ECLI:NL:RBLIM:2018:4423

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
9 mei 2018
Publicatiedatum
9 mei 2018
Zaaknummer
C/03/249072 / KG ZA 18-222
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • M.J.H.A. Venner-Lijten
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot opleggen van een gebieds- en contactverbod voor een voormalig leerlinge van een middelbare school

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 9 mei 2018 uitspraak gedaan in een kort geding tussen de Stichting Limburgs Voortgezet Onderwijs (LVO) en een voormalig leerlinge van het Romboutscollege. De school verzocht om een gebieds- en contactverbod voor de gedaagde, die ondanks haar definitieve verwijdering van de school, deze bleef bezoeken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gedaagde, die kampt met autisme en sociaal onhandig gedrag, herhaaldelijk zonder toestemming op het schoolterrein verscheen, wat leidde tot onrust onder de leerlingen. De voorzieningenrechter oordeelde dat het belang van de school en haar leerlingen om in rust te kunnen functioneren zwaarder weegt dan het belang van de gedaagde om zich vrij te bewegen. De rechtbank heeft het gevorderde verbod toegewezen, met een dwangsom voor elke overtreding. De kosten van de procedure zijn voor de gedaagde, die als in het ongelijk gestelde partij werd aangemerkt. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
zaaknummer / rolnummer: C/03/249072 / KG ZA 18-222
Vonnis in kort geding van 9 mei 2018
in de zaak van
de stichting
STICHTING LIMBURGS VOORTGEZET ONDERWIJS,
gevestigd en kantoorhoudend te Sittard,
eiseres,
advocaat mr. C.A.H. Lemmens,
tegen
[gedaagde],
wonend te [woonplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. S.L.B. Koelman-Duijf.
Partijen zullen hierna LVO (het Romboutscollege en/of de school) en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het exploot van de dagvaarding van 20 april 2018 met producties
  • de brief van de advocaat van [gedaagde] van 30 april 2018 met producties
  • de brief van de advocaat van LVO van 1 mei 2018 met aanvullende producties
  • de mondelinge behandeling van 3 mei 2018
  • de pleitnota van LVO
  • de pleitnota tevens conclusie van antwoord van [gedaagde] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
Onder LVO vallen 21 scholen voor voortgezet onderwijs, waaronder ook het Romboutscollege , een middelbare school in Brunssum . Het Romboutscollege biedt onderwijs aan op mavo- en havoniveau.
2.2.
[gedaagde] , thans meerderjarig, volgde vanaf het schooljaar 2012-2013 mavo-onderwijs aan het Romboutscollege . Bij haar is sprake van een vorm van autisme en daarbij sociaal onhandig gedrag, dat voortkomt uit een PDDNOS/ASS problematiek.
2.3.
