ECLI:NL:RBLIM:2018:3430

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
10 april 2018
Publicatiedatum
11 april 2018
Zaaknummer
03/700339-17
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling wegens mishandeling van zus en doodsteken van hond

Op 10 april 2018 heeft de Rechtbank Limburg in Maastricht uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zijn zus heeft mishandeld en haar hond heeft doodgestoken. De verdachte, die lijdt aan schizofrenie, werd op 17 september 2017 beschuldigd van het toebrengen van letsel aan de hond van zijn zus, wat leidde tot de dood van het dier, en van de mishandeling van zijn zus. De rechtbank oordeelde dat de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar was, maar dat dit niet leidde tot een volledige vrijspraak. De rechtbank achtte het bewezen dat de verdachte de hond met een mes had gestoken, maar sprak hem vrij van de bedreiging van zijn zus, omdat er onvoldoende bewijs was. De rechtbank legde een voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand op, met een proeftijd van twee jaar, en een taakstraf van 60 uren, subsidiair 30 dagen hechtenis. Tijdens de proeftijd moet de verdachte zich houden aan voorwaarden, waaronder behandeling en begeleiding.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
Parketnummer: 03/700339-17
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 10 april 2018
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboortegegevens verdachte] ,
wonende te [adresgegevens verdachte] .
De verdachte wordt bijgestaan door mr. I.J.L. Daemen-Demarteau, advocaat, kantoorhoudende te Maastricht.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 27 maart 2018. De verdachte en zijn raadsvrouw zijn verschenen. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte:
Feit 1: pijn en letsel heeft veroorzaakt bij de hond van zijn zus door de hond met een mes te steken, waardoor de hond later is komen te overlijden;
Feit 2: zijn zus heeft bedreigd met de dood;
Feit 3: zijn zus heeft mishandeld.

