ECLI:NL:RBLIM:2018:2751

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
20 maart 2018
Publicatiedatum
22 maart 2018
Zaaknummer
C/03/240915 / HA RK 17-231
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot verwijdering van zoekresultaten uit Google Search op basis van het recht om vergeten te worden

In deze zaak heeft de rechtbank Limburg op 20 maart 2018 uitspraak gedaan in een verzoek van een particulier, aangeduid als [verzoeker], die verzocht om verwijdering van bepaalde URL's uit de zoekresultaten van Google Search. De verzoeker, die in het verleden betrokken was bij faillissementen van verschillende vennootschappen, stelde dat de publicaties over deze faillissementen hem onterecht bleven achtervolgen en dat hij hierdoor hinder ondervond in zijn dagelijks leven. De rechtbank heeft de procedure gestart op basis van de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) en het recht om vergeten te worden, zoals uiteengezet in het Costeja-arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verzoeker niet ontvankelijk was in zijn verzoek jegens Google Netherlands, omdat deze entiteit niet verantwoordelijk was voor de verwerking van de persoonsgegevens. De rechtbank heeft vervolgens de belangenafweging gemaakt tussen het recht op privacy van de verzoeker en het recht op vrijheid van meningsuiting en informatie van het publiek. De rechtbank oordeelde dat de informatie in de URL's relevant en actueel was, en dat het verwijderen van deze informatie een disproportionele inbreuk zou zijn op de vrijheid van meningsuiting van de media. De rechtbank heeft het verzoek van de verzoeker afgewezen en hem veroordeeld in de proceskosten.

De uitspraak benadrukt de complexiteit van de belangenafweging tussen privacy en vrijheid van meningsuiting in het digitale tijdperk, en bevestigt dat het recht om vergeten te worden niet absoluut is, vooral niet wanneer het gaat om informatie die van belang is voor het publiek.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
zaaknummer / rekestnummer: C/03/240915 / HA RK 17-231
Beschikking van 20 maart 2018
in de zaak van
[verzoeker],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker,
advocaat mr. M. Woisch te Sittard,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
GOOGLE NETHERLANDS B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
2. de rechtspersoon naar vreemd recht
GOOGLE INC.,
gevestigd te 94043 Mountain View, Californië,
verweersters,
advocaat mr. R.D. Chavannes en mr. A.J. Tromp te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [verzoeker] , Google Netherlands en Google worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift met producties
  • het verweerschrift met producties
  • de mondelinge behandeling op 6 februari 2018, waarbij de advocaten hun pleitnotities hebben overgelegd
  • de brief van Google van 19 februari 2018 met reactie op de producties 10, 11 en 12 van [verzoeker] .
1.2.
Ten slotte is een datum voor het wijzen van een beschikking bepaald.

2.De feiten

2.1.
[verzoeker] was bestuurder van [naam bv 1] B.V.. [naam bv 1] B.V. was op haar beurt weer bestuurder van [naam bv 2] B.V., [naam bv 3] B.V., [naam bv 4] B.V. en [naam bv 5] B.V., alle gevestigd te [vestigingsplaats] .
2.2.
[naam bv 2] B.V. was enig beherend vennoot van [naam cv] CV, eveneens gevestigd te [vestigingsplaats] .
2.3.
Op 5 juli 2005 zijn de onder 2.1. genoemde besloten vennootschappen in staat van faillissement verklaard. Op 4 november 2005 is [naam cv] CV in staat van faillissement verklaard.
2.4.
Voormelde vennootschappen hadden ten tijde van haar faillissementen omstreeks 550 medewerkers in dienst.
2.5.
Naast publicaties in landelijke media verschenen ook in het regionale Dagblad de Limburger berichten over de faillissementen van voormelde vennootschappen. In 2006 voerde [verzoeker] samen met zijn broer een kort geding tegen Uitgeversmaatschappij De Limburger om publicatie van artikelen onder de koppen “Pensioenpremies [familienaam] weg”, “De beerput van [familienaam] ”, “De miljoenen van de Commerzbank” en “Gesjoemel met vlees” te voorkomen. In hoger beroep werden de vorderingen door het gerechtshof ’s-Hertogen-bosch afgewezen.
2.6.
Google Search is een door Google op het internet aangeboden zoekmachine. Google ontwikkelt feitelijk de zoekdienst en realiseert deze in technische zin. Google neemt alle beslissingen ten aanzien van informatie, inclusief persoonsgegevens, die in Google Search worden gebruikt. Ook draagt Google zorg voor de implementatie van deze beslissingen in de dienstverlening.
2.7.
In de periode 2010 tot en met 2012 is Dagblad De Limburger blijven berichten over procedures die lopen tegen de gebroeders [familienaam] onder koppen als “De uithoudingsslag rond [familienaam] ” (februari 2010), “Oud-directeuren van [familienaam] voor 40 miljoen aansprakelijk gesteld” (februari 2010), “Directeur [verzoeker] sluisde geld weg” (februari 2010), “Schikking in affaire- [familienaam] ” (maart 2012), “Beslag op huizen van directeuren [familienaam] ” (maart 2012).
2.8.
Bij het opgeven van ‘ [verzoeker] ’ als zoekterm in Google Search worden als zoekresultaten verschillende Uniform Resource Locators (hierna: URL’s) weergegeven. In deze procedure gaat het om de volgende URL’s:
1. < [bestandsnaam 1] >
2. < [bestandsnaam 2] >
3. < [bestandsnaam 3] >
4. < [bestandsnaam 4] >
5. < [bestandsnaam 5] >.
2.9.
Op 24 augustus 2017 heeft mr. Woisch namens [verzoeker] met behulp van een daartoe bestemd onlineformulier Google verzocht om de onder 2.6. vermelde URL’s niet meer als resultaat te tonen bij het invoeren van de naam van [verzoeker] in Google Search.
2.10.
Google heeft hierop bij e-mail van 25 augustus 2017 aan [verzoeker] laten weten dat Google niet aan zijn verzoek zal voldoen.
2.11.
Google Inc. heeft per 30 september 2017 haar naam gewijzigd in Google LLC (hierna: Google).

