ECLI:NL:RBLIM:2018:5234

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
6 juni 2018
Publicatiedatum
6 juni 2018
Zaaknummer
C/03/234906 / FA RK 17-1612
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • W.TH.M. Raab
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding en verdeling van zorg- en opvoedingstaken met betrekking tot minderjarige kinderen

In deze zaak heeft de rechtbank Limburg op 6 juni 2018 uitspraak gedaan in een echtscheidingsprocedure tussen twee partijen die gehuwd waren onder uitsluiting van elke gemeenschap van goederen. Gedurende het huwelijk hebben partijen hun huwelijkse voorwaarden gewijzigd, waardoor er een wettelijke gemeenschap van goederen ontstond, met uitzondering van een deel van het privévermogen van de man. De man heeft een vordering op de gemeenschap, maar er is onvoldoende vermogen in de gemeenschap om deze vordering volledig te verhalen. De vrouw heeft verzocht om de echtscheiding uit te spreken, wat door de rechtbank is toegewezen, aangezien de man de duurzame ontwrichting van het huwelijk niet heeft betwist. De rechtbank heeft tevens bepaald dat de hoofdverblijfplaats van de minderjarige kinderen bij de vrouw zal zijn, en heeft een zorgregeling vastgesteld voor de omgang met de man. De rechtbank heeft ook de onderhoudsbijdragen voor de kinderen en de vrouw vastgesteld, en de verdeling van de huwelijkse voorwaarden en de gemeenschap van goederen geregeld. De rechtbank heeft geoordeeld dat het in strijd met de redelijkheid en billijkheid zou zijn als de man zijn vordering op de vrouw in privé zou verhalen, gezien de omstandigheden van de vrouw, waaronder haar visuele handicap en het feit dat zij geen eigen vermogen heeft kunnen opbouwen. De rechtbank heeft de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaard en elke partij opgedragen om de eigen kosten van de procedure te dragen.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Familie en jeugd
Zittingsplaats Roermond
zaaknummer / rekestnummer: C/03/234906 / FA RK 17-1612 en C/03/243499 / FA RK 17-4617
Beschikking d.d. 6 juni 2018 betreffende de echtscheiding
in de zaak van:
[verzoekende partij] ,
wonende te [woonplaats verzoekende partij] , [adres verzoekende partij] ,
hierna te noemen de vrouw,
advocaat mr. N.V.T. Cremers, gevestigd te Roermond,
tegen
[verwerende partij] ,
wonende te [woonplaats verwerende partij] , [adres verwerende partij] ,
hierna te noemen de man,
advocaat mr. R.M.T.A. Saes, gevestigd te Roermond,

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift van de vrouw, ingekomen op 18 april 2017;
- het verweerschrift tevens zelfstandig verzoek;
- het verweerschrift op het zelfstandig verzoek;
- de correspondentie waaronder:
 Het F9-formulier van mr. Saes, ingediend op 27 december 2017;
 Het F9-formulier van mr. Cremers, ingediend op 29 december 2017;
 Het F9-formulier van mr. Cremers, ingediend op 23 maart 2018;
 Het F9-formulier van mr Saes, ingediend op 28 maart 2018;
1.2.
De behandeling heeft plaatsgevonden ter zitting van 9 april 2018.
Bij die gelegenheid zijn verschenen:
  • de vrouw, bijgestaan door mr. Cremers;
  • de man, bijgestaan door mr. Geradts.
1.3.
Mr. Geradts heeft ter zitting een pleitnota in het geding gebracht.
1.4.
De minderjarige [kind A] , [kind B] en [kind C] zijn op 16 april 2018 door de kinderrechter gehoord.
Partijen is bij brief van 19 april 2018 een korte samenvatting gegeven van hetgeen de minderjarigen aan de kinderrechter hebben verteld.
1.5.
Op 24 april 2018 is ter griffie de reactie van zowel de man als de vrouw op de samenvatting van het minderjarigenverhoor binnengekomen.

2.De beoordeling

2.1.
Partijen zijn met elkaar gehuwd op 12 april 2002 te Roermond. Partijen hebben de Nederlandse nationaliteit.
2.2.
