In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 6 juni 2018 uitspraak gedaan in een verzetprocedure tegen de tenuitvoerlegging van dwangbevelen. De eiser, vertegenwoordigd door advocaat mr. M.C.J. Schoenmakers, had verzet aangetekend tegen de dwangbevelen die waren opgelegd door de Ontvanger van de Belastingdienst Kantoor Maastricht, vertegenwoordigd door advocaat mr. J.A.M. Koek. De eiser had zijn aangiften inkomstenbelasting over de jaren 2015 en 2016 niet tijdig ingediend, wat leidde tot ambtshalve voorlopige aanslagen. Ondanks het verzet van de eiser, oordeelde de rechtbank dat de dwangbevelen terecht waren opgelegd. De rechtbank stelde vast dat de Ontvanger bevoegd was om over te gaan tot dwanginvordering, vooral gezien het feit dat de eiser ook andere openstaande vorderingen had ter waarde van ongeveer € 60.000,00. De rechtbank verklaarde het verzet ongegrond en veroordeelde de eiser in de proceskosten, die tot dat moment waren begroot op € 2.016,00. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de beslissing onmiddellijk effect heeft, ongeacht eventuele hoger beroep procedures.