In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 17 april 2018 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Kerkrade. De eiser had bezwaar gemaakt tegen de intrekking van zijn uitkering op basis van de Participatiewet, welke intrekking per 12 mei 2017 inging. Het college verklaarde het bezwaar van de eiser niet-ontvankelijk, omdat het bezwaarschrift niet ondertekend was en er geen gronden van bezwaar waren ingediend binnen de gestelde termijnen. De eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.
Tijdens de zitting op 15 maart 2018 is de eiser, samen met zijn gemachtigde, niet verschenen. De gemachtigde van de verweerder was wel aanwezig. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser op 5 juli 2017 een brief had ontvangen waarin hij in de gelegenheid werd gesteld om het bezwaarschrift te ondertekenen en de gronden van bezwaar in te dienen. De rechtbank concludeert dat de eiser niet heeft gereageerd op deze brief en dat het college daarom terecht het bezwaar niet-ontvankelijk heeft verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat de eiser niet kan stellen dat hij de brief niet heeft ontvangen, aangezien deze naar het kantooradres van zijn gemachtigde was verzonden.
De rechtbank heeft het beroep van de eiser ongegrond verklaard en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.