De minderjarige kinderen van partijen zijn:
- [kind A] , geboren op [geboortedag kind A] 2003 te [geboorteplaats kind A] ,
- [kind B] , geboren op [geboortedag kind B] 2006 te [geboorteplaats kind B] en
- [kind C] , geboren op [geboortedag kind C] 2009 te [geboorteplaats kind C] .
2.3.
Scheiding
2.3.1.
De vrouw heeft verzocht de echtscheiding tussen partijen uit te spreken. Zij heeft gesteld dat het huwelijk duurzaam is ontwricht.
De man heeft de gestelde duurzame ontwrichting niet betwist.
2.3.2.
Op grond van artikel 815, lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), voor zover hier van belang, dient een (inleidend) verzoekschrift tot echtscheiding een ouderschapsplan te bevatten ten aanzien van de minderjarige kinderen van partijen over wie zij al dan niet gezamenlijk het gezag uitoefenen. Nu het ouderschapsplan in de wet is geformuleerd als een processuele eis bij een verzoek tot echtscheiding heeft de rechtbank de bevoegdheid een echtgenoot in het verzoek tot echtscheiding niet-ontvankelijk te verklaren, tenzij er redenen zijn om aan te nemen dat het ouderschapsplan redelijkerwijs niet kan worden overgelegd (artikel 815, lid 6 Rv).
Door de vrouw is geen ouderschapsplan overeenkomstig artikel 815, lid 2 Rv overgelegd. De vrouw heeft gesteld dat partijen er niet in geslaagd zijn om volledige overeenstemming te bereiken. Nu de vrouw voldoende heeft gemotiveerd dat het voor haar op dit moment redelijkerwijs niet mogelijk is een door beide partijen akkoord bevonden ouderschapsplan over te leggen, zal de rechtbank de vrouw ontvangen in haar verzoek tot echtscheiding.
Het verzoek tot echtscheiding zal, als op de wet gegrond, worden toegewezen.
2.4.
Verblijfplaats
2.4.1.
De vrouw heeft verzocht te bepalen dat de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen bij haar zal zijn.
De man heeft zich daartegen niet verweerd.
2.4.2.
De rechtbank zal conform het verzoek beslissen, nu dit verzoek niet is weersproken en op de wet is gegrond. Niet is gebleken dat het belang van de minderjarigen zich hiertegen verzet.
2.5.
Verdeling zorg- en opvoedingstaken
2.5.1.
Beide partijen hebben verzocht een regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (hierna: de zorgregeling) vast te stellen.
2.5.2.
Partijen hebben ter zitting aangegeven dat zij overeenstemming hebben over een zorgregeling voor [kind B] en [kind C] , in die zin dat:
  • de minderjarigen eenmaal per veertien dagen van vrijdag 19.00 uur tot zondag 19.00 uur bij de man verblijven, waarbij de man zorgdraagt voor het halen en brengen van de kinderen;
  • de herfstvakantie wordt bij helfte verdeeld, waarbij het wisselmoment op woensdag om 13.00 uur is. De man heeft in de even jaren de keuze, de vrouw in de oneven jaren;
  • de voorjaars- en meivakantie wordt bij helfte verdeeld, waarbij de kinderen in het eerste deel van de vakantie verblijven bij de ouder waar zij in het daar voorafgaande weekend hebben verbleven. Indien er 1 week vakantie is, zal het wisselmoment op woensdag om 13.00 uur plaatsvinden;
  • de Kerstvakantie wordt bij helfte verdeeld. In de oneven jaren zijn de kinderen de eerste week bij de man en de tweede week bij de vrouw. In de oneven jaren verblijven de kinderen op Kerstavond van 13.00 uur tot Eerste Kerstdag bij de vrouw en vanaf Eerste Kerstdag 19.00 uur tot Tweede Kerstdag 19.00 uur bij de man. Oudjaarsavond verblijven de kinderen in de oneven jaren vanaf 19.00 uur tot 13.00 uur Nieuwjaarsdag bij de man. In de even jaren is het andersom;
  • Goede vrijdag, Hemelvaartsdag en Koningsdag verblijven de kinderen bij de ouder waar ze conform de reguliere regeling verblijven.
  • Met Pasen verblijven de kinderen bij de ouder waar ze dat weekend verblijven;
  • Sinterklaas: de kinderen verblijven in de oneven jaren bij de man en in de even jaren bij de vrouw, vanaf schooltijd tot de dag daarop volgend om 10.00 uur.