Vanwege deze problematiek en een reeks incidenten werd [gedaagde] van de school verwijderd. Vanaf december 2016 tot en met mei 2017 heeft zij geen onderwijs aldaar gevolgd. Na overleg kwamen partijen overeen dat [gedaagde] nog een kans werd geboden. Vanaf 12 juni 2017 werd zij middels een opbouwschema weer toegelaten tot het reguliere onderwijsprogramma. Met ingang van 4 september 2017 startte [gedaagde] met het volledige lesrooster van het schooljaar 2017-2018 (het eindexamenjaar voor [gedaagde] ). Op 28 augustus 2017 werden daarvoor additionele afspraken met [gedaagde] gemaakt. Vanaf het begin van het schooljaar werden er wekelijks evaluatiegesprekken gevoerd tussen [gedaagde] , medewerkers van de school, (één van) haar ouders en één of meer externe hulpverleners.
2.4.
In december 2017 heeft [gedaagde] haar PTA‘s gedaan. [gedaagde] wilde in januari 2018 deelnemen aan een door de school georganiseerde ski-reis. Haar deelname aan de reis werd haar door de school ontzegd als gevolg van het feit dat zich vanaf de start van het nieuwe schooljaar tot medio december 2017 nieuwe incidenten en onregelmatigheden hadden voorgedaan. Bij vonnis in kort geding van 2 januari 2018 heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank (productie 2 bij exploot) de vordering van [gedaagde] om deel te mogen nemen aan de ski-reis afgewezen.
2.5.
Na de kerstvakantie ging [gedaagde] weer naar school. Met [gedaagde] ging het toen niet goed en zij vertoonde negatief gedrag. Medio januari 2018 vond wederom een gesprek plaats en werd de optie besproken om [gedaagde] definitief van school te verwijderen. Onder de voorwaarde dat er een nieuwe één-op-één begeleiding zou worden geregeld, kreeg [gedaagde] de kans om onder begeleiding de school te betreden om aldaar uitsluitend haar toetsen te kunnen maken, zodat zij alsnog haar examen zou kunnen halen (productie 3 bij exploot, e-mail van 22 januari 2018 met daarin de gemaakte afspraken). Uiteindelijk is het voornemen om [naam project] als begeleider in te schakelen in maart 2017 niet van de grond gekomen.
2.6.
In de tussentijd verscheen [gedaagde] herhaaldelijk nog op de school zonder begeleiding, terwijl zij op dat moment geen toets hoefde te maken. [gedaagde] werd verzocht het gebouw en/of terrein te verlaten met telkens, voor beide partijen, een vervelende afloop tot gevolg. Dit heeft ertoe geleid dat het Romboutscollege bij besluit van 14 maart 2018 [gedaagde] definitief van school heeft verwijderd (productie 4 bij exploot). Tegen dit besluit heeft [gedaagde] geen bezwaar gemaakt. Na voornoemd besluit betrad [gedaagde] wederom een aantal keren het schoolgebouw. Bij brief van 22 maart 2018 is [gedaagde] daarom de toegang tot het schoolgebouw en het schoolterrein ontzegd (productie 5 bij exploot).
2.7.
Omdat [gedaagde] ook na 22 maart 2018 de school bleef bezoeken en betreden, nodigde de school haar, samen met haar ouders, uit voor een gesprek op 16 april 2018. Het gesprek vond geen doorgang nu [gedaagde] er uiteindelijk het nut niet meer van inzag.

