ECLI:NL:RBLIM:2018:3566

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
17 april 2018
Publicatiedatum
16 april 2018
Zaaknummer
AWB - 17 _ 1215
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een WIA-uitkering na beoordeling van arbeidsongeschiktheid en medische grondslagen

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 17 april 2018 uitspraak gedaan in een beroep tegen de afwijzing van een WIA-uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Eiser, die voor zijn uitval als productiemedewerker werkte, had eerder een WIA-uitkering aangevraagd, maar deze was afgewezen. Na een nieuwe aanvraag in 2016, die door de verzekeringsarts en bezwaarverzekeringsarts werd beoordeeld, werd de aanvraag opnieuw afgewezen op basis van een verlies aan verdienvermogen van 15,89%, wat onder de drempel van 35% ligt voor recht op WIA-uitkering. Eiser was het niet eens met deze beslissing en stelde dat onvoldoende rekening was gehouden met zijn beperkingen.

De rechtbank heeft het procesverloop en de medische beoordelingen van de verzekeringsartsen zorgvuldig bekeken. De rechtbank oordeelde dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek op zorgvuldige wijze was uitgevoerd en dat de bezwaarverzekeringsarts de relevante medische informatie had meegenomen in zijn beoordeling. De rechtbank concludeerde dat er geen nieuwe medische feiten waren die de eerdere conclusies van de verzekeringsartsen konden ondermijnen. Eiser had geen overtuigend bewijs geleverd dat de medische beoordeling onjuist was.

Uiteindelijk oordeelde de rechtbank dat het bestreden besluit van de verweerder op een juiste medische grondslag berustte en dat eiser per 25 oktober 2016 geen recht had op een WIA-uitkering. Het beroep werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd openbaar gemaakt en partijen werden op de hoogte gesteld van hun recht om binnen zes weken hoger beroep aan te tekenen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK limburg

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB/ROE 17/1215 WIA

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 april 2018 in de zaak tussen

[Naam], te [plaatsnaam], eiser

(gemachtigde: mr. W.Th.G. Hegge),
en
de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (locatie Venlo), verweerder
(gemachtigde: J.G.M. Huijs).