2.5.3.
Ter zitting zijn partijen overeengekomen dat de zomervakantie bij helfte wordt verdeeld en dat de kinderen in ieder geval altijd de laatste week van de zomervakantie bij de vrouw verblijven. In 2018 verblijven de kinderen gedurende de eerste drie weken bij de man. De komende jaren verblijven de kinderen bij voorkeur de eerste drie weken van de zomervakantie bij de man, tenzij de man dit niet geregeld krijgt met zijn werk. Ook hebben partijen overeenstemming over de verdeling van Vaderdag en Moederdag. De minderjarigen komen de avond van te voren om 19.00 uur en worden de volgende dag om 19.00 uur teruggebracht.
2.5.4.
De vrouw wenst vier weken voorafgaand aan een vakantie te horen hoe de verdeling zal plaatsvinden. Verder wenst de vrouw uitdrukkelijk opgenomen te hebben dat de man geen alcohol mag gebruiken tijdens de omgangsmomenten. Volgens de vrouw is er bij de man sprake van een alcoholverslaving. Hierdoor wordt de man verbaal agressief. De vrouw heeft dan ook zorgen als de kinderen bij de man zijn. De kinderen hebben last van de situatie en [kind A] wil niet meer naar de man toe. Partijen krijgen op dit moment hulp van het CJG. De vrouw wenst een onderzoek door de raad voor de kinderbescherming.
De vrouw kan niet instemmen met extra omgangsmomenten naast de reguliere regeling, omdat dit voor onnodige onrust bij de kinderen zorgt.
2.5.5.
De man is van mening dat hij pas twee weken voorafgaand aan de vakantie de planning hoeft door te geven.
De man heeft bezwaar gemaakt tegen het alcoholverbod. Hij is geen alcoholist en het moet, zeker bij speciale gelegenheden, mogelijk zijn om een glas wijn te kunnen drinken.
De man is van mening dat [kind A] geen omgang meer wil vanwege de houding van de vrouw. Partijen zijn niet in staat om met elkaar te communiceren.
2.5.6.
De rechtbank overweegt ten aanzien van de zorgregeling voor [kind B] en [kind C] als volgt.
Aangezien het CJG al betrokken is en partijen begeleidt bij het werken aan het verbeteren van de communicatie tussen de ouders, ziet de rechtbank vooralsnog geen aanleiding om een onderzoek door de raad voor de kinderbescherming te gelasten. Dit geldt te meer nu uit het minderjarigenverhoor is gebleken dat [kind B] en [kind C] het nu fijn hebben bij hun vader. Het probleem lijkt met name te zitten in de slechte communicatie tussen partijen en het gebrek aan vertrouwen in elkaar.
De rechtbank zal de regeling zoals partijen die zijn overeengekomen opnemen in de beschikking. De man dient minimaal twee weken voorafgaand aan een vakantie door te geven wat de planning zal zijn. Wat betreft het alcoholgebruik tijdens de omgangsmomenten overweegt de rechtbank dat het aan de man is om zich op een verantwoorde wijze te gedragen, waarbij hij rekening dient te houden met de zorgen die de kinderen hebben.
Er dient nog een beslissing te worden genomen over de verjaardagen. De rechtbank zal bepalen dat de verjaardagen van de kinderen jaarlijks afwisselend bij de man of de vrouw worden gevierd, waarbij de minderjarigen de avond van te voren om 19.00 uur komen en de volgende dag om 19.00 uur worden teruggebracht. In de even jaren verblijven de minderjarigen bij de vrouw en in de oneven jaren bij de man.
Voor [kind A] zal de rechtbank geen zorgregeling bepalen, gelet op de grote weerstand die er op dit moment bij [kind A] bestaat. Het zou goed zijn als er bij het CJG aandacht is voor de zorgen die [kind A] heeft.
2.6.
Onderhoudsbijdragen
2.6.1.
De vrouw heeft verzocht een door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen met ingang van 1 mei 2017 (hierna ook: kinderbijdrage) van € 222,00 per maand. Zodra de vrouw over een eigen woonruimte beschikt verzoekt zij een kinderbijdrage vast te stellen van € 257,= per kind per maand.