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de drie tenlastegelegde feiten bewezen. De zus van de verdachte heeft aangifte van die feiten gedaan. De verdachte heeft alleen toegegeven dat hij de hond heeft gestoken met een mes. Het bedreigen en mishandelen van zijn zus ontkent hij. De officier van justitie vindt echter dat de drie feiten in onderlinge samenhang moeten worden bezien. Zo is het neersteken van de hond een uiting van de bedreiging aan zijn zus. Dat de zus ook daadwerkelijk mishandeld is, blijkt mede uit haar letsel.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat de verdachte het plegen van feit 1 heeft bekend, maar dat er onvoldoende bewijs is om hem ook te veroordelen voor het bedreigen en mishandelen van zijn zus. De verklaring van de zus hierover vindt namelijk geen steun in andere bewijsmiddelen en bovendien heeft zij bij haar tweede verhoor anders verklaard dan bij haar eerste verhoor. Voor de feiten 2 en 3 dient daarom vrijspraak te volgen.
3.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
Feit 1
Ten aanzien van feit 1 zal de rechtbank volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig het bepaalde in artikel 359, derde lid tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering, nu de verdachte het tenlastegelegde ter terechtzitting duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte op 17 september 2017 in de gemeente Brunssum de hond van zijn zus met een mes in de buik heeft gestoken, waardoor de hond is komen te overlijden, gelet op:
- de bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd tijdens de terechtzitting van
27 maart 2018;
- het proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer] d.d. 17 september 2017 [2] ;
- de verklaring van de dierenarts d.d. 18 september 2017 [3] .
Feiten 2 en 3
Mevrouw [slachtoffer] heeft op 17 september 2017 aangifte gedaan tegen haar broer, welke aangifte op 20 september 2017 formeel is omgezet naar een klacht.
Zij verklaart dat ze op zondag 17 september 2017 in haar woning aan de [adres] te Brunssum was. Omstreeks 21:20 uur stond haar broer [verdachte] voor de deur. Toen ze de deur opende, hoorde ze [verdachte] tegen haar zeggen: “Als ik woensdag mijn dochter niet zie, dan ga je eraan. Ik snij je de keel door”. Vervolgens stapte [verdachte] haar woning in en pakte haar vast, waardoor er een worsteling ontstond. Ze had het gevoel dat zij voor haar leven moest vechten. Op een gegeven moment tilde hij haar op en gooide haar op de grond. Ze zag dat [verdachte] richting haar hond liep, een dertien jaar oude Jack Russel genaamd [naam hond] . Ze zag dat [verdachte] de hond vastpakte en met zijn andere hand op de hond sloeg. Daarop is aangeefster opgestaan en heeft [verdachte] van de hond geduwd, waardoor hij omviel. Vervolgens hebben ze geworsteld en heeft ze hem naar buiten gekregen. Toen [verdachte] weg was, zag ze dat haar hond gewond was. Deze verwonding bleek dusdanig ernstig dat de geconsulteerde dierenarts hem moest laten inslapen. Zelf heeft ze alleen pijn aan haar rechterarm. Een foto van de verwonding is bijgevoegd. [4]
In haar aanvullende verklaring, op 18 september 2017, verklaart ze dat haar broer schizofreen is en haar al vaker heeft bedreigd. Vlak voor het incident had hij zich in zijn hoofd gehaald dat zij hem belemmerde om zijn dochter te zien. Ze beschrijft verder opnieuw de bedreiging, de ontstane worsteling in de gang en het mishandelen van haar hondje. Over de worsteling in de gang verklaart ze in aanvulling op haar eerdere verklaring dat [verdachte] haar ook geslagen en geschopt heeft en dat ze vermoedelijk met de rechterhelft van haar lichaam tegen de trap is gevallen. Inmiddels is ze ook bij de huisarts geweest en hij heeft kneuzingen geconstateerd aan haar rechterzijde aan haar schouder, elleboog en ribben. [5]
De verdachte heeft zowel bij de politie als ter terechtzitting verklaard dat hij verhaal wilde halen bij zijn zus omdat hij dacht dat zij zijn dochter tegen hem had opgezet. Hij heeft zijn zus na binnenkomst in haar woning aan de kant geduwd, vervolgens heeft hij de hond gepakt en hem met een mes gestoken. Van een bedreiging kan hij zich niets herinneren en hij ontkent ook dat hij zijn zus heeft mishandeld. Tegelijkertijd geeft hij wel aan dat zijn zus op de grond terecht is gekomen, toen hij haar aan de kant duwde. [6] Ter terechtzitting geeft hij aan dat het mogelijk is dat zijn zus op de grond terecht is gekomen. [7]
De rechtbank is bij de bewezenverklaring van strafbare feiten gebonden aan het wettelijk bewijsminimum. Dit houdt concreet in dat zij een tenlastegelegd feit alleen bewezen kan verklaren, indien het bewijs daarvoor gebaseerd wordt op minimaal twee afzonderlijke bewijsmiddelen.
