ECLI:NL:RBLIM:2018:2749

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
22 maart 2018
Publicatiedatum
22 maart 2018
Zaaknummer
C/03/246686 / KG ZA 18-95
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • M.J.H.A. Venner-Lijten
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake standplaatsvergunningen op de vrijdagmarkt te Maastricht

In deze zaak, die zich afspeelt in Maastricht, hebben eisers, bestaande uit [eiser sub 1], [eiseres sub 2] en de vennootschap onder firma [eiseres sub 3], een kort geding aangespannen tegen [gedaagde sub 1] en de besloten vennootschap GROENTE EN FRUIT HET VITAMIENTJE B.V. De eisers vorderen onder andere dat gedaagde sub 1 wordt verplicht om zijn standplaatsvergunningen voor de vrijdagmarkt over te dragen aan [eiser sub 1]. De achtergrond van het geschil ligt in de samenwerking tussen de partijen binnen de vennootschap onder firma [eiseres sub 3], waarbij gedaagde sub 1 heeft aangegeven de vergunningen zelfstandig te willen gebruiken per 23 maart 2018. Eisers stellen dat dit in strijd is met de afspraken binnen de vennootschap en dat zij hierdoor schade zullen lijden. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de vordering tot overdracht van de vergunningen niet kan worden toegewezen, maar heeft wel geoordeeld dat gedaagde sub 1 niet op de vrijdagmarkt mag concurreren met eisers. De voorzieningenrechter heeft een verbod opgelegd aan gedaagde sub 1 om enige marktstandplaats in gebruik te nemen en heeft een dwangsom opgelegd voor het geval hij hieraan niet voldoet. De kosten van het geding zijn voor gedaagde sub 1, terwijl de vorderingen tegen Het Vitamientje zijn afgewezen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
zaaknummer / rolnummer: C/03/246686 / KG ZA 18-95
Vonnis in kort geding van 22 maart 2018
in de zaak van

1.[eiser sub 1] ,

2.
[eiseres sub 2],
beiden wonend te [woonplaats] ,
3. vennootschap onder firma
[eiseres sub 3],
gevestigd te [vestigingsplaats 1] ,
eisers,
advocaat mr. G.J.J.A. van Zeijl,
tegen

1.[gedaagde sub 1] ,

wonend te [woonplaats] ,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
GROENTE EN FRUIT HET VITAMIENTJE B.V.,
gevestigd te Gronsveld, gemeente Eijsden-Margraten,
gedaagden,
advocaat mr. M.K. Terpstra.
Partijen zullen hierna [eiser sub 1] (eiser sub 1), [eiseres sub 2] (eiseres sub 2), [eiseres sub 3] (eiseres sub 3) en [eisers] (eisers gezamenlijk) en [gedaagde sub 1] (gedaagde sub 1) en Het Vitamientje (gedaagde sub 2) genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 22 februari 2018, met producties,
  • de brief van 8 maart 2018 van [gedaagde sub 1] en Het Vitamientje, met producties,
  • de brief van 9 maart 2018 van [eisers] , met producties,
  • de brief van 12 maart 2018 van [eisers] , met één productie,
  • de e-mail van 12 maart 2018, te 13.48 uur, van [gedaagde sub 1] en Het Vitamientje,
  • de mondelinge behandeling van 13 maart 2018, met de pleitnota van [eisers] en de pleitnota van [gedaagde sub 1] en Het Vitamientje.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser sub 1] is de eigenaar van [bedrijfsnaam] . Er wordt markthandel gedreven in aardappelen, groente en fruit. [bedrijfsnaam] is een familiebedrijf, waarin tot 2004 [gedaagde sub 1] samen met zijn vader actief was ( [bedrijfsnaam] vof). [gedaagde sub 1] en [eiser sub 1] zijn broers. In 2004 is [bedrijfsnaam] feitelijk in handen gekomen van de vof van [eiser sub 1] en zijn toenmalige echtgenote ( [naam vof] vof). Vanaf 2006 is [bedrijfsnaam] een eenmanszaak van [eiser sub 1] . [gedaagde sub 1] was vanaf 2004 tot eind 2017 als werknemer in loondienst bij [bedrijfsnaam] .
2.2.