Voorts verzoekt de vrouw een door de man te betalen bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud (hierna ook: partnerbijdrage) van € 549,00 per maand vast te stellen, met ingang van de dag dat de vrouw de echtelijke woning verlaat.
2.6.2.
De man heeft zich met betrekking tot de verzoeken niet verweerd.
2.6.3.
Ter zitting hebben partijen aangegeven dat zij zijn overeengekomen dat, nu de vrouw met ingang van 1 maart 2018 over eigen woonruimte beschikt, de man met ingang van die datum een kinderbijdrage zal voldoen van € 257,= per kind per maand en een partnerbijdrage van € 549,= per maand.
2.6.4.
De rechtbank zal conform hetgeen partijen zijn overeengekomen over de kinderbijdrage beslissen.
Wat betreft de partnerbijdrage merkt de rechtbank op dat zij deze eerst met ingang van de dag van inschrijving van de beschikking tot echtscheiding in de registers van de burgerlijke stand kan opleggen, maar dat het partijen vrij staat om eerder over te gaan tot betaling van een partnerbijdrage. De rechtbank zal beslissen zoals hierna is bepaald.
2.7.
Afwikkeling huwelijkse voorwaarden
2.7.1.
Beide partijen hebben verzocht te bepalen dat de tussen de partijen bestaande gemeenschap van goederen wordt verdeeld en de huwelijkse voorwaarden worden afgewikkeld op de door hun voorgestelde wijze.
2.7.2.
Partijen zijn indertijd gehuwd onder uitsluiting van elke gemeenschap van goederen.
Op 5 juli 2013 hebben partijen hun huwelijkse voorwaarden gewijzigd in die zin dat tussen hen bestaat de wettelijke gemeenschap van goederen (artikel 1 van de huwelijkse voorwaarden). Partijen hebben onder artikel 2, lid 1 onder ii van de huwelijkse voorwaarden een uitzondering op de gemeenschap van goederen gemaakt.
Partijen zijn het erover eens dat de peildatum voor de omvang van gemeenschap 18 april 2017 is.
2.7.3.
Ter zitting hebben partijen aangegeven dat de inboedel en de bank- en spaarrekeningen inmiddels verdeeld zijn zodat de rechtbank daarover geen beslissing meer behoeft te nemen. Partijen zijn het eens dat de auto tegen een waarde van € 6000,- en de woning waarvan de overwaarde € 168.351,- bedraagt, kunnen worden toebedeeld aan de man.
Verder zijn partijen het ter zitting eens geworden dat de IB aanslag dan wel teruggaaf op de peildatum bij helfte dient te worden verdeeld.
2.7.4.
De vrouw heeft terzake de woning een vordering op de man wegens overbedeling van € 84.175,89 en terzake de auto een vordering op de man wegens overbedeling van € 3.000,=.
2.7.5.
Artikel 2, lid 1 onder ii van de huwelijkse voorwaarden bepaalt:
“In afwijking van artikel 1 vallen uitdrukkelijk niet in de gemeenschap een vordering van de heer [verwerende partij] op mevrouw [verzoekende partij] , alsmede de met deze vordering corresponderende schuld, ten bedrage van tweehonderdduizend euro (€ 200.000,=), welk bedrag verband houdt met middelen welke tot het van kracht worden van de onderhavige huwelijksvoorwaarden behoorden tot het privé vermogen van de heer [verwerende partij] (en welke middelen thans deels zijn geïnvesteerd in de woning plaatselijk bekend [adres voormalige echtelijke woning] te [woonplaats voormalige echtelijke woning] ), en waarvan de echtgenoten zijn overeengekomen dat dit voorbehouden blijft aan de heer [verwerende partij] . De hoogte van voormeld bedrag is door de echtgenoten in onderling overleg vastgesteld”.
De rechtbank is met partijen van oordeel dat in de huwelijkse voorwaarden weliswaar staat dat de man een vordering op de vrouw heeft, doch dat dit moet zijn dat de man een vordering op de gemeenschap heeft.
2.7.6.