3.Het geschil

3.1.
[verzoeker] vordert, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen dat:
Google wordt bevolen om onverwijld, althans binnen een door de rechtbank te bepalen termijn, de volgende URL’s, die voortkomen uit de zoekopdracht ‘ [verzoeker] ’ in de zoekmachine van Google uit de zoekresultaten, te verwijderen dan wel af te schermen:
URL 1, URL 2, URL 3, URL 4 en URL 5,
op straffe van een dwangsom van € 1.000,00 voor elke dag dat Google hiermee in gebreke blijft, althans een ander door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente en met veroordeling van Google in de proceskosten.
3.2.
[verzoeker] stelt daartoe dat hij “dagdagelijks” (onnodig) wordt herinnerd aan onjuiste en onnodig grievende berichten over het verleden en daarvan negatieve gevolgen (hinder) ondervindt. Concreet stelt hij een paar keer per jaar met vragen over de faillissementen te worden geconfronteerd en dat zijn broer en diens echtgenote een lidmaatschap van de golfclub in Genk (België) is geweigerd.
3.3.
Google Netherlands en Google voeren verweer. Zij stellen voorop dat Googles verwerking van de persoonsgegevens van [verzoeker] gerechtvaardigd is op grond van art. 8 sub f Wet bescherming persoonsgegevens (hierna: Wbp), want noodzakelijk is voor het gerechtvaardigd belang van het aanbieden van een hoogwaardige, ongecensureerde zoekmachine en voor het belang van haar gebruikers.
3.4.
De stellingen van partijen worden hierna, voor zover van belang, nader weergegeven.

