 2017 (kenmerk 6123831 \ CV EXPL 17-5766) heeft de kantonrechter op vordering van Zowonen het volgende beslist ten aanzien van [eiser] en zijn echtgenote [naam echtgenote] :
De kantonrechter
5.1.
verklaart voor recht dat ZOwonen terecht gebruik heeft gemaakt van de haar op basis van artikel 7:231 lid 2 BW toekomende buitengerechtelijke ontbindingsmogelijkheid en dat de tussen partijen gesloten huurovereenkomst met betrekking tot de woning gelegen aan de [adres] te [woonplaats] door de buitengerechtelijke ontbinding is geëindigd,
5.2.
veroordeelt [eiser] om binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis het gehuurde met personen en zaken te ontruimen en te verlaten en met afgifte van de sleutels ter vrije beschikking van ZOwonen te stellen,
5.3.
veroordeelt [eiser] hoofdelijk, des dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd, om aan ZOwonen tegen behoorlijk bewijs van kwijting te voldoen een bedrag van € 5.119,09, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag der opeisbaarheid, zijnde de eerste van iedere maand, tot aan de dag der algehele voldoening,
5.4.
veroordeelt [eiser] hoofdelijk, des dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd, om aan ZOwonen tegen behoorlijk bewijs van kwijting te voldoen een bedrag van € 629,77 per maand of gedeelte van een maand, ingaande 1 juli 2017 tot aan het tijdstip der ontruiming,
5.5.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten [ …],
5.7.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.8.
wijst het meer of anders gevorderde af.
2.2.
Zowonen heeft de ontruiming aanvankelijk aangezegd tegen 1 maart 2018. Deze ontruimingsdatum is verschoven naar 14 maart te 09.30 uur.
2.3.
[eiser] heeft nog geen hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de kantonrechter.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad met veroordeling van Zowonen in de kosten van de procedure de schorsing van de executie van het vonnis van de kantonrechter van 20 december 2017 met kenmerk 6123831 \ CV EXPL 17-5766, een en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom.
3.2.
[eiser] legt aan de vordering ten grondslag dat de kantonrechter het recht onjuist heeft toegepast. Hij stelt dat de kantonrechter te snel aansprakelijkheid heeft aangenomen op grond van artikel 7:219 BW en dat hij heeft geen rekening gehouden met de volgens [eiser] evidente inbreuk op artikel 8 EVRM. De door de wetgever en in de jurisprudentie gegeven kaders inzake de uit te voeren belangenafweging zijn door de kantonrechter niet, althans onvoldoende meegenomen. Tot slot stelt [eiser] dat er door de ontruiming een directe noodtoestand ontstaat. Niet alleen zullen de kleinkinderen, die tot het gezin behoren, ook op straat komen te staan, maar ook de psychische belastbaarheid van [eiser] , die door de behandelaar is onderzocht en beschreven, zal zo gering zijn dat een suïcide niet kan worden uitgesloten.
[eiser] stelt spoedeisend belang bij en recht op de gevraagde voorziening te hebben.
3.3.
Zowonen voert verweer. Zowonen stelt voorop dat [eiser] niet ontvangen kan worden, omdat – kort gezegd – de vordering niet ook namens zijn echtgenote en contractueel medehuurder is ingesteld (exeptio plurium litis consortium). Voorts stelt Zowonen dat sprake is van misbruik van bevoegdheid (artikel 3:13 BW) omdat [eiser] enkel inhoudelijke bezwaren aanvoert, hetgeen in hoger beroep pas aan de orde kan zijn. Voor een executiegeschil als dit is slechts het criterium uit het arrest Ritzen-Hoekstra (HR 22 april 1983, NJ 1984, 145) aan de orde. Zowonen stelt zich daarbij op het standpunt dat er geen sprake is van een feitelijke of juridische misslag noch van een noodtoestand.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De spoedeisendheid vloeit voort uit de aard van de zaak.
4.2.
De voorzieningenrechter heeft reeds ter kort gedingzitting aan partijen kenbaar gemaakt dat het beroep op niet-ontvankelijkheid van [eiser] niet houdt. Anders dan Zowonen veronderstelt is er geen sprake van een ondeelbare rechtsverhouding. Zowel [eiser] als zijn echtgenote komt een zelfstandig (huur)recht toe.
4.3.
In een executiegeschil kan de voorzieningenrechter de tenuitvoerlegging van een vonnis slechts schorsen, indien hij van oordeel is dat de executant (Zowonen) – mede gelet op de belangen aan de zijde van de geëxecuteerde ( [eiser] ) die door de executie zullen worden geschaad – geen in redelijkheid te respecteren belang heeft bij gebruikmaking van zijn bevoegdheid tot tenuitvoerlegging over te gaan. Dat zal het geval kunnen zijn, indien het te executeren vonnis klaarblijkelijk op een juridische of feitelijke misslag berust of indien de tenuitvoerlegging op grond van na dit vonnis voorgevallen of aan het licht gekomen feiten klaarblijkelijk aan de zijde van de geëxecuteerde ( [eiser] ) een noodtoestand zal doen ontstaan, waardoor een onverwijlde tenuitvoerlegging niet kan worden aanvaard.
4.4.
De voorzieningenrechter is met Zowonen van oordeel dat door [eiser] geen feiten of omstandigheden naar voren zijn gebracht die door de kantonrechter kennelijk onjuist of niet zijn vastgesteld en die wel aan de beslissing ten grondslag hadden behoren te worden gelegd. Er is dus geen sprake van een kennelijk feitelijke misslag.
4.5.
De voorzieningenrechter volgt Zowonen dat van een kennelijk juridische misslag terzake de toepassing van artikel 7:219 BW ook geen sprake is. In artikel 7:231 lid 2 BW is een bijzondere ontbindingsmogelijkheid voor de verhuurder geregeld, namelijk indien een situatie van artikel 13b Opiumwet aan de orde is én de burgemeester is overgegaan tot sluiting van de woning. Een tekortkoming van de huurder danwel overlast is daarvoor niet nodig en evenmin is nodig dat vast staat dat het besluit van de burgemeester op goede gronden berust.
De kantonrechter heeft bij de beoordeling van de ontbinding, zoals vereist, vervolgens wel een redelijkheidstoets uitgevoerd en daarvan in zijn vonnis blijk gegeven. Voor zover de in het kader hiervan voorgebrachte belangen op een andere wijze gewaardeerd hadden kunnen worden, betekent dat nog niet dat sprake is van een klaarblijkelijke misslag. De waardering van de door de rechter uitgevoerde afwegingen is een kwestie die in hoger beroep aan de orde kan worden gesteld.
4.6.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat van een noodsituatie geen sprake is. De psychische gesteldheid van [eiser] is ten overstaan van de kantonrechter onderbouwd uiteengezet. Ook ten tijde van de uitspraak van de kantonrechter was al bekend dat de psychische druk zou toenemen en zijn toestand zou kunnen verslechteren. Er is dus geen sprake van na het vonnis voorgevallen of aan het licht gekomen feiten of omstandigheden.
4.7.
Nu niet is voldaan aan de criteria genoemd onder 4.3., zal de vordering worden afgewezen.
4.8.
[eiser] zal worden veroordeeld in de kosten van het geding. Deze worden aan de zijde van Zowonen begroot op € 1.442,00 (griffierecht € 626,00 en salaris advocaat € 816,00).

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
wijst het gevorderde af,
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten van Zowonen, begroot op € 1.442,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.M. Drenth en in het openbaar uitgesproken. [1]

Voetnoten

1.type: EvB