De man heeft aangegeven dat artikel 2 lid 1 onder ii is opgenomen omdat de man in het verleden over een eigen woning beschikte en daarnaast een woning had samen met zijn zus. Deze woningen zijn uiteindelijk verkocht en met de overwaarde is de huidige echtelijke woning van partijen aangekocht. Het was de bedoeling om het privé vermogen van de man tot een bedrag van € 200.000,= veilig te stellen. Volgens de man heeft de vrouw er bij de notaris uitdrukkelijk voor gekozen om een nominaal bedrag en niet een procentueel bedrag vast te stellen. De man erkent dat de wijziging van de huwelijkse voorwaarden meer in het voordeel van de vrouw zou moeten zijn.
De man heeft verder aangevoerd dat de schenking van zijn ouders van € 5.000,= buiten de gemeenschap valt, zodat hij een vordering op de vrouw heeft. Het bedrag is aangewend voor de aanschaf van zonnepanelen.
De man is van mening dat het bedrag dat hij wegens overbedeling door toedeling van de auto heeft, verrekend dient te worden met de vordering van de man van € 200.000,= op de gemeenschap. Nu de gemeenschap over onvoldoende middelen beschikt, kan de man het restantbedrag op de vrouw verhalen. Partijen zijn niet voor niets naar de notaris geweest. Ook als partijen de huwelijkse voorwaarden niet gewijzigd hadden, had de man een vordering op de vrouw gehad. De vrouw kan zich niet beroepen op de eisen van redelijkheid en billijkheid.
2.7.7.
De vrouw heeft aangegeven dat voor haar de bedoeling van het wijziging van de huwelijkse voorwaarden niet helemaal duidelijk was. De man wilde het bedrag van € 200.000,- dat afkomstig was van zijn huis, vastleggen. Het was voor haar in ieder geval niet duidelijk dat zij door de wijziging van de huwelijkse voorwaarden bij echtscheiding geconfronteerd zou kunnen worden met een schuld.
De vrouw is van mening dat de man het bedrag van € 200.000,= niet volledig in de woning heeft gestoken. Uit de stukken blijkt alleen de aflossing van de overbruggingshypotheek van € 170.000,=, en een bedrag van € 13.765,= en € 5.788,=. Niet duidelijk is waar het restantbedrag is gebleven. De vrouw is van mening dat, nu de huwelijkse voorwaarden na 2012 zijn opgemaakt, de beleggingsleer van toepassing is.
De vrouw stelt zich op het standpunt dat de man maar tot maximaal een bedrag van
€ 10.600,= een vordering op de vrouw heeft. De man kan zich alleen verhalen op de gemeenschap en niet op het vermogen van de vrouw. Naast het huis is er bovendien ook geen eigen vermogen, zodat de man niets meer op de vrouw kan verhalen.
Subsidiair stelt de vrouw zich op het standpunt dat de man op basis van de redelijkheid en billijkheid niets kan verhalen op de vrouw. Zij voert daartoe aan dat partijen een lang huwelijk hebben gehad, waaruit drie kinderen zijn geboren. Door de visuele handicap van de vrouw, is zij niet in staat om te werken en zo vermogen op te bouwen. De ouders van de vrouw hebben bij elke verbouwing meegeholpen en op die wijze bijgedragen in de waardestijging van de echtelijke woning. Bovendien blijft de man niet met niets achter. Hij heeft de echtelijke woning en de daaraan gekoppelde spaarpremies en hij zal profiteren van de waardestijging van de echtelijke woning. Van belang is wat de bedoeling van partijen was tijdens het wijzigen van de huwelijkse voorwaarden. Het is niet de bedoeling geweest dat de vrouw met een schuld opgezadeld zou worden, die zij nooit zal kunnen aflossen. Te meer niet nu er aan haar zijde van de familie geen vermogen is.
De vrouw erkent dat de ouders van de man een bedrag van € 5.000,= hebben geschonken voor de aankoop van zonnepanelen.
De vrouw verzoekt om het bedrag van € 3.000,=, dat de man in het kader van de overbedeling door toewijzing van de auto aan hem, dient te betalen aan de vrouw niet te verrekenen met de vordering van de man. De vrouw is verhuisd en heeft een bedrag van € 3.500,= moeten lenen van haar ouders voor de herinrichting van haar nieuwe woning.
Voor de vrouw en de kinderen is het van belang dat zij iets kunnen opbouwen.
2.7.8.