4.De beoordeling

De toepasselijkheid van de Wbp
4.1.
[verzoeker] verzoekt om de verwijzing naar URL’s die voortkomen uit de zoekopdracht naar ‘ [verzoeker] ’ uit de zoekresultaten te verwijderen dan wel af te schermen. De Wbp is in het onderhavige geval van toepassing als de verrichtingen van de zoekmachine zijn aan te merken als verwerking van persoonsgegevens en de exploitant van de zoekmachine voor deze gegevensverwerking verantwoordelijk is.
4.2.
In dit verband zijn de overwegingen in het arrest van 13 mei 2014 van het Hof van Justitie van de Europese Unie (ECLI:EU:C:2014:317, hierna: het Costeja-arrest) van belang, waarin het Hof duidelijkheid heeft verschaft over de toepassing van de Privacyrichtlijn, die is geïmplementeerd in de Wbp, op de verrichtingen van de exploitant van een zoekmachine.
De verwerking van persoonsgegevens
4.3.
Er is sprake van verwerking van persoonsgegevens in de zin van artikel 1, aanhef, sub a en b, Wbp. Het Hof heeft in het Costeja-arrest onder punt 28 geoordeeld dat de verrichtingen van een exploitant van een zoekmachine dienen te worden gekwalificeerd als ‘verwerking’ als door het geautomatiseerd, onophoudelijk en systematisch op het internet zoeken naar aldaar gepubliceerde informatie, de exploitant van een zoekmachine die gegevens ‘verzamelt’, ‘indexeert’, ‘vastlegt’, ‘ordent’ en in voorkomend geval in de vorm van zoekresultatenlijsten ‘verstrekt’ aan internetgebruikers die zoekacties doen. Aangezien deze verrichtingen uitdrukkelijk en onvoorwaardelijk door artikel 2, sub b van de Privacyrichtlijn worden beoogd, moeten zij als ‘verwerking’ in de zin van deze bepaling worden gekwalificeerd. Nu Google niet heeft betwist dat deze verrichtingen van haar zoekmachine betrekking hebben op persoonsgegevens, zijnde gegevens betreffende een geïdentificeerde of identificeerbare natuurlijk persoon, een zogenaamde betrokkene in de zin van artikel 2, sub a van de Privacyrichtlijn te weten [verzoeker] , dienen deze verrichtingen te worden gekwalificeerd als ‘verwerking van persoonsgegevens’.
De verantwoordelijke rechtspersoon voor de gegevensverwerking
4.4.
[verzoeker] heeft zijn verzoek zowel tegen Google als tegen Google Netherlands gericht. Ten aanzien van de ontvankelijkheid van het verzoek jegens Google en Google Netherlands overweegt de rechtbank als volgt.
Google
4.5.
Google kan worden aangemerkt als de verantwoordelijke in de zin van artikel 1, aanhef sub d Wbp. Het Hof heeft in het Costeja-arrest onder punt 32 gewezen op de omschrijving van verantwoordelijke in artikel 2, sub d, van de Privacyrichtlijn als ‘de natuurlijke of rechtspersoon, de overheidsinstantie, de dienst of enig ander lichaam die, respectievelijk dat, alleen of tezamen met anderen, het doel van en de middelen voor de verwerking van persoonsgegevens vaststelt’. Onder punt 33 oordeelt het Hof dat het de exploitant van de zoekmachine is die het doel van en de middelen voor deze activiteit vaststelt en dus van de door hem zelf in dat kader verrichte verwerking van persoonsgegevens, zodat hij krachtens dat artikel 2 sub d, moet worden geacht ‘de verantwoordelijke’ voor deze verwerking te zijn.
4.6.
Google heeft aangegeven dat Google Search, de zoekmachine, wordt aangeboden door Google, dat Google de entiteit is die feitelijk de zoekdienst ontwikkelt en in technische zin realiseert, dat Google alle beslissingen neemt ten aanzien van de informatie, inclusief de persoonsgegevens, die in de zoekdienst gebruikt worden en die deze beslissingen implementeert in de dienstverlening.
4.7.
Google is derhalve betrokken bij de realisatie en het aanbieden van de zoekdienst, en heeft daadwerkelijke betrokkenheid, feitelijk of juridisch, bij de verwerking van persoonsgegevens die in dat kader plaatsvindt.
Google Netherlands
4.8.
De rechtbank zal het verweer van Google dat [verzoeker] niet ontvankelijk is in zijn verzoek jegens Google Netherlands volgen, nu Google Netherlands niet als verantwoordelijke in de zin van de Privacyrichtlijn en de Wbp kan worden aangemerkt, omdat zij niet degene is die het doel van en de middelen voor de verwerking van persoonsgegevens vaststelt.
4.9.
Google heeft daartoe aangevoerd dat Google Netherlands geen betrokkenheid heeft bij het aanbieden van de dienst Google Search waarop het verzoek betrekking heeft en [verzoeker] heeft zich op dit punt gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Google Netherlands verwerkt dan ook geen persoonsgegevens en heeft vooral een verkoopondersteunende rol.
Het verzoek
4.10.