Ten aanzien van de onder feit 2 tenlastegelegde bedreiging wordt de verklaring van de aangeefster echter door geen ander bewijsmiddel ondersteund. Om die reden moet de rechtbank de verdachte vrijspreken van de tenlastegelegde bedreiging van zijn zus.
Dit ligt anders ten aanzien van de onder feit 3 tenlastegelegde mishandeling. De verklaring van de aangeefster wordt namelijk op dit punt ondersteund door de bevindingen over haar letsel. Daarnaast betrekt de rechtbank bij haar overweging de getuigenverklaring van haar buurvrouw [getuige 1] , die in haar woning het rumoer had gehoord. De getuige [getuige 1] heeft verklaard dat zij een hoop kabaal hoorde bij haar buurvrouw op nummer 87 en aangeefster onder andere hoorde schreeuwen: “Blijf van mij af!”. [8] Uit deze bewijsmiddelen leidt de rechtbank af dat aangeefster op 17 september 2017 fysiek geweld is aangedaan door de verdachte. De vraag resteert waaruit dat geweld dan precies bestond.
Nu de rechtbank geen reden heeft om te twijfelen aan hetgeen de aangeefster heeft verklaard over het geweld dat de verdachte haar heeft aangedaan, zal zij de verfeitelijking van het tenlastegelegde handelen baseren op de verklaringen van de aangeefster. Die sluiten bovendien aan bij de verklaring van de verdachte dat hij zijn zus aan de kant heeft geduwd en dat zij daarbij wel eens op de grond kan zijn gevallen. Uit de combinatie van de bewijsmiddelen trekt de rechtbank als conclusie dat de gedragingen van de verdachte ten aanzien van zijn zus hebben te gelden als mishandeling. Zij heeft daardoor namelijk letsel opgelopen en pijn geleden. Dat de verdachte dit zelf niet als mishandeling ziet, doet daar niet aan af. Dit alles leidt tot de bewezenverklaring zoals hieronder weergegeven.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte
Feit 1:
op 17 september 2017 in de gemeente Brunssum zonder redelijk doel opzettelijk bij een dier, te weten een hond (een Jack Russel, genaamd [naam hond] ), pijn en letsel heeft veroorzaakt en het welzijn van die hond heeft benadeeld, immers heeft hij toen en daar een mes in de romp/buik van die hond gestoken waardoor de hond later is komen te overlijden;
Feit 3:
op 17 september 2017 in de gemeente Brunssum [slachtoffer] heeft mishandeld door die [slachtoffer] op te tillen en vervolgens op de grond te gooien en/of te duwen, als gevolg waarvan voornoemde [slachtoffer] op de grond en/of tegen de trap aan is gevallen en voornoemde [slachtoffer] meermalen te slaan en/of te schoppen.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert de volgende strafbare feiten op:
Feit 1:
zich gedragen in strijd met het voorschrift vastgesteld bij artikel 2.1, eerste lid, Wet dieren.
Feit 3:
mishandeling.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De psychiater E.M.M. Mol heeft over de geestvermogens van de verdachte op 12 november 2017 een rapport uitgebracht. De rechtbank komt op basis van de in dat rapport vervatte bevindingen en het daarin vervatte advies niet tot de conclusie dat bij de verdachte sprake is van een omstandigheid die zijn strafbaarheid geheel uitsluit.
De psychiater adviseert wel om de tenlastegelegde handelingen verminderd toe te rekenen aan de verdachte.
Op basis van zijn onderzoek concludeert hij namelijk dat de verdachte lijdt aan de ziekte schizofrenie en dat er tevens sprake is van verslavingsproblematiek, te weten het gebruik van amfetamine, cannabis en het zwaar gebruik van tabak. De ziekte schizofrenie, en de gevolgen daarvan, beïnvloedt de verdachte sterk in zijn gedragskeuzes en gedragingen. Dit was ook het geval ten tijde van het tenlastegelegde. Hoewel de verdachte door de aard van zijn psychiatrische ziektebeeld slecht in staat is zijn denken en handelen voorafgaand aan en ten tijde van het tenlastegelegde te reconstrueren en toe te lichten, stelt Mol dat de gedragingen van de verdachte ten tijde van het tenlastegelegde in directe relatie staan met de vele negatieve symptomen van de ziekte schizofrenie, die hij vertoont. Voor en ten tijde van het tenlastegelegde is namelijk zichtbaar hoe beperkt zijn communicatieve vaardigheden zijn, hoe slecht hij met nieuwe situaties kan omgaan, hoe stressvolle situaties hem ontregelen en hoe zijn agressieregulatie ontregeld kan zijn, aldus Mol. Het denkvermogen van de verdachte is verarmd en zijn gedragsalternatieven zijn tot een minimum beperkt. Er zijn geen aanwijzingen dat het drugsgebruik het denken en handelen van de verdachte op de bewuste dag heeft ontregeld.
De rechtbank neemt de conclusie van Mol over en zal de bewezenverklaarde feiten verminderd aan de verdachte toerekenen.
De verdachte is echter strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid
geheeluitsluiten.