Partijen zijn het niet eens over de wijze waarop artikel 2 lid 1 sub ii van de huwelijkse voorwaarden moet worden gelezen. Er dient derhalve gekeken te worden naar de uitleg van het artikel.
Volgens vaste rechtspraak dient deze uitleg te geschieden aan de hand van de in het Haviltex-arrest neergelegde maatstaf (HR 13 maart 1981, ECLI:NL:HR:1981: AG4158).
Deze maatstaf houdt in dat de uitleg geschiedt aan de hand van de betekenis die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan het beding mochten toekennen en hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten.
Omdat huwelijkse voorwaarden op straffe van nietigheid bij notariële akte moeten worden aangegaan, komt bij toepassing van de Haviltex-maatstaf op de huwelijkse voorwaarden mede gewicht toe aan hetgeen de notaris in het kader van zijn voorlichting aan partijen heeft medegedeeld omtrent de inhoud en strekking van de bepalingen in de huwelijkse voorwaarden, en aan de betekenis die veel voorkomende bepalingen daarin volgens notarieel gebruik normaal gesproken hebben. Van beslissende betekenis zijn alle omstandigheden van het geval, gewaardeerd naar hetgeen de maatstaven van redelijkheid en billijkheid meebrengen.
Niet helemaal duidelijk is geworden welke bedoeling partijen hadden bij de wijziging van hun huwelijksvermogensregime in een algehele gemeenschap van goederen. Wel is uit de stukken gebleken dat de man wilde dat de vrouw ook van een vermogensstijging zou profiteren. Dit is onder meer de reden geweest om het huwelijksvermogensregime te wijzigen in een algehele gemeenschap.
Partijen zijn het er wel over eens dat de man (een deel van) zijn privévermogen wilde “veiligstellen” en dat hij in verband daarmee primair een vordering op de gemeenschap heeft en niet op de vrouw.
Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit artikel 2 lid 1 ii dat partijen een nominale vordering zijn overeengekomen, en daarbij zijn afgeweken van het wettelijk stelsel dat sinds 2012 geldt. Uitdrukkelijk is immers bepaald dat de hoogte van het bedrag door partijen in onderling overleg is vastgesteld. De man heeft dus een vordering van € 200.000,= op de gemeenschap. De stelling van de vrouw dat de man slechts tot een bedrag van € 189.553,62 in de woning heeft geïnvesteerd, zodat de vordering tot dit bedrag zou moeten worden beperkt, is dus niet relevant.
Partijen zijn het erover eens dat de man zijn vordering tot een bedrag van € 168.351,78, zijnde de overwaarde van de woning, op de gemeenschap kan verhalen. De vordering die de vrouw jegens de man in het kader van de toedeling van de echtelijke woning aan de man heeft dient derhalve volledig te worden verrekend met de vordering van de man op de gemeenschap.
Partijen zijn het niet over eens of de man zijn restantvordering op het privé vermogen van de vrouw mag verhalen of mag verrekenen met de vordering die de vrouw op de man heeft in verband met toedeling van de auto aan de man.
Volgens jurisprudentie van de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2017:2385) mag de vordering, voor zover de gemeenschap daartoe ontoereikend is, op het privé vermogen van de ander worden verhaald. Dit zou erop neerkomen dat de man een vordering op de vrouw in privé heeft van € 31.648,22.
Volgens de man hebben partijen daarin ieder een 50% aandeel, zodat de vrouw een bedrag van € 15.824,11 aan de man zou moeten voldoen.
De vrouw heeft op dit punt een beroep op de redelijkheid en billijkheid gedaan.
De rechtbank overweegt als volgt.
Tussen partijen staat vast dat de vrouw geen privé vermogen heeft. In verband met de toebedeling van de auto aan de man zal zij € 3.000,= ontvangen. De vraag is of de man dit bedrag mag verrekenen met zijn vordering en /of (voor het overige) een schuld van de vrouw aan de man ontstaat.
Van belang is het volgende:
Zoals de man ook heeft aangegeven was het bij de wijziging van de huwelijks voorwaarden de bedoeling dat de vrouw zou gaan profiteren van een vermogensstijging. Die heeft echter niet plaatsgevonden. Het kan naar het oordeel van de rechtbank nooit de bedoeling van partijen zijn geweest om de vrouw nu met een schuld op te zadelen.