De vraag of Google gehouden is om op verzoek van [verzoeker] ervoor te zorgen dat de onder 3.1. vermelde URL’s na het intypen van de zoekterm ‘ [verzoeker] ’ niet meer in de lijst van zoekresultaten verschijnen, moet worden beantwoord aan de hand van het Costeja-arrest, zoals uitgelegd door de Hoge Raad bij arrest van 24 februari 2017 (ECLI:NL:HR:2017:316). Hierin is bepaald dat de exploitant van een zoekmachine, in dit geval Google, op grond van art. 36 lid 1 Wbp en art. 40 lid 1 Wbp gehouden is om desverlangd ervoor te zorgen dat bepaalde resultaten niet in een lijst van zoekresultaten verschijnen, namelijk als deze feitelijk onjuist zijn, voor het doel van de verwerking onvolledig of niet ter zake dienend zijn dan wel anderszins in strijd met een wettelijk voorschrift worden verwerkt (art. 36 lid Wbp), dan wel als het belang of de fundamentele rechten en vrijheden van de betrokkene, in het bijzonder het recht op bescherming van de persoonlijke levenssfeer, prevaleert boven het belang van de verantwoordelijke of van een derde aan wie de gegevens worden verstrekt.
De overwegingen van het Hof in het Costeja-arrest houden in dat de grondrechten van een natuurlijk persoon als bedoeld in de art. 7 en 8 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (het recht op eerbiediging van het privéleven en het recht op bescherming van persoonsgegevens) in de regel zwaarder wegen dan, en dus voorrang hebben op, het economisch belang van de exploitant van de zoekmachine en het gerechtvaardigde belang van de internetgebruikers die mogelijk toegang willen krijgen tot de desbetreffende zoekresultaten. Dat kan in bijzondere gevallen anders zijn, afhankelijk van ‘de aard van de betrokken informatie en de gevoeligheid ervan voor het privéleven van de betrokkene en van het belang dat het publiek erbij heeft om over deze informatie te beschikken, wat met name wordt bepaald door de rol die deze persoon in het openbare leven speelt’.
4.11.
[verzoeker] stelt ter concrete onderbouwing van zijn verzoek dat de informatie in de URL’s, zoals genoemd onder 3.1., irrelevant en onjuist is. Belanghebbenden zouden volgens [verzoeker] informatie omtrent de faillissementen kunnen vinden via insolventies.rechtspraak.nl waardoor de URL’s irrelevant zouden zijn. Tevens klopt de datering van URL 1 en 4 niet. Daarnaast stelt [verzoeker] dat een aantal passages uit deze URL’s onnodig grievend, dan wel kwetsend zijn.
4.12.
Google heeft onweersproken gesteld dat URL 1 thans niet meer verschijnt in de zoekresultaten zoals [verzoeker] die als productie 1 bij zijn verzoekschrift heeft overgelegd. De rechtbank volgt Google in haar standpunt dat reeds om die reden het verzoek met betrekking URL 1 moet worden afgewezen.
4.13.
Met Google is de rechtbank van oordeel dat de informatie die in de overige URL’s staat opgenomen niet irrelevant is. De informatie is namelijk om meerdere redenen nog steeds actueel en relevant. Allereerst zijn de faillissementen zoals genoemd onder 2.3. nog niet afgewikkeld en loopt er bij het gerechtshof te ‘s- Hertogenbosch nog een procedure tegen [verzoeker] inzake bestuurdersaansprakelijkheid. Hier komt bij dat berichten over faillissementen waarbij fraude of wanbeleid mogelijk een rol hebben gespeeld onderwerp zijn van een maatschappelijk debat. Het publiek heeft er derhalve belang bij om (journalistieke) berichtgeving, uit verschillende bronnen en niet enkel en alleen via insolventies.rechtspraak.nl - een bij het brede publiek niet bekende en ook niet gemakkelijk te raadplegen bron (immers alleen als de naam van de vennootschap wordt ingetypt) - hieromtrent te kunnen vinden.
4.14.
Dat de (inhoudelijke) informatie in de URL’s onjuist is heeft [verzoeker] , bij gemotiveerde betwisting van Google, niet kunnen aantonen. De faillissementen zijn, zoals onder 4.13 overwogen, nog niet afgewikkeld en de procedure bij het gerechtshof inzake de bestuurdersaansprakelijkheidskwestie loopt nog. Hier komt bij dat de rechtbank Limburg, locatie Maastricht, bij vonnis van 28 mei 2014 heeft geoordeeld dat [verzoeker] zijn taak kennelijk onbehoorlijk heeft vervuld en dat aannemelijk is dat dit een belangrijke oorzaak is van de faillissementen.
4.15.
De stelling van [verzoeker] dat de datering van URL 4 op de bronwebsite niet klopt en dat daardoor de koppeling naar deze URL’s dient te worden verwijderd wordt door de rechtbank verworpen. Weliswaar erkent Google dat uit de tekst van dit artikel opgemaakt moet worden dat dit voor 2012 is gepubliceerd, maar dit betekent niet dat dit artikel op zichzelf onjuist is, zo stelt zij. Verwijdering van deze URL op grond van deze onjuiste datering in de bronwebsite zou een disproportionele beperking van de vrijheid van meningsuiting zijn. De rechtbank sluit zich bij deze redenering aan, waarbij tevens wordt vastgesteld dat [verzoeker] niet heeft gesteld welk belang van hem door deze onjuiste datering wordt geschaad.
