2.7.5.Artikel 2, lid 1 onder ii van de huwelijkse voorwaarden bepaalt:
“In afwijking van artikel 1 vallen uitdrukkelijk niet in de gemeenschap een vordering van de heer [verwerende partij] op mevrouw [verzoekende partij] , alsmede de met deze vordering corresponderende schuld, ten bedrage van tweehonderdduizend euro (€ 200.000,=), welk bedrag verband houdt met middelen welke tot het van kracht worden van de onderhavige huwelijksvoorwaarden behoorden tot het privé vermogen van de heer [verwerende partij] (en welke middelen thans deels zijn geïnvesteerd in de woning plaatselijk bekend [adres voormalige echtelijke woning] te [woonplaats voormalige echtelijke woning] ), en waarvan de echtgenoten zijn overeengekomen dat dit voorbehouden blijft aan de heer [verwerende partij] . De hoogte van voormeld bedrag is door de echtgenoten in onderling overleg vastgesteld”.
De rechtbank is met partijen van oordeel dat in de huwelijkse voorwaarden weliswaar staat dat de man een vordering op de vrouw heeft, doch dat dit moet zijn dat de man een vordering op de gemeenschap heeft.
2.7.6.De man heeft aangegeven dat artikel 2 lid 1 onder ii is opgenomen omdat de man in het verleden over een eigen woning beschikte en daarnaast een woning had samen met zijn zus. Deze woningen zijn uiteindelijk verkocht en met de overwaarde is de huidige echtelijke woning van partijen aangekocht. Het was de bedoeling om het privé vermogen van de man tot een bedrag van € 200.000,= veilig te stellen. Volgens de man heeft de vrouw er bij de notaris uitdrukkelijk voor gekozen om een nominaal bedrag en niet een procentueel bedrag vast te stellen. De man erkent dat de wijziging van de huwelijkse voorwaarden meer in het voordeel van de vrouw zou moeten zijn.
De man heeft verder aangevoerd dat de schenking van zijn ouders van € 5.000,= buiten de gemeenschap valt, zodat hij een vordering op de vrouw heeft. Het bedrag is aangewend voor de aanschaf van zonnepanelen.
De man is van mening dat het bedrag dat hij wegens overbedeling door toedeling van de auto heeft, verrekend dient te worden met de vordering van de man van € 200.000,= op de gemeenschap. Nu de gemeenschap over onvoldoende middelen beschikt, kan de man het restantbedrag op de vrouw verhalen. Partijen zijn niet voor niets naar de notaris geweest. Ook als partijen de huwelijkse voorwaarden niet gewijzigd hadden, had de man een vordering op de vrouw gehad. De vrouw kan zich niet beroepen op de eisen van redelijkheid en billijkheid.
2.7.7.De vrouw heeft aangegeven dat voor haar de bedoeling van het wijziging van de huwelijkse voorwaarden niet helemaal duidelijk was. De man wilde het bedrag van € 200.000,- dat afkomstig was van zijn huis, vastleggen. Het was voor haar in ieder geval niet duidelijk dat zij door de wijziging van de huwelijkse voorwaarden bij echtscheiding geconfronteerd zou kunnen worden met een schuld.
De vrouw is van mening dat de man het bedrag van € 200.000,= niet volledig in de woning heeft gestoken. Uit de stukken blijkt alleen de aflossing van de overbruggingshypotheek van € 170.000,=, en een bedrag van € 13.765,= en € 5.788,=. Niet duidelijk is waar het restantbedrag is gebleven. De vrouw is van mening dat, nu de huwelijkse voorwaarden na 2012 zijn opgemaakt, de beleggingsleer van toepassing is.
De vrouw stelt zich op het standpunt dat de man maar tot maximaal een bedrag van
€ 10.600,= een vordering op de vrouw heeft. De man kan zich alleen verhalen op de gemeenschap en niet op het vermogen van de vrouw. Naast het huis is er bovendien ook geen eigen vermogen, zodat de man niets meer op de vrouw kan verhalen.