[eiser sub 1] , [eiseres sub 2] en [gedaagde sub 1] zijn tezamen met een werknemer van [bedrijfsnaam] vennoten van [eiseres sub 3] .
2.3.
Een zevental standplaatsvergunningen voor de Maastrichtse vrijdagmarkt staat op naam van [gedaagde sub 1] . Deze vergunningen zijn aan hem overgedragen door zijn vader. Het gaat om de nummers 284 t/m 286 en 302 t/m 305 in de branche aardappelen, groente en fruit. Eén vergunning staat op naam van [eiseres sub 2] : 287 in de branche aardappelen, groente en fruit en een achttal vergunningen staat op naam van [eiser sub 1] : 306 t/m 309 en 370 t/m 373 in de branche aardappelen, groente en fruit (vergelijk het Standplaatsenplan 2014 [1] ).
Tezamen vormen deze 16 standplaatsvergunningen de standplaats van [bedrijfsnaam] .
Figuur 1: Detail van bijlage 2 bij het Standplaatsenplan 2014, Vrijdagmarkt
2.4.
Alle vennoten van [eiseres sub 3] hebben het contract vennootschap onder firma [eiseres sub 3] , gedateerd 21 oktober (zonder vermelding van het jaar), ondertekend. De volgende bepalingen zijn relevant:
Artikel 2: Doel
De vennootschap heeft ten doel het exploiteren van een bestaand bedrijf en al hetgeen daartoe behoort en daarmee in verband staat in de ruimste zin van het woord.
In bijzonder beoogt de vennootschap de voortzetting van onderstaand bedrijf en het veiligstellen ervan.
Groenten en fruithandel: [bedrijfsnaam]
[adres] [vestigingsplaats 2]
eigenaar vennoot: [eiser sub 1]
Ingeschreven in het KvK nu. 140663220
vanaf hieronder genoemd DE BANANEN BOXER
Artikel 3: Duur en opzegging
De vennootschap is met ingang van vandaag voor onbepaalde tijd aangegaan. Ieder van de vennoten heeft het recht de vennootschap door opzegging te beëindigen. Dit dient te geschieden bij aangetekende brief aan de andere vennoot, met inachtneming van een opzegtermijn van 3 maanden en niet anders dan tegen het einde van het boekjaar.
Artikel 4: Inbreng
Lid 1 Door ieder van de vennoten wordt ingebracht zijn kennis, arbeid en vlijt, relaties en vergunningen voor zover deze op de door de vennootschap te drijven onderneming betrekking hebben.
Geen enkele van de vennoten zijn verplicht enige activa in te brengen in de vof.
Artikel 7: Samenwerking
De vennoten verdelen hun werkzaamheden in onderling overleg. Zij verbinden zich jegens elkaar om geen handelingen te verrichten waartegen één van hen zich uitdrukkelijk heeft verzet.
Artikel 12: Einde vennootschap
De vennootschap eindigt:
indien de vennoten daartoe in onderling overleg besluiten en wel op het door hen bij dat besluit te bepalen tijdstip. Dit tijdstip moet schriftelijk worden vastgelegd en ondertekend;
door opzegging door een van de vennoten, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3;
door overlijden, ondercuratelestelling, faillissement, toepassing van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen of aanvraag tot surséance van betaling of het verlies van het vrije beheer over zijn vermogen om welke reden ook van een van de vennoten;
indien één der vennoten zijn recht op onmiddellijke ontbinding van de vennootschap inroept vanwege het feit dat de andere venno(o)t(en) één of meer van de bepalingen van deze overeenkomst overtreedt, niet nakomt of niet behoorlijk nakomt.
Bij vennoten die tevens gehuwd zijn of een geregistreerd partnerschap hebben, door echtscheiding of scheiding van tafel en bed tenzij ter gelegenheid daarvan anders wordt overeengekomen.
Artikel 15: Concurrentie
Lid 1 Vergunningen. wachtlijstinschrijvingen en andere rechten mogen niet worden gebruikt voor andere bedrijven dan [bedrijfsnaam] . Indien een van de vennoten gebruikt maakt van de naam [bedrijfsnaam] of een van de vergunningen zonder toestemming volgt er een boete van €1000.00 per marktdag.