6.De straf

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen hij bewezen heeft geacht, gevorderd aan de verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van acht maanden, waarvan vijf maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren. Gedurende de proeftijd dient de verdachte zich te houden aan de bijzondere voorwaarden, die door de reclassering in haar advies van 21 december 2017 zijn geadviseerd.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf niet passend is. Daartoe heeft zij aangevoerd dat de verdachte zelf erg geschrokken is van het overlijden van de hond, veel spijt heeft en dat hij er alles aan doet om niet meer in een zelfde situatie terecht te komen. Hij draagt geen mes meer bij zich. Ook respecteert hij dat zijn zus en zijn dochter geen contact met hem willen. Voorts heeft de raadsvrouw verwezen naar de persoonlijke omstandigheden, zoals die blijken uit de rapportages van de psychiater en de reclassering. De verdachte is verminderd toerekeningsvatbaar vanwege zijn geestelijke problematiek. Hij staat wel open voor behandeling en begeleiding en heeft tot nu toe ook goed meegewerkt aan de bijzondere voorwaarden, die waren verbonden aan de schorsing van zijn voorlopige hechtenis. Het recidiverisico wordt als laag tot matig ingeschat.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
De verdachte is op 17 september 2017 naar zijn zus gegaan om verhaal te halen over zijn dochter. Hij verkeerde namelijk op dat moment in de veronderstelling dat zijn zus het contact tussen hem en zijn dochter probeerde te belemmeren. Eenmaal binnen heeft hij zijn zus mishandeld en vervolgens met een mes op haar hondje ingestoken. De steekverwonding, die zelfs de zeer ervaren dierenarts schokte, bleek dusdanig erg dat de dierenarts het hondje heeft moeten laten inslapen. Uit het dossier ontstaat het beeld van een verdachte die in woede is ontstoken en die woede voornamelijk heeft botgevierd op het door zijn zus geliefde hondje. Het heeft de schijn van een afstraffing van zijn zus via het weerloze diertje.
Wat is nu een passende straf voor de bewezenverklaarde feiten?
Het opleggen van een straf dient meerdere doelen. Vergelding is daar één van. Het slachtoffer wenst genoegdoening vanwege de mishandeling van haarzelf en de dood van haar hondje. In het kader van de vergelding speelt natuurlijk ook de ernst van de feiten een rol.
Uit de door het slachtoffer opgestelde verklaring blijkt hoeveel angst zij voor de verdachte heeft. Zij is inmiddels verhuisd naar een geheim adres, maar om zich verder beschermd te voelen tegen de verdachte wenst zij ook een contactverbod. Die wens raakt aan een tweede doel van strafoplegging, namelijk het preventieve doel. Het opleggen van een straf kan namelijk ook ingezet worden als middel om te bewerkstelligen dat een verdachte in de toekomst niet nog eens zulke feiten pleegt. Het risico dat de verdachte nog een keer slachtoffers maakt, kan volgens Mol en de reclassering worden ingeperkt door de verdachte te verplichten tot behandeling en begeleiding.
Naast de genoemde doelen die de rechtbank met het opleggen van een straf wil bereiken, moet de straf ook passen bij de persoon van een verdachte. Uit de rapportage van Mol blijkt dat de verdachte in zijn handelen werd beïnvloed door zijn schizofrenie. Vanwege de invloed van deze ziekte op zijn handelen, kunnen de strafbare feiten minder aan deze verdachte toegerekend worden dan aan een geestelijk gezond persoon. Ook hiermee dient de rechtbank rekening te houden bij het bepalen van haar straf.
De rechtbank heeft verder in overweging genomen dat volgens de richtlijn van het openbaar ministerie de mishandeling van dieren doorgaans wordt bestraft met een taakstraf voor de duur van 60 uren. De verdachte heeft echter ook zijn zus mishandeld. Blijkens de oriëntatiepunten voor straftoemeting voor rechtbanken en hoven, wordt een mishandeling met licht letsel bestraft met een geldboete. Een geldboete acht de rechtbank echter niet passend, wanneer zij de mishandeling in de context van het hele handelen van de verdachte beschouwt.
Gelet op deze vergelijking met andere strafzaken, acht de rechtbank evenwel een deels onvoorwaardelijke gevangenisstraf, zoals door de officier van justitie is geëist, te hoog.
Alles afwegende acht de rechtbank een taakstraf voor de duur van 60 uren subsidiair 30 dagen hechtenis passend en geboden. Om de ernst van de feiten verder te onderstrepen en om een verplicht kader te scheppen voor behandeling en begeleiding van de verdachte om herhaling te voorkomen, acht de rechtbank daarnaast een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van één maand met een proeftijd van twee jaren passend. Gedurende deze proeftijd moet de verdachte zich dan houden aan de voorwaarden, zoals die door de reclassering in haar rapport van 21 december 2017 zijn geadviseerd. Daaronder valt ook een contactverbod met zijn zus.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 57 en 300 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2.1, 8.11 en 8.12 van de Wet dieren, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt de verdachte vrij van het onder 2 ten laste gelegde feit;
Bewezenverklaring
  • verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hierboven onder 3.4 is omschreven;
  • spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde de strafbare feiten oplevert zoals hierboven onder 4 is omschreven;
  • verklaart de verdachte strafbaar;