De vrouw heeft tijdens het huwelijk niet gewerkt en wordt in haar mogelijkheden beperkt eigen inkomsten te verwerven vanwege haar visuele handicap. Ten tijde van het wijzigen van de huwelijkse voorwaarden was reeds bekend dat de vrouw ten gevolge van een progressieve oogziekte uiteindelijk blind zal worden. Partijen zijn 16 jaar getrouwd geweest en hebben samen drie kinderen gekregen voor wie de vrouw altijd het grootste deel van de zorg heeft gedragen. Nu de vrouw tijdens het huwelijk niet gewerkt heeft, heeft zij geen eigen vermogen kunnen opbouwen; zij zal in de toekomst daartoe waarschijnlijk ook niet in staat zal zijn in verband met haar visuele handicap. De vrouw heeft voorts onbetwist gesteld dat haar ouders bij elke verbouwing in natura hebben bijgedragen door werkzaamheden te verrichten, omdat zij geen vermogen hebben. Zij heeft voorts onbetwist gesteld dat zij van haar ouders geen vermogen heeft te verwachten.
Nu de woning, waar de vordering van € 200.000,= volledig in geïnvesteerd is, is toebedeeld aan de man, zal hij in de toekomst profiteren van de waardestijging van de woning. Het feit dat de investering van € 200.000,= op de peildatum niet heeft geleid tot (eenzelfde) waardevermeerdering van de woning kan naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet op de vrouw afgewenteld worden.
Voornoemde omstandigheden maken dat de rechtbank het in strijd met de redelijkheid en billijkheid acht dat de man het restantdeel van de vordering op de vrouw in privé verhaalt
en dat hij deze ook niet mag verrekenen met zijn schuld aan de vrouw van € 3.000,= in het kader van de overbedeling door toebedeling van de auto aan de man, nu de vrouw heeft aangegeven dit bedrag nodig te hebben voor de terugbetaling van de lening van haar ouders in verband met de inrichting van de nieuwe woning.
Schenking
Wat betreft de schenking overweegt de rechtbank als volgt. De man heeft in 2016 van zijn ouders onder uitsluiting een bedrag van € 5.000,= ontvangen. De man heeft met deze schenking zonnepanelen aangeschaft, die zijn aangebracht op de echtelijke woning. De man heeft derhalve privévermogen geïnvesteerd in een gemeenschappelijk goed in verband waarmee een vergoedingsrecht is ontstaan. Nog daargelaten dat de man niet heeft aangegeven welk bedrag hij vordert – ten aanzien van dit vergoedingsrecht geldt immers de beleggingsleer – heeft hier hetzelfde te gelden als de rechtbank hiervoor heeft overwogen met betrekking tot de vordering van € 200.000,=. De rechtbank acht het op grond van de hiervoor geschetste omstandigheden in strijd met de redelijkheid en billijkheid indien de vrouw in privé nog enig bedrag aan de man zou moeten voldoen.
2.8.
Ingetrokken verzoeken
2.8.1.
Het verzoek met betrekking tot het voortgezet gebruik van de woning is ingetrokken zodat daarop niet meer behoeft te worden beslist.
2.9.
Proceskosten
2.9.1.
Gelet op de aard van de procedure zal de rechtbank bepalen dat elk van de partijen de eigen kosten draagt.

3.De beslissing

De rechtbank:
3.1.
spreekt de echtscheiding uit tussen partijen, gehuwd te [plaats huwelijk] op [huwelijksdag] 2002;
3.2.
bepaalt dat de minderjarigen hun hoofdverblijfplaats zullen hebben bij de vrouw;
3.3.
