ECLI:NL:RBLIM:2018:5695

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
20 juni 2018
Publicatiedatum
18 juni 2018
Zaaknummer
C/03/232808 / HA ZA 17-137
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot afgifte van een kermisorgel en de rechtsverhouding tussen partijen

In deze zaak vordert de eiseres, erfgename van de overleden mevrouw [X], de afgifte van een kermisorgel dat zij stelt te hebben geërfd. De eiseres heeft het orgel in bewaring gegeven aan de vennootschap onder firma (vof) van [Z], die op dat moment vennoot was. De gedaagden, bestaande uit de vof en de vennoten, betwisten de eigendom van de eiseres en stellen dat het orgel aan [Z] is geschonken. De rechtbank heeft in een eerdere uitspraak al de bevoegdheid van de Nederlandse rechter en het toepasselijke procesrecht vastgesteld. De rechtbank oordeelt dat de eiseres niet voldoende bewijs heeft geleverd voor haar stelling dat er een overeenkomst van bewaarneming is tussen haar en de gedaagden. De rechtbank concludeert dat de gedaagden juridisch gezien houder zijn van het orgel, maar dat zij geen eigendom claimen. De rechtbank laat de gedaagden toe bewijs te leveren van hun stelling dat het orgel aan [Z] is geschonken. De zaak wordt aangehouden voor getuigenverhoren.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Roermond
zaaknummer / rolnummer: C/03/232808 / HA ZA 17-137
Vonnis van 20 juni 2018
in de zaak van
[eisende partij],
wonende te [woonplaats eisende partij] ,
eiseres,
advocaat mr. S.L. Emons te Sittard,
tegen
1. de vennootschap onder firma
[gedaagde partij sub 1],
gevestigd te [vestigingsplaats gedaagde sub 1] ,
2.
[gedaagde partij sub 2],
wonende te [woonplaats gedaagde partij sub 2] ,
3.
[gedaagde partij sub 3],
wonende te [woonplaats gedaagde partij sub 3] ,
4.
[gedaagde partij sub 4],
wonende te [woonplaats gedaagde partij sub 4] ,
gedaagden,
advocaat mr. W.M.J. Saes te Roermond.
Partijen zullen hierna [eisende partij] (eiseres), de vof (gedaagde sub 1) en [gedaagden 2 t/m 4] (gedaagden sub 2, 3 en 4) genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het vonnis in incident van 11 april 2018 met alle daarin vermelde stukken.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
De moeder van [eisende partij] , wijlen mevrouw [X] (verder: [X] ), was eigenaar van het kermisorgel (36er Ruth Konzertorgel) met het opschrift “A. Ruth & Sohn in Waldkirch in B.”, compleet met bijbehorende (aanhang)wagen en een kist met kermisorgelboeken. [X] is op [overlijdensdag ] 2000 overleden; [eisende partij] is haar erfgename.
2.2.
[X] was goed bevriend met [Z] (de vader van gedaagde sub 2; verder [Z] ). Voor haar overlijden heeft [X] met [Z] gesproken over het orgel.
2.3.
De vof en [gedaagden 2 t/m 4] exploiteren een kermisbedrijf met daarnaast een groothandel in elektromaterialen en feestverlichting, de laatste onder de naam [bedrijfsnaam gedaagden 1 t/m 4] . Gedaagden sub 2, 3 en 4 zijn vennoten van de vof. Tot 15 januari 1990 werd de onderneming als eenmanszaak gedreven door [Z] Vanaf 15 januari 1990 is sprake van een vof. [Z] is op 1 januari 2009 uit de vof getreden.
2.4.
Na het overlijden van [X] is het orgel met instemming van [eisende partij] door [Z] (die op dat moment vennoot was van de vof) op een speciaal daarvoor bestemde aanhanger naar Swalmen gebracht. [Z] heeft (het orgel met) de aanhanger in Nederland ingevoerd en op 10 december 2003 op Nederlands kenteken laten zetten en wel op naam van de vof. Hij heeft het orgel gestald in een door de vof gehuurde loods. In de loop der tijd heeft [Z] (restauratie)werkzaamheden aan het orgel (laten) verricht(en) en heeft hij het orgel bij tijd en wijle gebruikt. Sinds 14 maart 2014 staat het kentekenbewijs op naam van [Z] in privé.
2.5.
In 2016 heeft [eisende partij] besloten dat zij het orgel wilde verkopen dan wel zelf wilde gaan gebruiken. Zij heeft daarover overleg gevoerd met [Z] , die meedeelde niet over te zullen gaan tot afgifte van het orgel; hij stelde zich op het standpunt dat het orgel aan hem is geschonken.

3.Het geschil

3.1.
[eisende partij] vordert bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagden 2 t/m 4] , hoofdelijk, met dien verstande dat de één voor de ander bevrijdend kan betalen, te veroordelen:
voor recht te verklaren dat [eisende partij] eigenaar is van het orgel, de wagen en de kist met ‘kermisorgelboeken’, zoals beschreven in randnummers 2.9 en 3.3 van de dagvaarding;
te bevelen dat de gerechtelijke bewaarder het orgel, de wagen en de kist met ‘kermisorgelboeken’ afgeeft aan [eisende partij] ;
tot betaling van: a. de kosten van de bewaring van het orgel vanaf het moment van
inbewaringneming tot zeven dagen na het in deze te wijzen
vonnis;
b. de kosten van de slotenmaker ad € 199,65;
c. de deurwaarderskosten ad € 775,18;
d. de griffierechten voor het beslagrekest ad € 287,00;
e. de buitengerechtelijke kosten tot een beloop van € 1.356,00;
f. de kosten van dit geding, te vermeerderen met de nakosten,
begroot op € 131,00;
een en ander te voldoen binnen veertien dagen na betekening van het in deze te wijzen vonnis, met bepaling dat dit bedrag zal worden verhoogd met € 68,00 in geval [gedaagden 2 t/m 4] niet binnen veertien dagen na aanschrijving tot betaling daarvan hebben voldaan.
3.2.
[gedaagden 2 t/m 4] voeren verweer en concluderen tot niet-ontvankelijkverklaring van [eisende partij] in haar vorderingen, althans deze af te wijzen als zijnde ongegrond en onbewezen, op te heffen het op 24 januari 2017 gelegde conservatoire beslag met sekwestratie op het 36er Ruth Konzertorgel in geding en met veroordeling van [eisende partij] in de kosten van deze procedure, waaronder begrepen het salaris van de advocaat.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De rechtbank verwijst vooreerst naar haar vonnis in incident van 11 april 2018, bij de inhoud waarvan wordt volhard. In dat vonnis zijn de kwesties over de bevoegdheid van de Nederlandse rechter en het toepasselijke procesrecht reeds beoordeeld.
Het toepasselijke recht
4.2.
Aan de orde is nog de vraag naar het recht dat van toepassing is op het onderhavige geschil. Nu de rechtsverhouding van partijen een internationaal element kent, dient (in beginsel aan de hand van de stellingen van eiser over de grondslag van zijn vordering, maar rekening houdend met het verweer van gedaagde) de rechtsverhouding tussen partijen gekwalificeerd te worden.
4.3.
[eisende partij] heeft gesteld dat het orgel (nog steeds) aan haar in eigendom toebehoort, dat zij haar orgel met toebehoren in bewaring heeft gegeven en dat geweigerd wordt het orgel terug te geven. Op die grond heeft zij gevorderd een verklaring voor recht dat zij eigenaar is van het orgel met toebehoren en veroordeling tot afgifte daarvan (revindicatie).
4.4.
Naar het oordeel van de rechtbank kan de (primair) door [eisende partij] gestelde rechtsverhouding tussen partijen gekwalificeerd worden als een overeenkomst van bewaarneming (een dienstverlening). Gelet op het materiële, het temporele en het formele toepassingsgebied is van toepassing de Verordening nr. 593/2008 inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst (Rome I-Vo).
4.5.
Nu er geen sprake is van een bijzondere bepaling die van toepassing is (de artikelen 5 tot en met 8 Rome-I Vo) en er evenmin sprake is van door partijen gemaakte rechtskeuze, is naar het oordeel van de rechtbank van toepassing het bepaalde in artikel 4, lid 1 sub b Rome-I Vo, inhoudende: Bij gebreke van een rechtskeuze overeenkomstig artikel 3 en onverminderd de artikelen 5 tot en met 8, wordt het op de overeenkomst toepasselijke recht als volgt vastgesteld: b) de overeenkomst inzake dienstverlening wordt beheerst door het recht van het land waar de dienstverlener zijn gewone verblijfplaats heeft.
4.6.
Nu de gestelde bewaarnemer(s) zijn/hun gewone verblijfplaats heeft/hebben in Nederland, is op het onderhavige geschil het Nederlandse recht van toepassing.
De inhoudelijke beoordeling
4.7.
[eisende partij] heeft aan haar vorderingen (primair) ten grondslag gelegd dat zij eigenaresse is van het orgel doordat zij het orgel bij het overlijden van [X] heeft geërfd en dat zij het vervolgens aan de vof/ [gedaagden 2 t/m 4] in bewaring heeft gegeven. Aldus is het gevorderde gebaseerd op een overeenkomst van bewaarneming. Omdat het orgel ondanks verzoeken daartoe niet wordt teruggegeven wil [eisende partij] (subsidiair) het orgel op grond van artikel 5:2 van het Burgerlijk Wetboek (BW) revindiceren en vordert zij afgifte van het orgel door de vof en [gedaagden 2 t/m 4]
4.8.
De rechtbank overweegt als volgt.
4.9.
Uit het feit dat [eisende partij] haar vordering tot afgifte van het orgel (gebaseerd op een overeenkomst van bewaarneming) heeft ingesteld jegens de vof en [gedaagden 2 t/m 4] , volgt naar het oordeel van de rechtbank impliciet dat [eisende partij] zich daarmee op het standpunt stelt dat de vof en/of [gedaagden 2 t/m 4] bewaarnemer(s) dan wel houder(s) dan wel bezitter(s) zijn van het orgel met toebehoren. Deze stellingname van [eisende partij] is kennelijk daarop gebaseerd dat [Z] op het moment van inbewaringneming vennoot was van de vof, dat het orgel met toebehoren bij de inbeslagneming gestald stond in een loods die was gehuurd door en in gebruik was bij de vof en dat het kentekenbewijs van de wagen, waarop het orgel staat, op dat moment op naam stond van die vof.
4.10.
De vof en [gedaagden 2 t/m 4] hebben uitdrukkelijk betwist dat zij - de vof en/of [gedaagden 2 t/m 4] (ieder voor zich en al dan niet als vennoten van de vof) - bewaarnemer(s), houder(s) dan wel bezitter(s) zijn van het kermisorgel met toebehoren of dat zij de eigendom daarvan claimen. Zij hebben daartoe, gemotiveerd en onderbouwd, aangevoerd dat het orgel van meet af aan in bezit is geweest van [Z] in privé en dat het ook steeds in diens privébezit is gebleven. Zij hebben verder gesteld dat het kentekenbewijs van de wagen, waarop het orgel geplaatst is, weliswaar tijdelijk op naam van de vof heeft gestaan, maar dat die omissie is hersteld nadat [Z] uit de vof is getreden: na het ontdekken van de omissie is het kentekenbewijs, aldus de vof en [gedaagden 2 t/m 4] , conform de feitelijke situatie op naam gesteld van [Z] in privé.
4.11.
De rechtbank gaat aan de stelling van [eisende partij] dat de vof en/of [gedaagden 2 t/m 4] als bewaarnemer(s) moet(en) worden aangemerkt voorbij. Nu de stelling van [eisende partij] dat het orgel aan de vof/ [gedaagden 2 t/m 4] in bewaring is gegeven door de vof en [gedaagden 2 t/m 4] uitdrukkelijk is betwist, had het vervolgens op de weg van [eisende partij] gelegen die stelling nader (met stukken) te onderbouwen. [eisende partij] heeft zulks echter nagelaten. Ter zitting heeft zij verklaard dat zij het orgel met toebehoren aan [Z] en zijn vrouw persoonlijk heeft meegegeven en dat zij "niets te maken heeft" met [gedaagden 2 t/m 4] Zij heeft ook verklaard dat het de bedoeling was dat [Z] het orgel voor haar zou bewaren en dat hij het orgel af en toe mocht gebruiken. Ten slotte heeft zij zich met betrekking tot het orgel steeds tot [Z] gewend en nooit tot [gedaagden 2 t/m 4] Gelet daarop heeft [eisende partij] naar het oordeel van de rechtbank niet voldaan aan de op haar rustende stelplicht en dient reeds op die grond aan het gestelde voorbij gegaan te worden; aan de bewijsfase wordt niet toegekomen. Daarmee staat rechtens vast dat er geen sprake is van een overeenkomst van bewaargeving tussen [eisende partij] enerzijds en de vof en/of [gedaagden 2 t/m 4] anderzijds.
4.12.
Vast staat naar het oordeel van de rechtbank echter ook dat het orgel met toebehoren ten tijde van het op verzoek van [eisende partij] gelegde beslag, is aangetroffen in een door de vof en/of [gedaagden 2 t/m 4] gehuurde loods. Gelet daarop en nu vaststaat dat de vof en/of [gedaagden 2 t/m 4] zich niet beschouwt/beschouwen als bezitter of eigenaar, moet het er naar het oordeel van de rechtbank voor gehouden worden dat de vof en/of [gedaagden 2 t/m 4] juridisch gezien houder is (zijn) van het orgel met toebehoren: zij kon(den) immers - als huurder(s) van de loods waarin het orgel met toebehoren gestald stond - feitelijk macht uitoefenen over dat orgel (het goed).
4.13.
Een houder kan een goed houden voor zichzelf of voor een ander. Ingevolge het bepaalde in artikel 3:108 BW wordt de vraag of iemand een goed houdt en of hij dit voor zichzelf of voor een ander doet, beoordeeld naar verkeersopvatting, met inachtneming van de op dat artikel volgende regels en overigens op grond van uiterlijke feiten. Nu de vof noch [gedaagden 2 t/m 4] het bezit (houden voor zichzelf), de eigendom of enig ander recht ten aanzien van het orgel pretenderen, staat naar het oordeel van de rechtbank daarmee vast dat zij het orgel met toebehoren houden voor een ander - te weten [Z] - en daarmee dus houder(s) in enge zin zijn van het orgel.
4.14.
Vervolgens is aan de orde de vraag of de vof en/of [gedaagden 2 t/m 4] - als houder(s) van het orgel met toebehoren - dat orgel aan [eisende partij] dienen af te geven, zoals door [eisende partij] is gevorderd. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
4.15.
In artikel 5:2 BW is bepaald dat de eigenaar van een zaak bevoegd is die zaak van een ieder die haar zonder recht houdt, op te eisen. Het gaat hier om de goederenrechtelijke opvorderingsactie door de eigenaar van diens zaak. De eiser, die een zaak revindiceert, kan in het algemeen ermee volstaan te stellen dat hij eigenaar is. Wordt zijn recht betwist, dan zal de eiser feiten moeten stellen en bewijzen waaruit kan worden afgeleid dat hij eigenaar is (artikel 150 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), de hoofdregel van het bewijsrecht). Slaagt de eiser erin aan te tonen dat hij, of een van zijn rechtsvoorgangers, de eigendom heeft verkregen, dan dient de vordering te worden toegewezen, tenzij bewezen wordt dat de gedaagde of een derde sindsdien de eigendom of een beperkt recht op de zaak heeft verkregen.
4.16.
Dat [eisende partij] bezitter en mogelijk zelfs eigenaar is geweest van het orgel met toebehoren, is door de vof en [gedaagden 2 t/m 4] niet betwist. In het onderhavige geval hebben de vof en [gedaagden 2 t/m 4] zich tegen de door [eisende partij] gevorderde afgifte verzet met de stelling dat zij geen eigenaar van het orgel (meer) is en dat zij op die grond niet gehouden zijn tot afgifte van het orgel aan [eisende partij] . De vof en [gedaagden 2 t/m 4] hebben gesteld dat [Z] thans eigenaar is van het orgel met toebehoren. Zij hebben ter onderbouwing van die stelling aangevoerd dat het orgel met toebehoren door [X] (de rechtsvoorganger van [eisende partij] ) aan [Z] is geschonken, dan wel door [eisende partij] ter uitvoering van de laatste wil van [X] , zodat de vordering van [eisende partij] afgewezen dient te worden.
4.17.
Indien een gedaagde niet betwist dat de eiser eigenaar was, maar betoogt dat dit recht inmiddels aan hem of een ander toebehoort, dan betreft dat naar het oordeel van de rechtbank een (bevrijdend of zelfstandig) verweer waarvan de gedaagde de bewijslast heeft. Nu [eisende partij] dit bevrijdende verweer van de vof en [gedaagden 2 t/m 4] uitdrukkelijk heeft betwist met de stelling dat zij noch [X] het orgel met toebehoren aan [Z] heeft geschonken, rust op de vof en [gedaagden 2 t/m 4] de bewijslast van de door hen gestelde schenking. De rechtbank zal de vof en [gedaagden 2 t/m 4] , die bewijs van hun stellingen hebben aangeboden, tot dat bewijs toelaten.
4.18.
In afwachting van het door de vof en [gedaagden 2 t/m 4] bij te brengen bewijs zal iedere verdere beslissing worden aangehouden.
5. De beslissing
De rechtbank
5.1.
laat de vof en [gedaagden 2 t/m 4] toe bewijs te leveren van feiten en omstandigheden waaruit valt af te leiden dat het in het geding zijnde orgel met toebehoren eigendom is van [Z] , doordat dit (door [eisende partij] dan wel door [X] ) aan [Z] is geschonken,
5.2.
bepaalt dat de getuigenverhoren zullen worden gehouden door mr. F.C. Alink-Steinberg in het gerechtsgebouw aan de Willem II Singel 67 te Roermond op een nader te bepalen dag en uur,
5.3.
bepaalt dat partijen bij de getuigenverhoren in persoon aanwezig moeten zijn,
5.4.
verwijst de zaak naar de rol van 27 juni 2018 voor opgave van de namen, voornamen, leeftijd, beroep en woon- of verblijfplaats van de te horen getuigen en voor opgave van de verhinderdata van beide partijen, hun advocaten en de getuigen,
5.5.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.C. Alink-Steinberg en in het openbaar uitgesproken op 20 juni 2018. [1]

Voetnoten

1.type: MvA/FA