Straf

  • veroordeelt de verdachte voor de feiten 1 en 3 tot een gevangenisstraf van één maand voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren;
  • bepaalt dat deze voorwaardelijke straf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat de veroordeelde voor het einde van de proeftijd:
  • zich heeft schuldig gemaakt aan een strafbaar feit of
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de Identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of
  • geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
- stelt voorts de volgende bijzondere voorwaarden, waaraan de veroordeelde gedurende de proeftijd heeft te voldoen:
de veroordeelde moet zich binnen drie dagen na de uitspraak melden bij SVG Reclassering Limburg op het volgende adres Laurentiusplein 10, 6043 CS Roermond. Hierna moet hij zich blijven melden zo frequent en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
de veroordeelde wordt verplicht om zich te laten behandelen voor psychiatrische problematiek en verslavingsproblematiek bij het FACT-Team van de Forensische Psychiatrische Polikliniek De Horst of soortgelijke ambulante forensische zorg, zulks ter beoordeling van de reclassering, waarbij de veroordeelde zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de instelling/behandelaar zullen worden gegeven;
de veroordeelde wordt verboden om harddrugs te gebruiken, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht. De veroordeelde wordt verplicht zijn medewerking te verlenen aan urinecontroles en blaastesten, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
e veroordeelde wordt verplicht om te verblijven binnen Moveoo of een soortgelijke instelling, zulks ter beoordeling van de reclassering en zich te houden aan het (dag-) programma dat deze voorziening in overleg met de reclassering heeft opgesteld, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
de veroordeelde wordt verboden contact te (laten) leggen met mevrouw [slachtoffer] , zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
- geeft de reclassering opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
- heft op het (thans geschorste) bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden;
  • veroordeelt de verdachte voor de feiten 1 en 3 tot een taakstraf voor de duur van 60 uren;
  • beveelt dat indien de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 30 dagen;
- beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van deze taakstraf in mindering zal worden gebracht, naar rato van twee uren per dag.
Dit vonnis is gewezen door mr. dr. M.C.A.E. van Binnebeke, voorzitter, mr. M.B. Bax en mr. A. Snijders, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R.E.J. Maas, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 10 april 2018.
BIJLAGE: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 17 september 2017 in de gemeente Brunssum zonder redelijk doel en/of met overschrijding van hetgeen ter bereiking van zodanig doel toelaatbaar was, opzettelijk bij een dier, te weten een hond (een Jack Russel, genaamd [naam hond] ), pijn en/of letsel heeft veroorzaakt en/of het welzijn van die hond heeft benadeeld, immers heeft hij toen en daar een mes, in elk geval een scherp en/of puntig voorwerp in de romp/buik, in elk geval het lijf, van die hond gestoken (waardoor de hond (later) is komen te overlijden);
art 2.1 jo 8.12 Wet Dieren
2.
hij op of omstreeks 17 september 2017 in de gemeente Brunssum [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [slachtoffer] dreigend de woorden toe te voegen "Als ik woensdag mijn dochter niet zie, dan ga je er aan. Ik snij je keel door", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
3.
hij op of omstreeks 17 september 2017 in de gemeente Brunssum [slachtoffer] heeft mishandeld door die [slachtoffer] op te tillen en/of (vervolgens) op de grond te gooien en/of te duwen, als gevolg waarvan voornoemde [slachtoffer] op de grond en/of tegen de trap aan is gevallen en/of voornoemde Van de Wal meermalen, althans eenmaal, te slaan en/of te
schoppen.

Voetnoten

1.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van politie Eenheid Limburg, proces-verbaalnummer PL2300-2017150569, gesloten d.d. 20 september 2017, doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 57.
2.Proces-verbaal klacht door [slachtoffer] d.d. 17 september 2017, pagina 7, in samenhang bezien met het proces-verbaal van ontvangst klacht door de hulpofficier van justitie d.d. 20 september 2017, pagina’s 20 en 21.
3.Proces-verbaal van verhoor van de getuige [getuige 2] d.d. 18 september 2017, pagina’s 42 en 43.
4.Proces-verbaal klacht door [slachtoffer] d.d. 17 september 2017, pagina’s 7, 8 en 11.
5.Proces-verbaal van verhoor van aangeefster [slachtoffer] d.d. 18 september 2017, pagina’s 17 en 18.
6.Proces-verbaal van verhoor van de verdachte d.d. 19 september 2017, pagina’s 52, 53 en 54 en de verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 27 maart 2018.
7.Proces-verbaal van verhoor van de verdachte d.d. 19 september 2017, pagina 53.
8.Proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 1] d.d. 18 september 2017, pagina 40.