Lid 2: Bij uittreding uit de vennootschap door één der vennoten, terwijl de andere venno(o)t (en) de onderneming voortzet(ten), zal het aan de uitgetreden vennoot verboden zijn gedurende 3 jaar na uittreden en binnen een kring, met de vennootschap als middelpunt en met een straal van 50 km, een soortgelijke onderneming als die der vennootschap uit te oefenen of te doen uitoefenen, bij een zodanige onderneming werkzaam ofwel rechtstreeks of zijdelings betrokken te zijn.
Lid 3: De vennoot die deze bepalingen overtreedt verbeurt, nadat hij in gebreke is gesteld, op grond van het bovenstaande een boete van €1000.00 ten behoeve van de andere vennoot voor elke overtreding onverminderd alle verdere rechten van de andere vennoot ingevolge de onderhavige overeenkomst en ingevolge de wet.
2.5.
In de ongedateerde en door alle partijen ondertekende overeenkomst “ [eiseres sub 3] ” is het volgende bepaald:
“Buiten de standaardvoorwaarden volgen enkele belangrijke verklaringen inzake de oprichting van “ [eiseres sub 3] ” v.o.f. […]
Alle markten en vergunningen van “ [eiseres sub 3] ” behoren tot [eiser sub 1] met onderstaand bedrijf:
[bedrijfsnaam]
Ingeschreven in Kvk op 01-09-1999 met nummer 14063220
Het is dan ook verboden om zonder toestemming van [eiser sub 1] bestaande of nieuwe marktplaatsen voor eigen bedrijf of voor derden te exploiteren. Indien deze regel word overtreden volgt er een boete per marktdag indien er geen schriftelijke toestemming voor is verleend. De naam [bedrijfsnaam] mag tevens niet zonder schriftelijke toestemming worden gebruikt door iemand anders dan [eiser sub 1] . (…)”
2.6.
[gedaagde sub 1] heeft op 17 januari 2018 [eiser sub 1] per e-mail laten weten dat hij de zeven standplaatsvergunningen zelfstandig wil gaan uitbaten per 23 maart 2018. Hij heeft daartoe, zo schrijft hij, een partnership met [naam] van Het Vitamientje. Tot 23 maart 2018 geeft [gedaagde sub 1] [eiser sub 1] toestemming zijn vergunningen te gebruiken.
2.7.
[eisers] heeft bij brief van 31 januari 2018 zowel [gedaagde sub 1] als Het Vitamientje aangeschreven zich te onthouden van de voorgenomen activiteiten op de vrijdagmarkt te Maastricht en voor alsdan aansprakelijk gesteld.
2.8.
Artikel 5 van de Marktverordening Maastricht 2009 [2] luidt (voor zover relevant):
1. Voor toewijzing van een standplaats komt of inschrijving op de wachtlijst uitsluitend in aanmerking, een handelingsbekwaam natuurlijk persoon, die schriftelijk een aanvraag voor een vergunning heeft ingediend bij het college en die daarbij aantoont dat hij persoonlijk, danwel de rechtspersoon waarbij hij in loondienst is of deel van uitmaakt, staat ingeschreven:
a. in het Handelsregister en daarvan een recent bewijs toont (niet ouder dan drie maanden) en;
b. een afschrift van een geldig legitimatiebewijs
c. bij het Hoofdbedrijfschap Detailhandel en daarvan het registratiebewijs toont.
2. Bij toewijzing van een standplaats dient de vergunninghouder persoonlijk of de rechtspersoon waarbij hij in loondienst is bij voortduring te voldoen aan de eisen genoemd in het eerste lid van dit artikel.
3.[…].
2.9.
Artikel 4 van het Marktreglement vrijdagmarkt Maastricht 2018 [3] luidt:
De branchering en het minimum en maximum aantal vergunninghouders per branche zijn vastgesteld in het als bijlage opgenomen branchepatroon.
