ECLI:NL:RBLIM:2018:3570

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
17 april 2018
Publicatiedatum
16 april 2018
Zaaknummer
AWB - 17 _ 3052
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijk verklaring van bezwaar tegen intrekking uitkering Participatiewet

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 17 april 2018 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Kerkrade. De eiser had bezwaar gemaakt tegen de intrekking van zijn uitkering op basis van de Participatiewet, welke intrekking per 12 mei 2017 inging. Het college verklaarde het bezwaar van de eiser niet-ontvankelijk, omdat het bezwaarschrift niet ondertekend was en er geen gronden van bezwaar waren ingediend binnen de gestelde termijnen. De eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.

Tijdens de zitting op 15 maart 2018 is de eiser, samen met zijn gemachtigde, niet verschenen. De gemachtigde van de verweerder was wel aanwezig. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser op 5 juli 2017 een brief had ontvangen waarin hij in de gelegenheid werd gesteld om het bezwaarschrift te ondertekenen en de gronden van bezwaar in te dienen. De rechtbank concludeert dat de eiser niet heeft gereageerd op deze brief en dat het college daarom terecht het bezwaar niet-ontvankelijk heeft verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat de eiser niet kan stellen dat hij de brief niet heeft ontvangen, aangezien deze naar het kantooradres van zijn gemachtigde was verzonden.

De rechtbank heeft het beroep van de eiser ongegrond verklaard en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK limburg

Zittingsplaats Maastricht
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 17/3052

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 april 2018 in de zaak tussen

[naam] , te [plaats] , eiser

(gemachtigde: mr. R.G.P. Voragen),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Kerkrade, verweerder

(gemachtigde: L.F.M. Cremers).

Procesverloop

Bij besluit van 17 mei 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiser meegedeeld dat zijn recht op de uitkering ingevolge de Participatiewet (Pw) met ingang van 12 mei 2017 wordt ingetrokken.
Bij besluit van 6 september 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk verklaard, omdat het bezwaarschrift niet ondertekend is en eiser geen gronden van bezwaar heeft ingediend binnen de aan hem hiervoor geboden termijnen.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 maart 2018. Eiser en zijn gemachtigde zijn, met voorafgaand bericht, niet ter zitting verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder d, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) wordt het bezwaar- of beroepschrift ondertekend en bevat het ten minste de gronden van het bezwaar of beroep.
2. Ingevolge artikel 6:6, aanhef en onder a, van de Awb kan het bezwaar of beroep
niet-ontvankelijk worden verklaard, indien niet is voldaan aan artikel 6:5 of aan enig ander bij de wet gesteld vereiste voor het in behandeling nemen van het bezwaar of beroep mits de indiener de gelegenheid heeft gehad het verzuim te herstellen binnen een hem daartoe gestelde termijn.
3. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden. Naar aanleiding van het pro-forma bezwaarschrift, dat tijdig is ingediend, heeft verweerder eiser bij aangetekende brief van 5 juli 2017 in de gelegenheid gesteld het bezwaarschrift te ondertekenen en de gronden van het bezwaar voor 3 augustus 2017 in te dienen. Bij deze brief heeft verweerder de relevante stukken meegezonden. Daarbij heeft verweerder erop gewezen dat indien op 3 augustus 2017 nog geen ondertekend bezwaarschrift en geen gronden zijn ontvangen, het bezwaarschrift niet-ontvankelijk zal worden verklaard. Eiser heeft niet gereageerd op deze brief.
4. Verweerder heeft vervolgens het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard omdat het bezwaarschrift niet ondertekend is en omdat er geen bezwaargronden zijn ingediend.
5. In beroep voert eiser aan dat de brief van 5 juli 2017 hem onbekend is. Hij stelt deze brief niet te hebben ontvangen.
6. De rechtbank stelt vast dat uit de door verweerder overgelegde stukken blijkt dat verweerders brief van 5 juli 2017, met track and trace code 3SRPPB2868798, op 6 juli 2017 is ontvangen. De brief is verzonden naar het kantooradres van eisers gemachtigde, derhalve mag verweerder er in beginsel van uitgaan dat de brief door eisers gemachtigde is ontvangen. In deze brief is een duidelijke termijn geboden voor het ondertekenen van het bezwaarschrift en het aanvullen van de gronden vóór 3 augustus 2017. Ingevolge artikel 6:6 van de Awb kon verweerder het bezwaar daarop niet-ontvankelijk verklaren.
7. Gelet op het voorgaande heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het besluit van 17 mei 2017 terecht niet-ontvankelijk verklaard.
8. Het beroep is daarom ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.E.A. Willemsen, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Haddoumi, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 17 april 2018.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op: 17 april 2018

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.