Procesverloop

Bij besluit van 23 september 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder eisers aanvraag voor uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) afgewezen.
Bij besluit van 6 april 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder eisers bezwaar tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 maart 2018. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser is laatstelijk vóór zijn uitval voor 41,9 uur per week werkzaam geweest als productiemedewerker. Op 28 oktober 2013 heeft hij een WIA-uitkering aangevraagd, welke aanvraag bij besluit van 28 november 2013 is afgewezen. Eiser heeft daartegen bezwaar gemaakt, welke bezwaar bij besluit van 3 juli 2014 ongegrond verklaard. Eisers beroep daartegen is door de rechtbank bij uitspraak van 5 maart 2015 ongegrond verklaard. In hoger beroep heeft de Centrale Raad van Beroep de uitspraak van de rechtbank bevestigd. Inmiddels had eiser zich met ingang van 9 december 2014, toen hij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) ontving, ziekgemeld vanwege een toename van de lichamelijke (rug, heup en schouder) klachten en met psychische klachten. Op 25 juli 2016 heeft eiser opnieuw een WIA-uitkering aangevraagd.
Na medisch en arbeidskundig onderzoek heeft verweerder het primaire besluit genomen dat na medisch onderzoek en aanvullend arbeidskundig onderzoek bij het bestreden besluit is gehandhaafd.
2. Verweerder stelt zich in het bestreden besluit op het standpunt dat eiser met ingang van 25 oktober 2016 (de datum in geding) een verlies aan verdienvermogen heeft van
15,89% en derhalve minder dan 35%, zodat de aanvraag terecht is afgewezen.
3. Eiser is het met dit besluit niet eens. Daartoe voert hij -kort gezegd- aan dat hij van mening is dat verweerder onvoldoende rekening met zijn beperkingen heeft gehouden. Eiser acht zich niet in staat tot het vervullen van de geduide functies en hij is van mening dat hij volledig arbeidsongeschikt is.
4. De rechtbank dient, gelet op de naar voren gebrachte beroepsgronden, de medische grondslag van de arbeidsongeschiktheidsbeslissing, waaronder de geschiktheid voor de geduide functies, te beoordelen.
5. Uit vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB; zie bijvoorbeeld de uitspraak van 9 december 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BU8290) volgt dat aan een rapport opgesteld door een bezwaarverzekeringsarts een bijzondere waarde toekomt in die zin, dat verweerder zijn besluiten omtrent de arbeidsongeschiktheid van een betrokkene op dit soort rapportages mag baseren. Het verzekeringsgeneeskundig rapport kan deze waarde verliezen als de betrokkene aannemelijk maakt dat dit rapport niet op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, inconsequenties bevat of niet concludent is. Het aannemelijk maken dat van een van deze gebreken sprake is, kan gebeuren door niet medisch geschoolden. Dit geldt echter niet voor het aannemelijk maken dat de inhoudelijke medische beoordeling onjuist is. Indien een betrokkene deze beoordeling wil aanvechten, zal hij in beginsel zijn stellingen moeten onderbouwen met een rapport van een (andere) reguliere medicus.
6. Het primaire besluit berust op de bevindingen van verzekeringsarts D. Schroers. Deze heeft na bestudering van het dossier en spreekuuronderzoek op 7 september 2016 rapport uitgebracht en de voor eiser geldende mogelijkheden en beperkingen neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). Hierbij zijn beperkingen aangenomen op de rubrieken I (persoonlijk functioneren) II (sociaal functioneren) III (aanpassingen aan fysieke omgevingseisen) IV (dynamische handelingen) en V (statische houdingen). Naar aanleiding van het bezwaar heeft bezwaarverzekeringsarts J.L. Waasdorp het dossier bestudeerd, waaraan inmiddels door eiser overgelegde informatie van eisers behandelend psycholoog en zijn behandelende psychiaters, alsmede een rapport van een verzekeringsarts M.N.G Ooms (Ooms) in het kader van een letselschadeprocedure, waren toegevoegd. Tevens heeft de bezwaarverzekeringsarts de hoorzitting bijgewoond. In zijn rapport van 15 december 2016 heeft de bezwaarverzekeringsarts de conclusies van de verzekeringsarts en de door deze opgestelde FML onderschreven.
7. De rechtbank is van oordeel dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek op zorgvuldige wijze, volledig en ook overigens conform de eisen die aan een dergelijk onderzoek worden gesteld, heeft plaatsgevonden. De bezwaarverzekeringsarts heeft de door eiser in bezwaar overgelegde medische informatie bij zijn onderzoek betrokken. De rechtbank is niet gebleken dat de (bezwaar)verzekeringsartsen relevante aspecten van eisers gezondheidstoestand hebben gemist. De bezwaarverzekeringsarts heeft in zijn rapport onder meer het volgende vermeld:
“In feite zijn de klachten niet wezenlijk anders, dan al bekend vanuit eerdere procedures. Alleen dat er toename is van klachten. Van nieuwe medische feiten t.o.v. al bekende medische gegevens blijkt niets. Ook niet uit de gegevens van psychiater Karst-Grummel en psycholoog Korsten. Verzekeringsarts Schroers is in 2015 (de rechtbank begrijpt: 2016) al meegegaan met toename van psychische beperkingen. Tevens is daarbij rekening gehouden met de beperkingen, voor zover verzekeringsgeneeskundig aannemelijk, van lichamelijke aard. Daaronder ook t.a.v. rug en de schouders. Over dat laatste bestaan geen medische gegevens, die de klachten objectiveerbaar maken, desondanks is gelet op de beperkingen, o.a. ook bij tillen/dragen en zware lasten hanteren, al sprake van reductie van belastingen van de schouders. De beperkingen zijn binnen de genoemde bandbreedtes gebleven.”
8. De rechtbank ziet in hetgeen in beroep is aangevoerd geen aanleiding om de conclusies van de verzekeringsarts en de bezwaarverzekeringsarts in twijfel te trekken.
Ter zitting is namens eiser onder meer aangevoerd dat uit het rapport van de bezwaarverzekeringsarts niet duidelijk blijkt dat hij rekening heeft gehouden met de door eiser in bezwaar overgelegde informatie van psychiater Karst-Grummel en drs. C. Korsten, psycholoog. Bovendien heeft verzekeringsarts Ooms aangegeven dat deze stukken aanleiding geven verdergaande beperkingen in de FML aan te nemen, aldus eiser.
De rechtbank overweegt ten aanzien van de stukken van de psychiater en psycholoog het volgende. Uit het rapport van 13 april 2015 van het Regionaal Centrum Vincent van Gogh volgt ten aanzien van eiser dat de diagnose “depressieve episode, eenmalig, matig” en “posttraumatische stress-stoornis” zijn gesteld. Tevens is vermeld dat eiser is aangemeld voor de activerende deeltijdbehandeling die er op is gericht de depressie in remissie te brengen. Uit het rapport van verzekeringsarts Schroers van 7 september 2016 onder kopje 3 blijkt dat met dit rapport van 13 april 2015 en met de daarin vermelde diagnoses bij het opstellen van de FML rekening is gehouden.
Uit de nadien tijdens de hoorzitting overgelegde berichten aan de huisarts blijkt dat:
- op 22 april 2015 psychiater in opleiding S. Kraay en psychiater H. van de Berkmortel de huisarts hebben geïnformeerd dat de activerende dagbehandeling is afgesloten vanwege het niet haalbaar zijn van dagelijkse aanwezigheid van eiser; daarbij zijn ook bovengenoemde diagnoses vermeld;
- op 26 mei 2015 psychiater C. Bollen de huisarts heeft bericht dat de behandeling bij Intensieve Spoedeisende Hulp Thuis (IHT) in Venlo is afgesloten omdat eisers depressieve klachten persisteerden en hij moeilijk te activeren viel;
- op 9 december 2015 K.H. Nienhuis, Aios psychiatrie en psychiater Karst-Grummel, de huisarts hebben laten weten dat de behandeling van eiser bij Poliklinische Behandeling Volwassenen te Venlo werd afgesloten waarbij ook melding gemaakt van bovengenoemde diagnoses.
De rechtbank ziet in voornoemde stukken geen aanwijzing om de conclusie van de bezwaarverzekeringsarts dat er geen sprake is van nieuwe medische feiten ten opzichte van al bekende medische gegevens, voor onjuist te houden. De nieuwe informatie ziet immers enkel op het beëindigen van verschillende behandelingen van eiser maar de ten aanzien van eiser gestelde diagnoses zijn gelijkluidend. Nu het standpunt van verzekeringsarts Ooms dat deze stukken aanleiding geven verdergaande beperkingen aan te nemen in het geheel niet is onderbouwd, maakt ook dit niet dat gesteld kan worden dat de rapportage van de bezwaarverzekeringsarts op onzorgvuldige wijze tot stand is gekomen, inconsequenties bevat of niet concludent is.
8.1
Gelet op het vooroverwogene ziet de rechtbank dan ook geen aanleiding om conform verzoek van eiser over te gaan tot het benoemen van een onafhankelijk deskundige. Evenmin ziet de rechtbank aanleiding de door eisers gemachtigde ter zitting bedoelde nog te verrichten expertise(s) in het kader van de letselschadeprocedure af te wachten, nu deze onderzoeken nog moeten plaatsvinden en alleen kunnen gaan zien op een latere datum dan de datum in geding, 25 oktober 2016, en eiser bovendien heeft aangegeven dat zijn klachten zijn verergerd.
9. Gelet op het vorenstaande ziet de rechtbank geen aanleiding om aan te nemen dat eisers mogelijkheden en beperkingen op onjuiste wijze in de FML zijn neergelegd.
10. Op basis van de FML heeft de bezwaararbeidsdeskundige functies geselecteerd, die eiser met zijn beperkingen zou moeten kunnen vervullen. Bij de signaleringen in het “resultaat functiebeoordeling” van 9 maart 2017 die duiden op een mogelijke overschrijding van eisers belastbaarheid, heeft de bezwaararbeidsdeskundige gemotiveerd waarom eisers belastbaarheid daarbij niet wordt overschreden. De rechtbank ziet geen aanleiding het standpunt van de bezwaararbeidsdeskundige, met het oog op die signaleringen, onjuist te achten.
11. Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat het bestreden besluit op een juiste medische grondslag berust en dat verweerder terecht heeft besloten dat eiser per 25 oktober 2016 geen recht op WIA-uitkering heeft.
12. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.A. Teeuwissen, rechter, in aanwezigheid van
J.C. Kupers-Leenen, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 17 april 2018.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op: 17 april 2018

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.