Figuur 2: Bijlage bij het Branchebesluit week- en dagmarkten Maastricht 2018, vrijdagmarkt
Figuur 3: Bijlage bij het Standplaatsenplan 2018, Vrijdagmarkt, in groen is weergegeven de branche aardappelen, groente en fruit. (totaal: 36 standplaatsen)
Artikel 10 van het Marktreglement 2018 luidt voor zover relevant:
1. Op verzoek van de vergunninghouder kan de marktvergunning worden overgeschreven op een ander natuurlijk bevoegd persoon, zoals benoemd in artikel 5 van de Marktverordening Maastricht 2009. De overschrijving geldt voor dezelfde branche, zelfde aantal m2 en zelfde standplaats
Artikel 12 van het Marktreglement 2018 luidt voor zover relevant:
1. Een opengevallen vaste standplaats op de markt wordt, indien die niet is vervallen, opnieuw als vaste standplaats uitgegeven met inachtneming van de voor die markt geldende indelingen in afdelingenbranches.
2. De vergunninghouder aan wie een vaste standplaats is toegewezen, kan inschrijven op een vrijgekomen vaste standplaats en wordt geplaatst op de herverdelingslijst.
3. Voor toewijzing van een vrijgekomen vaste standplaats komen achtereenvolgens in aanmerking:
a. a) De vergunninghouder die uitbreiding van zijn standplaats wil indien deze aansluit aan de vrije standplaats;
b) De vergunninghouders die op de herverdelingslijst staan ingeschreven;
c) De sollicitanten van de sollicitantenlijst indien de branche vrij is;
d) De toewijzing voor de vergunninghouders vindt plaats op [anciënniteits]volgorde van de herverdelingslijsten en voor de sollicitanten van de sollicitantenlijst op voordracht van de selectiecommissie.
4. Bij verplaatsing van de vergunninghouder als bedoeld in lid 3, b) bestaat de mogelijkheid tot uitbreiding van zijn standplaats.
5. […].

3.Het geschil

3.1.
[eisers] vordert:
1. gedaagde sub 1 te veroordelen om binnen twee dagen na het te dezen te wijzen vonnis alle nodige medewerking te verlenen c.q. al het nodige te doen zodat de te zijnen name gestelde vergunning(en) ten aanzien van de zeven marktstandplaatsen op de vrijdagmarkt te Maastricht (groot 70 m2) door de vergunningverlener worden overgeschreven op naam van de heer [eiser sub 1] h.o.d.n. “ [bedrijfsnaam] ” (KvK-nummer 14063220) en ten bewijze daarvan een schriftelijke bevestiging van de gemeente Maastricht aan eisers te doen toekomen, een en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom ad € 5.000 per dag voor iedere dag of gedeelte van een dag dat gedaagde sub 1 zou nalaten aan die veroordeling te voldoen;
2. gedaagde sub 1 en gedaagde sub 2, ieder afzonderlijk, te verbieden op de vrijdagmarkt te Maastricht enige marktstandplaats in gebruik te nemen c.q. te bezetten en/of voorts op andere wijze op de vrijdag markt te Maastricht te gaan exploiteren c.q. concurreren met (één van) eisers en te gehengen en gedogen dat eiser sub 1 de hiervoor in sub 1 nader aangeduide marktplaats(en) c.q. marktkramen – gelijk thans - zal gebruiken, een en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom ad € 5000 per dag voor iedere dag of gedeelte van een dag dat één der gedaagden zou nalaten aan die veroordeling te vol doen;
3. gedaagde sub 1 te verbieden om op basis van een (nieuwe) vergunning op zijn naam, die is verleend op grond van een (bestaande) wachtlijstinschrijving van gedaagde sub 1, enige marktstandplaats in gebruik te nemen c.q. te bezetten en/of voorts op andere wijze op enige markt in de gemeente Limburg te gaan exploiteren c.q. concurreren met (één van) eisers en te gehengen en gedogen dat eiser sub 1 de in die vergunning nader aangeduide marktplaats(en) c.q. marktkramen zal (gaan) gebruiken, een en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom ad € 5.000, per dag voor iedere dag of gedeelte van een dag dat gedaagde sub 1 zou nalaten aan die veroordeling te voldoen;
alles met hoofdeljke veroordeling van gedaagden in de kosten van het geding.
3.2.
[eisers] legt – kort weergegeven – aan de vordering ten grondslag dat [gedaagde sub 1] in strijd zal handelen met het vennootschapscontract van [eiseres sub 3] en de aanvulling daarop, indien hij vanaf 23 maart 2018 voor zichzelf gebruik zal maken van de 7 standplaatsvergunningen en dat [eisers] daardoor schade zal leiden. Voorts stelt [eisers] dat Het Vitamientje, handelend in de wetenschap dat [gedaagde sub 1] wanprestatie pleegt, onrechtmatig handelt jegens [eisers] .