3.Het geschil

3.1.
LVO vordert om bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
1. [gedaagde] tot en met juli 2019 te verbieden om zich in het Romboutscollege en op het bij het Romboutscollege behorend schoolterrein te begeven, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,00 per keer voor iedere keer dat [gedaagde] nalaat zich aan dit verbod te houden, met een maximum van € 25.000,00;
2. [gedaagde] tot en met juli 2019 te verbieden om, anders dan door tussenkomst van haar advocaat, direct dan wel indirect contact te zoeken met personeelsleden van het Romboutscollege , op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,00 per keer voor iedere keer dat [gedaagde] nalaat zich aan dit verbod te houden, met een maximum van € 25.000,00;
3. [gedaagde] te veroordelen in de kosten van deze procedure te vermeerderen met de wettelijke rente over deze kosten te rekenen vanaf veertien dagen na dagtekening van dit vonnis tot aan de dag der algehele voldoening.
3.2.
[gedaagde] voert verweer waarop hierna, voor zover van belang, nader wordt ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Het spoedeisend belang vloeit voort uit de aard van de zaak. De eindexamens van de leerlingen van het Romboutscollege zijn in zicht en daarbij is rust zowel in als rondom het schoolgebouw van groot belang. De voorzieningenrechter gaat voorbij aan het verweer van [gedaagde] dat er geen sprake is van een spoedeisend belang omdat zij voorheen tijdens eerdere perioden van schorsing en verwijdering nimmer heeft gestoord tijdens PTA’s en zij stelt dit nu ook niet te zullen doen. Ter zitting heeft [gedaagde] zonder meer erkend dat zij tot zeer recent de school is blijven bezoeken, terwijl zij op de hoogte is van het besluit tot definitieve verwijdering en de brief waarin haar de toegang tot de school is ontzegd. Dat, zoals [gedaagde] stelt, zij in het verleden tijdens PTA’s nooit heeft gestoord, maakt dit naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet anders. Dat [gedaagde] met de wetenschap van verwijdering en gebiedsontzegging de school toch blijft bezoeken, biedt de school geen garantie dat de leerlingen in alle rust hun eindexamens kunnen maken.
4.2.
Een gebiedsverbod en, als afgeleide daarvan een contactverbod, vormen een inbreuk op het aan een ieder toekomende recht om zich vrijelijk te bewegen. Voor het toewijzen van een zo ingrijpende maatregel moet sprake zijn van in hoge mate aannemelijke feiten en omstandigheden die zo’n inbreuk kunnen rechtvaardigen.
4.3.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter staat op grond van de processtukken en de toelichting ter zitting vast dat er zich in de afgelopen jaren voorvallen en incidenten hebben voorgedaan die er (mede) toe hebben geleid dat de school heeft besloten [gedaagde] definitief als leerling te verwijderen en voorts haar de toegang tot het schoolgebouw en het schoolterrein te ontzeggen. Ook staat vast dat [gedaagde] tot zeer recent de school is blijven bezoeken, waarbij bij ieder bezoek de gemoederen hoog opliepen.
4.4.
De voorzieningenrechter acht het in het belang van de leerlingen van de school dat er sprake is van rust in en rondom de school. Gelet daarop en op de ervaringen en incidenten in het verleden, die niet worden weersproken, en meer nog het feit dat [gedaagde] , ondanks het schriftelijke besluit tot verwijdering alsmede het schriftelijke besluit waarbij haar de toegang tot het schoolgebouw en het schoolterrein is ontzegd, de school blijft bezoeken en betreden, weegt het belang van de school zwaarder dan het belang van [gedaagde] om zich vrijelijk te kunnen bewegen. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter blijft daarbij thans in het midden wat de exacte oorzaken en/of aanleidingen zijn geweest voor de bezoeken van [gedaagde] aan de school en de incidenten. Feit is dat zich incidenten hebben voorgedaan en deze niet ongezien aan de overige leerlingen voorbij zijn gegaan.
4.5.
Het gevorderde gebieds- en contactverbod zal daarom worden toegewezen. Daarbij acht de voorzieningenrechter het tevens gerechtvaardigd dat het verbod wordt toegewezen over de gehele gevorderde periode nu [gedaagde] het verwijderingsbesluit en de schriftelijke ontzegging tot zeer recent heeft genegeerd en het daarom voldoende aannemelijk is dat [gedaagde] naar school zal blijven gaan, nu zij ook vrienden heeft die thans in het derde schooljaar zitten en volgend schooljaar eindexamen zullen doen.
4.6.
De rechter acht termen aanwezig om de sub 1 en 2 gevorderde dwangsom telkens te matigen tot een bedrag van € 100,00 per keer voor iedere keer dat [gedaagde] nalaat zich aan het verbod te houden, met een maximum van € 10.000,00, zoals hierna onder 5.1 en 5.2. aangegeven..
4.7.
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van LVO worden begroot op:
- explootkosten € 82,57
- griffierecht € 626,00
- salaris advocaat €
980,00
Totaal € 1.688,57

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
verbiedt [gedaagde] om zich tot en met juli 2019 in het Romboutscollege en zich op het bij het Romboutscollege behorend schoolterrein te begeven, een en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 100,00 per keer voor iedere keer dat [gedaagde] nalaat zich aan dit verbod te houden, met een maximum van € 10.000,00,
5.2.
verbiedt [gedaagde] om tot en met juli 2019, anders dan door tussenkomst van haar advocaat, direct dan wel indirect contact te zoeken met personeelsleden van het Romboutscollege , een en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom van
€ 100,00 per keer voor iedere keer dat [gedaagde] nalaat zich aan dit verbod te houden, met een maximum van € 10.000,00,
5.3.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van LVO tot op heden begroot op € 1.688,57, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.J.H.A. Venner-Lijten en in het openbaar uitgesproken op 9 mei 2018.
RJ