Subsidiair stelt de vrouw zich op het standpunt dat de man op basis van de redelijkheid en billijkheid niets kan verhalen op de vrouw. Zij voert daartoe aan dat partijen een lang huwelijk hebben gehad, waaruit drie kinderen zijn geboren. Door de visuele handicap van de vrouw, is zij niet in staat om te werken en zo vermogen op te bouwen. De ouders van de vrouw hebben bij elke verbouwing meegeholpen en op die wijze bijgedragen in de waardestijging van de echtelijke woning. Bovendien blijft de man niet met niets achter. Hij heeft de echtelijke woning en de daaraan gekoppelde spaarpremies en hij zal profiteren van de waardestijging van de echtelijke woning. Van belang is wat de bedoeling van partijen was tijdens het wijzigen van de huwelijkse voorwaarden. Het is niet de bedoeling geweest dat de vrouw met een schuld opgezadeld zou worden, die zij nooit zal kunnen aflossen. Te meer niet nu er aan haar zijde van de familie geen vermogen is.
De vrouw erkent dat de ouders van de man een bedrag van € 5.000,= hebben geschonken voor de aankoop van zonnepanelen.
De vrouw verzoekt om het bedrag van € 3.000,=, dat de man in het kader van de overbedeling door toewijzing van de auto aan hem, dient te betalen aan de vrouw niet te verrekenen met de vordering van de man. De vrouw is verhuisd en heeft een bedrag van € 3.500,= moeten lenen van haar ouders voor de herinrichting van haar nieuwe woning.
Voor de vrouw en de kinderen is het van belang dat zij iets kunnen opbouwen.
2.7.8.Partijen zijn het niet eens over de wijze waarop artikel 2 lid 1 sub ii van de huwelijkse voorwaarden moet worden gelezen. Er dient derhalve gekeken te worden naar de uitleg van het artikel.
Volgens vaste rechtspraak dient deze uitleg te geschieden aan de hand van de in het Haviltex-arrest neergelegde maatstaf (HR 13 maart 1981, ECLI:NL:HR:1981: AG4158).
Deze maatstaf houdt in dat de uitleg geschiedt aan de hand van de betekenis die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan het beding mochten toekennen en hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten.
Omdat huwelijkse voorwaarden op straffe van nietigheid bij notariële akte moeten worden aangegaan, komt bij toepassing van de Haviltex-maatstaf op de huwelijkse voorwaarden mede gewicht toe aan hetgeen de notaris in het kader van zijn voorlichting aan partijen heeft medegedeeld omtrent de inhoud en strekking van de bepalingen in de huwelijkse voorwaarden, en aan de betekenis die veel voorkomende bepalingen daarin volgens notarieel gebruik normaal gesproken hebben. Van beslissende betekenis zijn alle omstandigheden van het geval, gewaardeerd naar hetgeen de maatstaven van redelijkheid en billijkheid meebrengen.
Niet helemaal duidelijk is geworden welke bedoeling partijen hadden bij de wijziging van hun huwelijksvermogensregime in een algehele gemeenschap van goederen. Wel is uit de stukken gebleken dat de man wilde dat de vrouw ook van een vermogensstijging zou profiteren. Dit is onder meer de reden geweest om het huwelijksvermogensregime te wijzigen in een algehele gemeenschap.
Partijen zijn het er wel over eens dat de man (een deel van) zijn privévermogen wilde “veiligstellen” en dat hij in verband daarmee primair een vordering op de gemeenschap heeft en niet op de vrouw.
Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit artikel 2 lid 1 ii dat partijen een nominale vordering zijn overeengekomen, en daarbij zijn afgeweken van het wettelijk stelsel dat sinds 2012 geldt. Uitdrukkelijk is immers bepaald dat de hoogte van het bedrag door partijen in onderling overleg is vastgesteld. De man heeft dus een vordering van € 200.000,= op de gemeenschap. De stelling van de vrouw dat de man slechts tot een bedrag van € 189.553,62 in de woning heeft geïnvesteerd, zodat de vordering tot dit bedrag zou moeten worden beperkt, is dus niet relevant.
Partijen zijn het erover eens dat de man zijn vordering tot een bedrag van € 168.351,78, zijnde de overwaarde van de woning, op de gemeenschap kan verhalen. De vordering die de vrouw jegens de man in het kader van de toedeling van de echtelijke woning aan de man heeft dient derhalve volledig te worden verrekend met de vordering van de man op de gemeenschap.
Partijen zijn het niet over eens of de man zijn restantvordering op het privé vermogen van de vrouw mag verhalen of mag verrekenen met de vordering die de vrouw op de man heeft in verband met toedeling van de auto aan de man.