[eisers] stelt spoedeisend belang bij en recht op de gevraagde voorziening te hebben.
3.3.
[gedaagde sub 1] voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

De bevoegdheid van de voorzieningenrechter en het toepasselijke recht

4.1.
Met [eisers] is de voorzieningenrechter van oordeel dat zij bevoegd is kennis te nemen van de vorderingen jegens Het Vitamientje, nu deze vennootschap in Nederland is gevestigd en dat gelet op de grondslag van de vordering (onrechtmatige daad) het Nederlandse recht van toepassing is.
4.2.
De voorzieningenrechter volgt [eisers] ook waar het haar bevoegdheid betreft ten aanzien van de vorderingen jegens [gedaagde sub 1] .
Artikel 7 aanhef lid 1 sub a dan wel lid 2 van de Verordening van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2012 betreffende de rechterlijke bevoegdheid, de erkenning en de tenuitvoerlegging van beslissingen in burgerlijke en handelszaken, PbEU 2012, L 351, zoals laatstelijk gewijzigd op 26 november 2014, PbEU 2015, L 54 (i.w.tr. 26 februari 2015) is van toepassing, omdat het geschil zich uitdrukkelijk beperkt tot de activiteiten van [bedrijfsnaam] op de vrijdagmarkt te Maastricht en de rechten en verplichtingen die daarmee op grond van gemaakte afspraken samenhangen voor de deelnemende vennoten in [eiseres sub 3] .
4.3.
Uit artikel 4 lid 4 van de Verordening (EG) nr. 593/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 2008 inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst vloeit voort dat de voorzieningenrechter het Nederlandse recht op het geschil zal moeten toepassen, omdat een rechtskeuze ontbreekt en het geschil zich uitdrukkelijk beperkt tot de activiteiten van [bedrijfsnaam] op de vrijdagmarkt te Maastricht en de rechten en verplichtingen die daarmee samenhangen voor de deelnemende vennoten in [eiseres sub 3] .
De spoedeisendheid
4.4.
De spoedeisendheid vloeit voort uit de aard van het geding.
Ten aanzien van de vorderingen
4.5.
De rechtbank stelt het volgende voorop. Hoewel aanvankelijk is betoogd door de advocaat van [gedaagde sub 1] dat het contract van [eiseres sub 3] niet voor bewijs mag worden gebruikt, omdat de echtheid van zijn handtekening wordt betwist, heeft [gedaagde sub 1] zelf, desgevraagd door de voorzieningenrechter, verklaard dat hij zich alleen niet kan herinneren dat hij dat contract heeft ondertekend. De voorzieningenrechter zal derhalve aan deze onderhandse akte voor zover noodzakelijk bewijskracht toekennen.
De vordering sub 1
4.6.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat de vordering sub 1 niet kan worden toegewezen.
4.7.
Voor zover de beëindigingsovereenkomst van de arbeidsrelatie tussen [gedaagde sub 1] en [bedrijfsnaam] ten grondslag wordt gelegd aan de vordering, stelt de voorzieningenrechter vast dat door [gedaagde sub 1] door ondertekening is verklaard dat er een akkoord is bereikt, maar dat uit de onderliggende stukken (de e-mailwisseling tussen [naam boekhouder] , boekhouder van [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 1] en [eiser sub 1] ) naar het voorshands oordeel van de voorzieningenrechter niet volgt dat [gedaagde sub 1] ook akkoord is gegaan met punt 5, genoemd in de e-mail van 28 december 2017, te 17.14 uur van [eiser sub 1] aan [naam boekhouder] en [gedaagde sub 1] , betreffende de overschrijving van de zeven ten processe bedoelde standplaatsvergunningen. Het feitelijk handelen van [gedaagde sub 1] wijst bovendien erop dat hij daarmee niet akkoord is. Daaromtrent zijn ook geen nadere stellingen ingenomen.
4.8.
