In deze zaak heeft de rechtbank Limburg op 20 maart 2018 uitspraak gedaan in een verzoek van een particulier, aangeduid als [verzoeker], die verzocht om verwijdering van bepaalde URL's uit de zoekresultaten van Google Search. De verzoeker, die in het verleden betrokken was bij faillissementen van verschillende vennootschappen, stelde dat de publicaties over deze faillissementen hem onterecht bleven achtervolgen en dat hij hierdoor hinder ondervond in zijn dagelijks leven. De rechtbank heeft de procedure gestart op basis van de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) en het recht om vergeten te worden, zoals uiteengezet in het Costeja-arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzoeker niet ontvankelijk was in zijn verzoek jegens Google Netherlands, omdat deze entiteit niet verantwoordelijk was voor de verwerking van de persoonsgegevens. De rechtbank heeft vervolgens de belangenafweging gemaakt tussen het recht op privacy van de verzoeker en het recht op vrijheid van meningsuiting en informatie van het publiek. De rechtbank oordeelde dat de informatie in de URL's relevant en actueel was, en dat het verwijderen van deze informatie een disproportionele inbreuk zou zijn op de vrijheid van meningsuiting van de media. De rechtbank heeft het verzoek van de verzoeker afgewezen en hem veroordeeld in de proceskosten.
De uitspraak benadrukt de complexiteit van de belangenafweging tussen privacy en vrijheid van meningsuiting in het digitale tijdperk, en bevestigt dat het recht om vergeten te worden niet absoluut is, vooral niet wanneer het gaat om informatie die van belang is voor het publiek.