Volgens jurisprudentie van de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2017:2385) mag de vordering, voor zover de gemeenschap daartoe ontoereikend is, op het privé vermogen van de ander worden verhaald. Dit zou erop neerkomen dat de man een vordering op de vrouw in privé heeft van € 31.648,22. Volgens de man hebben partijen daarin ieder een 50% aandeel, zodat de vrouw een bedrag van € 15.824,11 aan de man zou moeten voldoen.
De vrouw heeft op dit punt een beroep op de redelijkheid en billijkheid gedaan.
De rechtbank overweegt als volgt.
Tussen partijen staat vast dat de vrouw geen privé vermogen heeft. In verband met de toebedeling van de auto aan de man zal zij € 3.000,= ontvangen. De vraag is of de man dit bedrag mag verrekenen met zijn vordering en /of (voor het overige) een schuld van de vrouw aan de man ontstaat.
Van belang is het volgende:
Zoals de man ook heeft aangegeven was het bij de wijziging van de huwelijks voorwaarden de bedoeling dat de vrouw zou gaan profiteren van een vermogensstijging. Die heeft echter niet plaatsgevonden. Het kan naar het oordeel van de rechtbank nooit de bedoeling van partijen zijn geweest om de vrouw nu met een schuld op te zadelen.
De vrouw heeft tijdens het huwelijk niet gewerkt en wordt in haar mogelijkheden beperkt eigen inkomsten te verwerven vanwege haar visuele handicap. Ten tijde van het wijzigen van de huwelijkse voorwaarden was reeds bekend dat de vrouw ten gevolge van een progressieve oogziekte uiteindelijk blind zal worden. Partijen zijn 16 jaar getrouwd geweest en hebben samen drie kinderen gekregen voor wie de vrouw altijd het grootste deel van de zorg heeft gedragen. Nu de vrouw tijdens het huwelijk niet gewerkt heeft, heeft zij geen eigen vermogen kunnen opbouwen; zij zal in de toekomst daartoe waarschijnlijk ook niet in staat zal zijn in verband met haar visuele handicap. De vrouw heeft voorts onbetwist gesteld dat haar ouders bij elke verbouwing in natura hebben bijgedragen door werkzaamheden te verrichten, omdat zij geen vermogen hebben. Zij heeft voorts onbetwist gesteld dat zij van haar ouders geen vermogen heeft te verwachten.
Nu de woning, waar de vordering van € 200.000,= volledig in geïnvesteerd is, is toebedeeld aan de man, zal hij in de toekomst profiteren van de waardestijging van de woning. Het feit dat de investering van € 200.000,= op de peildatum niet heeft geleid tot (eenzelfde) waardevermeerdering van de woning kan naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet op de vrouw afgewenteld worden.
Voornoemde omstandigheden maken dat de rechtbank het in strijd met de redelijkheid en billijkheid acht dat de man het restantdeel van de vordering op de vrouw in privé verhaalt
en dat hij deze ook niet mag verrekenen met zijn schuld aan de vrouw van € 3.000,= in het kader van de overbedeling door toebedeling van de auto aan de man, nu de vrouw heeft aangegeven dit bedrag nodig te hebben voor de terugbetaling van de lening van haar ouders in verband met de inrichting van de nieuwe woning.
Schenking
Wat betreft de schenking overweegt de rechtbank als volgt. De man heeft in 2016 van zijn ouders onder uitsluiting een bedrag van € 5.000,= ontvangen. De man heeft met deze schenking zonnepanelen aangeschaft, die zijn aangebracht op de echtelijke woning. De man heeft derhalve privévermogen geïnvesteerd in een gemeenschappelijk goed in verband waarmee een vergoedingsrecht is ontstaan. Nog daargelaten dat de man niet heeft aangegeven welk bedrag hij vordert – ten aanzien van dit vergoedingsrecht geldt immers de beleggingsleer – heeft hier hetzelfde te gelden als de rechtbank hiervoor heeft overwogen met betrekking tot de vordering van € 200.000,=. De rechtbank acht het op grond van de hiervoor geschetste omstandigheden in strijd met de redelijkheid en billijkheid indien de vrouw in privé nog enig bedrag aan de man zou moeten voldoen.