Niet is gesteld noch is gebleken dat [gedaagde sub 1] uit wenst te treden als vennoot van [eiseres sub 3] . Geen van de partijen heeft de e-mail van 17 januari 2018 van [gedaagde sub 1] in rechte als opzegging of ontbindingshandeling gekwalificeerd (vgl. artikel 3 en 12 van het vennootschapscontract). Er is voorts ten overstaan van de voorzieningenrechter enkel verklaard en volgehouden door [gedaagde sub 1] dat hij de standplaatsvergunningen zelfstandig kan, mag en ook wil en zal gaan gebruiken per 23 maart 2018. Daarmee schendt [gedaagde sub 1] , gezien de bezwaren van [eisers] , naar het voorshands oordeel van de voorzieningenrechter, voor alsdan mogelijk de artikelen 2, 4 en 7 van het vennootschapscontract juncto hetgeen is overeengekomen in de overeenkomst “ [eiseres sub 3] ” en treedt voor alsdan mogelijk per 23 maart 2018 de sanctieregeling van artikel 15 lid 1 van het vennootschapscontract in werking. Ter zitting is voorts gebleken dat de standpunten ter zake het wel of niet zelfstandig mogen gebruiken van de zeven vergunningen diametraal tegenover elkaar staan en ook niet nader tot elkaar kunnen worden gebracht. De kort gedingprocedure leent zich naar haar aard niet voor nader onderzoek of nadere bewijsvoering, zodat, bij het ontbreken van een regeling voor het overdragen van de vergunningen in het vennootschapscontract of de overeenkomst “ [eiseres sub 3] ”, de vordering daarom en mede gelet op hetgeen in rechtsoverweging 4.7 is overwogen, moet worden afgewezen.
4.9.
Voor zover is betoogd dat uit de Marktverordening of de daarbij behorende reglementen regels ter zake de opvolging c.q. overschrijving van de zeven standplaatsvergunningen voortvloeien, wijst de voorzieningenrechter er op dat deze regelingen de rechtsverhouding tussen de gemeente en de vergunninghouders betreffen en dat zij op de stoel van het bestuursorgaan zou plaatsnemen als zij op grond daarvan zou beslissen. Dit is uit de aard van de machtenscheiding dan ook niet aan de orde.
De vordering sub 2
4.10.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat de vordering sub 2 ten aanzien van [gedaagde sub 1] kan worden toegewezen. De gevorderde dwangsom zal worden gemaximeerd als na te melden. De vordering jegens Het Vitamientje zal worden afgewezen.
4.11.
De voorzieningenrechter heeft ter kort gedingzitting [gedaagde sub 1] en [eiser sub 1] laten toelichten op welke wijze zij de afgelopen jaren samenwerkten binnen het bedrijf [bedrijfsnaam] . Op basis van die verklaringen is voor de voorzieningenrechter voldoende aannemelijk geworden dat door de vennoten van [eiseres sub 3] altijd is gehandeld overeenkomstig artikel 4 en artikel 7 eerste volzin van het vennootschapscontract. Overigens, ook uit het feit dat [gedaagde sub 1] toestaat dat [bedrijfsnaam] , lees: [eiser sub 1] , bij [gedaagde sub 1] persoonlijke afwezigheid op de markt zijn vergunningen kan gebruiken (tot 23 maart 2018) concludeert de voorzieningenrechter dat uit het vennootschapscontract volgt dat [gedaagde sub 1] gebonden is aan die afspraken.
De bewoordingen “Alle markten en vergunningen van “ [eiseres sub 3] ” behoren tot [eiser sub 1] met […] [bedrijfsnaam] ” zijn naar het voorshands oordeel van de voorzieningenrechter niet anders bedoeld door partijen dan dat alle standplaatsvergunningen gehouden worden ten behoeve van [bedrijfsnaam] . Dat [gedaagde sub 1] nu het standpunt inneemt dat [bedrijfsnaam] geen rechten kan doen (laten) gelden op de zeven standplaatsvergunningen die op zijn naam zijn gesteld, is op voorhand dan ook niet aannemelijk gemaakt of geworden.
Uit de wijze waarop tot op de dag van vandaag gebruik is gemaakt van de standplaatsvergunningen, om het even op wiens of wier naam deze zijn gesteld, alsmede uit de bewoordingen en strekking van het vennootschapscontract en de ongedateerde overeenkomst (zie rechtsoverweging 2.5), vloeit voort dat [gedaagde sub 1] met zijn voorgenomen “Alleingang” per 23 maart 2018 de afspraken zal schenden. Een verbod, zoals gevorderd, is dan ook op zijn plaats.
