ECLI:NL:RBLIM:2018:5331

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
6 juni 2018
Publicatiedatum
7 juni 2018
Zaaknummer
C/03/245589 / HA ZA 18-50
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen tenuitvoerlegging van dwangbevelen ongegrond verklaard

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 6 juni 2018 uitspraak gedaan in een verzetprocedure tegen de tenuitvoerlegging van dwangbevelen. De eiser, vertegenwoordigd door advocaat mr. M.C.J. Schoenmakers, had verzet aangetekend tegen de dwangbevelen die waren opgelegd door de Ontvanger van de Belastingdienst Kantoor Maastricht, vertegenwoordigd door advocaat mr. J.A.M. Koek. De eiser had zijn aangiften inkomstenbelasting over de jaren 2015 en 2016 niet tijdig ingediend, wat leidde tot ambtshalve voorlopige aanslagen. Ondanks het verzet van de eiser, oordeelde de rechtbank dat de dwangbevelen terecht waren opgelegd. De rechtbank stelde vast dat de Ontvanger bevoegd was om over te gaan tot dwanginvordering, vooral gezien het feit dat de eiser ook andere openstaande vorderingen had ter waarde van ongeveer € 60.000,00. De rechtbank verklaarde het verzet ongegrond en veroordeelde de eiser in de proceskosten, die tot dat moment waren begroot op € 2.016,00. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de beslissing onmiddellijk effect heeft, ongeacht eventuele hoger beroep procedures.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
zaaknummer / rolnummer: C/03/245589 / HA ZA 18-50
Vonnis van 6 juni 2016
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser,
advocaat mr. M.C.J. Schoenmakers te 's-Hertogenbosch,
tegen
de
ONTVANGER VAN DE BELASTINGDIENST KANTOOR MAASTRICHT,
gevestigd te Maastricht,
gedaagde,
advocaat mr. J.A.M. Koek te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [eiser] en de Ontvanger genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 17 oktober 2017 met één productie
  • de conclusie van antwoord van de Ontvanger
  • de rolbeslissing van 28 maart 2018 waarin een comparitie na antwoord is bepaald
  • het bericht van de raadsman van [eiser] van 18 april 2018 bericht dat hij en zijn cliënt “om hen moverende redenen” niet ter zitting zullen verschijnen
  • het proces-verbaal van comparitie van 18 april 2018.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Aan [eiser] was tot 1 mei 2017 uitstel verleend voor het doen van zijn aangifte inkomstenbelasting over het jaar 2015. [eiser] moest voor diezelfde datum zijn aangifte inkomstenbelasting 2016 doen. Deze aangiften zijn uitgebleven.
2.2.
Op 7 juli 2017 heeft de Inspecteur aan [eiser] ambtshalve voorlopige aanslagen inkomstenbelasting en premies Zorgverzekeringswet over de jaren 2015 en 2016 opgelegd, met een betalingstermijn tot 18 augustus 2017. [eiser] heeft deze aanslagen onbetaald gelaten.
2.3.
Op 27 september 2017 zijn aan [eiser] vier dwangbevelen betekend met betrekking tot voormelde aan hem ambtshalve opgelegde voorlopige aanslagen:
- 1565.97.433. H5001 ter zake inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen 2015 voor een bedrag van in totaal € 25.038,00 (€ 23.425,00 hoofdsom + € 1.613,00 kosten)
- 1565.97.433. H6001 ter zake inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen 2016 voor een bedrag van in totaal € 1.296,00 (€ 1.168,00 hoofdsom + € 128,00 kosten)
- 1565.97.433.50014 ter zake bijdrage zorgverzekeringswet 2015 voor een bedrag van in totaal € 944,00 (€ 837,00 hoofdsom + € 107,00 kosten)
- 1565.97.433.60014 ter zake bijdrage zorgverzekeringswet 2016 voor een bedrag van in totaal € 741,00 (646,00 hoofdsom + € 95,00 kosten).
2.4.
[eiser] heeft op 4 oktober 2017 de aangifte inkomstenbelasting 2015 ingediend en op 17 oktober 2017 de aangifte inkomstenbelasting 2016.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert:
het verzet tegen de tenuitvoerlegging van de aan hem betekende dwangbevelen gegrond te verklaren;
de dwangbevelen buiten effect te stellen;
veroordeling van de Ontvanger tot betaling van de kosten van dit verzet.
3.2.
[eiser] stelt daartoe dat de dwangbevelen ten onrechte zijn opgelegd omdat hij de aangiften inkomstenbelasting 2015 en 2016 heeft ingediend, waarop nog niet definitief is beslist. Hij voldoet de lopende verplichtingen. De executoriale invorderingsmaatregelen moeten worden opgeschort totdat op de ingediende aangiften is beslist want de Ontvanger heeft momenteel geen zwaarwegend belang bij invordering.
3.3.
De Ontvanger voert verweer. Hij stelt dat [eiser] de aangiften ruim vijf maanden te laat heeft ingediend en de voorlopige aanslagen onbetaald heeft gelaten. Voorlopige aanslagen zijn niet vatbaar voor bezwaar en de Ontvanger heeft de bevoegdheid tot dwanginvordering over te gaan. Hij heeft daar ook belang bij en dient daarmee het algemeen belang van de schatkist omdat [eiser] naast voormelde aanslagen nog een bedrag van omstreeks € 60.000,00 aan andere vorderingen open heeft staan wegens niet betaalde aanslagen (specificatie in productie 2).
De schorsende werking van het verzet kan door de rechter opzij worden gezet in geval van misbruik van recht, waarvan sprake is indien het ingediende verzet evident kansloos is, welk geval zich hier voordoet. De Ontvanger verzoekt het verzet ongegrond te verklaren bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, met veroordeling van [eiser] in de proceskosten.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De rechtbank acht het verzet van [eiser] ongegrond. De voormelde ambtshalve voorlopige aanslagen zijn bevoegd opgelegd en de Ontvanger heeft bij onbetaald laten daarvan de bevoegdheid tot dwanginvordering over te gaan. Die bevoegdheid is gegeven in het algemeen belang en klemt te meer indien ook andere aanslagen onbetaald zijn gelaten, in dit geval tot een bedrag van omstreeks € 60.000,00. De overige vorderingen van [eiser] liggen daarmee ook voor afwijzing gereed.
4.2.
De rechtbank zal het verzoek van de Ontvanger om het vonnis uitvoerbaar bij voorraad te verklaren toewijzen omdat het verzet – gelet op hetgeen onder 4.1 is overwogen – evident kansloos was en moet worden aangemerkt als misbruik van recht, vergelijk ECLI:NL:HR:2007:BA1525.
4.3.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van de Ontvanger worden tot op heden begroot op:
- griffierecht 626,00
- salaris advocaat
1.390,00(2 punten × tarief € 695,00)
Totaal € 2.016,00

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
verklaart het verzet ongegrond,
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van de Ontvanger tot op heden begroot op € 2.016,00,
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. W.E. Elzinga en in het openbaar uitgesproken op 6 juni 2018. [1]

Voetnoten

1.type: WE