3.3Het oordeel van de rechtbank
Feit 1
Ten aanzien van feit 1 zal de rechtbank volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig het bepaalde in artikel 359, derde lid tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering, nu de verdachte het tenlastegelegde ter terechtzitting duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte op 17 september 2017 in de gemeente Brunssum de hond van zijn zus met een mes in de buik heeft gestoken, waardoor de hond is komen te overlijden, gelet op:
- de bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd tijdens de terechtzitting van
27 maart 2018;
- het proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer] d.d. 17 september 2017;
- de verklaring van de dierenarts d.d. 18 september 2017.
Feiten 2 en 3
Mevrouw [slachtoffer] heeft op 17 september 2017 aangifte gedaan tegen haar broer, welke aangifte op 20 september 2017 formeel is omgezet naar een klacht.
Zij verklaart dat ze op zondag 17 september 2017 in haar woning aan de [adres] te Brunssum was. Omstreeks 21:20 uur stond haar broer [verdachte] voor de deur. Toen ze de deur opende, hoorde ze [verdachte] tegen haar zeggen: “Als ik woensdag mijn dochter niet zie, dan ga je eraan. Ik snij je de keel door”. Vervolgens stapte [verdachte] haar woning in en pakte haar vast, waardoor er een worsteling ontstond. Ze had het gevoel dat zij voor haar leven moest vechten. Op een gegeven moment tilde hij haar op en gooide haar op de grond. Ze zag dat [verdachte] richting haar hond liep, een dertien jaar oude Jack Russel genaamd [naam hond] . Ze zag dat [verdachte] de hond vastpakte en met zijn andere hand op de hond sloeg. Daarop is aangeefster opgestaan en heeft [verdachte] van de hond geduwd, waardoor hij omviel. Vervolgens hebben ze geworsteld en heeft ze hem naar buiten gekregen. Toen [verdachte] weg was, zag ze dat haar hond gewond was. Deze verwonding bleek dusdanig ernstig dat de geconsulteerde dierenarts hem moest laten inslapen. Zelf heeft ze alleen pijn aan haar rechterarm. Een foto van de verwonding is bijgevoegd.
In haar aanvullende verklaring, op 18 september 2017, verklaart ze dat haar broer schizofreen is en haar al vaker heeft bedreigd. Vlak voor het incident had hij zich in zijn hoofd gehaald dat zij hem belemmerde om zijn dochter te zien. Ze beschrijft verder opnieuw de bedreiging, de ontstane worsteling in de gang en het mishandelen van haar hondje. Over de worsteling in de gang verklaart ze in aanvulling op haar eerdere verklaring dat [verdachte] haar ook geslagen en geschopt heeft en dat ze vermoedelijk met de rechterhelft van haar lichaam tegen de trap is gevallen. Inmiddels is ze ook bij de huisarts geweest en hij heeft kneuzingen geconstateerd aan haar rechterzijde aan haar schouder, elleboog en ribben.
De verdachte heeft zowel bij de politie als ter terechtzitting verklaard dat hij verhaal wilde halen bij zijn zus omdat hij dacht dat zij zijn dochter tegen hem had opgezet. Hij heeft zijn zus na binnenkomst in haar woning aan de kant geduwd, vervolgens heeft hij de hond gepakt en hem met een mes gestoken. Van een bedreiging kan hij zich niets herinneren en hij ontkent ook dat hij zijn zus heeft mishandeld. Tegelijkertijd geeft hij wel aan dat zijn zus op de grond terecht is gekomen, toen hij haar aan de kant duwde.Ter terechtzitting geeft hij aan dat het mogelijk is dat zijn zus op de grond terecht is gekomen.
De rechtbank is bij de bewezenverklaring van strafbare feiten gebonden aan het wettelijk bewijsminimum. Dit houdt concreet in dat zij een tenlastegelegd feit alleen bewezen kan verklaren, indien het bewijs daarvoor gebaseerd wordt op minimaal twee afzonderlijke bewijsmiddelen.
Ten aanzien van de onder feit 2 tenlastegelegde bedreiging wordt de verklaring van de aangeefster echter door geen ander bewijsmiddel ondersteund. Om die reden moet de rechtbank de verdachte vrijspreken van de tenlastegelegde bedreiging van zijn zus.
Dit ligt anders ten aanzien van de onder feit 3 tenlastegelegde mishandeling. De verklaring van de aangeefster wordt namelijk op dit punt ondersteund door de bevindingen over haar letsel. Daarnaast betrekt de rechtbank bij haar overweging de getuigenverklaring van haar buurvrouw [getuige 1] , die in haar woning het rumoer had gehoord. De getuige [getuige 1] heeft verklaard dat zij een hoop kabaal hoorde bij haar buurvrouw op nummer 87 en aangeefster onder andere hoorde schreeuwen: “Blijf van mij af!”.Uit deze bewijsmiddelen leidt de rechtbank af dat aangeefster op 17 september 2017 fysiek geweld is aangedaan door de verdachte. De vraag resteert waaruit dat geweld dan precies bestond.
Nu de rechtbank geen reden heeft om te twijfelen aan hetgeen de aangeefster heeft verklaard over het geweld dat de verdachte haar heeft aangedaan, zal zij de verfeitelijking van het tenlastegelegde handelen baseren op de verklaringen van de aangeefster. Die sluiten bovendien aan bij de verklaring van de verdachte dat hij zijn zus aan de kant heeft geduwd en dat zij daarbij wel eens op de grond kan zijn gevallen. Uit de combinatie van de bewijsmiddelen trekt de rechtbank als conclusie dat de gedragingen van de verdachte ten aanzien van zijn zus hebben te gelden als mishandeling. Zij heeft daardoor namelijk letsel opgelopen en pijn geleden. Dat de verdachte dit zelf niet als mishandeling ziet, doet daar niet aan af. Dit alles leidt tot de bewezenverklaring zoals hieronder weergegeven.