4.12.
Onweersproken door [gedaagde sub 1] of Het Vitamientje is het feit dat [eiser sub 1] en/of althans een van de (andere) vennoten van [eiseres sub 3] op basis van anciënniteit als eerste in aanmerking zal komen voor het toewijzen van een vaste standplaats. Ook is onweersproken dat Het Vitamientje op dit moment geen vaste standplaats heeft op de vrijdagmarkt te Maastricht.
Het Vitamientje zal dus niet zelfstandig de beschikking kunnen krijgen over de standplaatsvergunningen van [gedaagde sub 1] mocht hij deze voor overdracht aanbieden. De voorzieningenrechter ziet in zoverre aan de zijde van [eisers] dus geen belang bij de vordering ten aanzien van Het Vitamientje.
Gelet op het verhandelde ter kort gedingzitting vreest, althans sluit [eisers] op voorhand niet uit, dat [gedaagde sub 1] , hoewel het hem verboden zal zijn de zeven standplaatsvergunningen te exploiteren en te gaan concurreren met [eisers] , desondanks onder de hoede of op naam van Het Vitamientje zal gaan opereren op de vrijdagmarkt, nu hij immers voor 24 uur in dienst is bij Het Vitamientje. De voorzieningenrechter is evenwel van oordeel dat de enkele vrees onvoldoende is om de vordering jegens Het Vitamientje toe te wijzen.
De vordering sub 3
4.13.
Ter kort gedingzitting is uitdrukkelijk gesteld dat het geding zich beperkt tot de standplaatsvergunningen voor de vrijdagmarkt te Maastricht en dat “de gemeente Limburg” een verschrijving is en als “de gemeente Maastricht” gelezen dient te worden.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat de vordering sub 3 – onder lezing conform het bovenstaande – moet worden afgewezen.
4.14.
Ter zitting is verklaard dat [eisers] en/of althans een van de (andere) vennoten van [eiseres sub 3] op basis van anciënniteit als eerste in aanmerking zal komen voor het toewijzen van een vaste standplaats. Niet is gesteld of gebleken dat [gedaagde sub 1] als eerste op die lijsten voorkomt. De toewijzing van een (nieuwe) standplaats aan [gedaagde sub 1] is derhalve niet aan de orde en aldus is er geen belang bij toewijzing van de vordering.
De proceskosten
4.15.
Veroordeelt [gedaagde sub 1] , als de in belangrijke mate in het ongelijk gestelde partij, in de kosten van het geding aan de zijde van [eisers] tot op heden begroot op:
  • exploot van dagvaarding € 81,00
  • griffierecht € 291,00
  • salaris advocaat
totaal € 1.188,00
4.16.
Veroordeelt [eisers] in de kosten van het geding aan de zijde van Het Vitamientje, nu de vorderingen jegens deze worden afgewezen. De kosten van het geding aan de zijde van Het Vitamientje worden begroot op nihil.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
verbiedt [gedaagde sub 1] op de vrijdagmarkt te Maastricht enige marktstandplaats in gebruik te nemen c.q. te bezetten en/of voorts op andere wijze op de vrijdagmarkt te Maastricht te gaan exploiteren c.q. concurreren met (één van) eisers en gebiedt [gedaagde sub 1] te gehengen en te gedogen dat eiser sub 1 de hiervoor nader aangeduide marktplaats(en) c.q. marktkramen – gelijk thans – zal gebruiken, een en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom ad € 5.000 per dag voor iedere dag of gedeelte van een dag dat hij zou nalaten aan die veroordeling te vol doen, met een maximum van € 100.000,00,
5.2.
veroordeelt [gedaagde sub 1] in de kosten van het geding aan de zijde van [eisers] tot op heden begroot op € 1.188,00,
5.3.
veroordeelt [eisers] in de kosten van het geding aan de zijde van Het Vitamientje begroot op nihil,
5.4.
verklaart het vonnis uitvoerbaar bij voorraad wat betreft 5.1. en 5.2,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.J.H.A. Venner-Lijten en in het openbaar uitgesproken. [4]

Voetnoten

4.type: EvB