4.16.
De stelling van [verzoeker] dat een aantal passages uit de URL’s onnodig grievend, dan wel kwetsend zijn, wordt eveneens door de rechtbank verworpen. De rechtbank overweegt dat indien [verzoeker] een uitdrukkelijke en inhoudelijke toetsing wenst van de informatie die op de desbetreffende webpagina’s is gepubliceerd, het hem vrijstaat om de verantwoordelijke uitgevers of redacteuren van deze pagina’s aan te spreken. In een dergelijke procedure kan het juridisch beoordelingskader voor onrechtmatige publicaties worden toegepast, waarin onder meer wordt gewogen in welke mate een bepaalde uiting steun vond in het beschikbare feitenmateriaal. Een verzoek op grond van artikel 36 jo. 46 Wbp is niet bedoeld om die procedure te omzeilen en kan evenmin worden aangewend om onwelgevallige, maar niet onrechtmatige artikelen via de omweg van een verwijderingsverzoek aan een zoekmachine-exploitant aan het zicht van het publiek te onttrekken.
Belangenafweging
4.17.
Nu het verzoek van [verzoeker] niet kan worden gehonoreerd op de door [verzoeker] onder 4.11 gestelde gronden, dient te worden overgegaan tot de in 4.10. bedoelde belangenafweging. Deze in het kader van de Privacyrichtlijn en de Wbp geplaatste belangenafweging, te weten het recht op privacy en het recht op bescherming van persoonsgegevens van de betrokkene (het recht om te worden vergeten), is niet bedoeld om personen te beschermen tegen alle negatieve berichten op internet maar tegen het langdurig achtervolgd worden door berichten die irrelevant, disproportioneel of onnodig defamerend zijn. De afweging van dat recht van [verzoeker] en de grondrechten van de internetgebruiker en van de exploitant van de zoekmachine op vrijheid van meningsuiting enhet recht op relevante informatievergaring, valt in deze zaak in het voordeel van Google uit.
De rechtbank neemt daarbij de volgende omstandigheden in aanmerking.
4.17.1.
De URL’s hebben betrekking op publicaties van professionele media die een journalistieke rol vervullen in het maatschappelijke debat inzake onder meer bestuurdersaansprakelijkheid. Het moeilijker vindbaar maken van de artikelen via Google Search kan worden gezien als een inperking van de vrijheid van meningsuiting van de originele auteurs.
4.17.2.
De URL’s zijn de enige zoekresultaten die verwijzen naar de gebeurtenissen rondom het faillissement van de ondernemingen van [verzoeker] . Het verwijderen daarvan zou mogelijke misstanden in [verzoeker] professionele handelen voor het brede publiek niet of veel moeilijker vindbaar maken, zo heeft Google onbetwist gesteld.
4.17.3.
De informatie die in de artikelen staat heeft enkel betrekking op de rol van [verzoeker] als bestuurder en woordvoerder van de failliete ondernemingen en niet op [verzoeker] als privépersoon. Er zijn geen bijzondere persoonsgegevens ex artikel 16 Wbp in de artikelen genoemd. Hier komt bij dat de naam [verzoeker] onderdeel is van de bedrijfsnaam van deze ondernemingen dragen en die destijds een belangrijke maatschappelijke rol vervulden in de samenleving in de regio Landgraaf. Vast staat dat deze faillissementen een grote impact hebben gehad op de regionale werkgelegenheid en grote gevolgen hebben gehad voor de ongeveer 550 werknemers van deze ondernemingen. Gelet op deze omstandigheden heeft het publiek er belang bij om toegang te hebben tot informatie met betrekking tot deze faillissementen.
4.18.
Gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen kan het verzoek van [verzoeker] niet slagen. Het verzoek zal dan ook worden afgewezen.
4.19.
[verzoeker] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van deze procedure. De kosten aan de zijde van Google worden begroot op:
- griffierecht € 626,00
- salaris advocaat €
904,00(2 punten × tarief € 452.00)
Totaal € 1.530,00

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
verklaart [verzoeker] niet ontvankelijk in zijn verzoek jegens Google Netherlands,
5.2.
wijst het verzoek jegens Google af,
5.3.
veroordeelt [verzoeker] in de kosten van deze procedure, tot op heden begroot aan de zijde van Google begroot op € 1.530,00.
5.4.
verklaart deze beschikking voor wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. W.E. Elzinga en in het openbaar uitgesproken.