bepaalt dat de regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken als volgt zal zijn:
  • [kind B] en [kind C] verblijven eenmaal per veertien dagen van vrijdag 19.00 uur tot zondag 19.00 uur bij de man, waarbij de man zorgdraagt voor het halen en brengen van de kinderen;
  • de herfstvakantie wordt bij helfte verdeeld, waarbij het wisselmoment op woensdag om 13.00 uur is. De man heeft in de even jaren de keuze, de vrouw in de oneven jaren;
  • de voorjaars- en meivakantie wordt bij helfte verdeeld, waarbij [kind B] en [kind C] in het eerste deel van de vakantie verblijven bij de ouder waar zij in het daar voorafgaande weekend hebben verbleven. Indien er 1 week vakantie is, zal het wisselmoment op woensdag om 13.00 uur plaatsvinden;
  • de Kerstvakantie wordt bij helfte verdeeld. In de oneven jaren zijn [kind B] en [kind C] de eerste week bij de man en de tweede week bij de vrouw. In de oneven jaren verblijven [kind B] en [kind C] op Kerstavond van 13.00 uur tot Eerste Kerstdag bij de vrouw en vanaf Eerste Kerstdag 19.00 uur tot Tweede Kerstdag 19.00 uur bij de man. Oudjaarsavond verblijven [kind B] en [kind C] in de oneven jaren vanaf 19.00 uur tot 13.00 uur Nieuwjaarsdag bij de man. In de even jaren is het andersom;
  • Goede vrijdag, Hemelvaartsdag en Koningsdag verblijven [kind B] en [kind C] bij de ouder waar ze conform de reguliere regeling verblijven.
  • Met Pasen verblijven [kind B] en [kind C] bij de ouder waar ze dat weekend verblijven;
  • Sinterklaas: [kind B] en [kind C] verblijven in de oneven jaren bij de man en in de even jaren bij de vrouw, vanaf schooltijd tot de dag daarop volgend om 10.00 uur;
  • de zomervakantie bij helfte wordt verdeeld, waarbij [kind B] en [kind C] in ieder geval altijd de laatste week van de zomervakantie bij de vrouw verblijven. In 2018 verblijven [kind B] en [kind C] gedurende de eerste drie weken bij de man. De komende jaren verblijven [kind B] en [kind C] bij voorkeur de eerste drie weken van de zomervakantie bij de man, tenzij de man dit niet geregeld krijgt met zijn werk;
  • [kind B] en [kind C] verblijven de avond voorafgaand aan Vaderdag vanaf 19.00 uur tot de volgende dag om 19.00 uur bij de man;
  • [kind B] en [kind C] verblijven de avond voorafgaand aan Moederdag vanaf 19.00 uur tot de volgende dag om 19.00 uur bij de vrouw;
  • de man dient minimaal twee weken voorafgaand aan een vakantie door te geven wat de planning zal zijn;
  • de verjaardagen van [kind B] en [kind C] worden jaarlijks afwisselend bij de man of de vrouw gevierd, waarbij [kind B] en [kind C] de avond van te voren om 19.00 uur komen en de volgende dag om 19.00 uur worden teruggebracht. In de even jaren verblijven [kind B] en [kind C] bij de vrouw en in de oneven jaren bij de man;
3.4.
bepaalt dat de man € 257,= per maand per kind dient te betalen aan de vrouw als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de voornoemde minderjarigen, met ingang van 1 mei 2018, telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
3.5.
bepaalt dat de man € 549,00 per maand dient te betalen aan de vrouw als uitkering tot levensonderhoud, met ingang van de dag van inschrijving van de beschikking tot echtscheiding in de registers van de burgerlijke stand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
3.6.
stelt de (wijze van) verdeling van de tussen partijen bestaande gemeenschap als volgt vast:
- aan de man wordt toegedeeld:
o de echtelijke woning met de daaraan gekoppelde hypotheken en spaarpremies;
o de auto;
o de zonnepanelen
- Een eventuele teruggave IB betrekking hebbend op de periode voor de peildatum wordt tussen partijen bij helfte verdeeld; in geval van een aanslag zijn partijen in hun onderlinge verhouding ieder voor de helft aansprakelijk;
- bepaalt dat man wegens overbedeling ter zake de auto aan de vrouw zal voldoen een bedrag van € 3.000,=;
3.7.
verklaart de beslissing met betrekking tot de hoofdverblijfplaats, de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken, de kinderbijdrage, de partnerbijdrage en de verdeling uitvoerbaar bij voorraad;
3.8.
bepaalt dat elke partij de eigen kosten van deze procedure draagt;
3.9.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. W.TH.M. Raab, rechter, tevens kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. I.D. Bücker op 6 juni 2018.
Tegen deze beschikking kan - voor zover er definitief is beslist - door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden..