ECLI:NL:RBLIM:2018:5709

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
5 juni 2018
Publicatiedatum
18 juni 2018
Zaaknummer
C/03/237778 / FA RK 17-2618
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
  • L. Bastiaans
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing omgangsregeling door de rechtbank wegens zware mishandeling en negatieve gevolgen voor de kinderen

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 5 juni 2018 een beschikking gegeven in een familiekwestie betreffende de omgangsregeling tussen een vader en zijn kinderen. De vader had verzocht om een omgangsregeling, maar de rechtbank heeft dit verzoek afgewezen. De reden hiervoor is de zware mishandeling van de moeder door de vader, die op 29 augustus 2017 door de rechtbank was veroordeeld. De rechtbank oordeelde dat het vaststellen van een omgangsregeling op dit moment ernstige negatieve gevolgen zou hebben voor de geestelijke en emotionele ontwikkeling van de kinderen. De Raad voor de Kinderbescherming heeft in zijn rapportage aangegeven dat er momenteel geen gezonde basis is voor een omgangsregeling, gezien de angst en trauma's die de kinderen hebben opgelopen door de mishandeling van hun moeder. De vader ontkent de beschuldigingen en is van mening dat hij recht heeft op contact met zijn kinderen, maar de rechtbank heeft geconcludeerd dat de kinderen op dit moment geen emotionele ruimte hebben voor omgang met de vader. De rechtbank heeft ook geadviseerd dat de moeder hulpverlening voor de kinderen moet zoeken om hen te ondersteunen in hun verwerking van de gebeurtenissen. De rechtbank heeft wel een informatieregeling vastgesteld, waarbij de moeder de vader eens per drie maanden moet informeren over de kinderen, maar de omgangsregeling zelf is afgewezen.

Uitspraak

Rechtbank Limburg

Familie en jeugd
Zittingsplaats Roermond
Zaaknummer: C/03/237778 / FA RK 17-2618
Beschikking van 5 juni 2018 betreffende ouderlijke verantwoordelijkheden
in de zaak van:
[verzoeker],
wonende te [adres verzoeker] , [woonplaats verzoeker] ,
hierna te noemen de vader,
advocaat: mr. B.M.A. Jegers;
tegen:
[verweerster],
wonende te [adres verweerster] , [woonplaats verweerster] ,
hierna te noemen de moeder,
advocaat: mr. R.J. van der Heijden;
betreffende de minderjarigen:
[naam kind 1] , geboren te [geboorteplaats kinderen] op [geboortedag kind 1] 2007, hierna te noemen [naam kind 1] ,
[naam kind 2] , geboren te [geboorteplaats kinderen] op [geboortedag kind 2] 2010, hierna te noemen [naam kind 2] ,
en hierna tezamen te noemen de kinderen.

1.Het verdere verloop van de procedure

1.1.
Dit blijkt uit het volgende:
- het verzoekschrift, binnengekomen bij de rechtbank op 3 juli 2017;
- het verweerschrift, binnengekomen bij de rechtbank op 6 oktober 2017;
- de tussen partijen gegeven beschikking van 9 november 2017;
- de raadsrapportage van 27 maart 2018;
- de mondelinge behandeling, welke heeft plaatsgevonden op 18 mei 2018 en waarbij zijn verschenen:
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- de advocaat van de moeder;
- mevrouw [naam medewerkster RvdK] , vertegenwoordigster van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna de Raad);
- Het F9-formulier met brief van de advocaat van de moeder d.d. 22 mei 2018.
1.2.
De vader heeft tijdens de mondelinge behandeling verzocht nadere stukken, waaronder foto’s, te mogen overleggen. De rechtbank heeft dit verzoek afgewezen omdat de stukken op een eerder moment hadden kunnen worden overgelegd, zodat de vrouw deze voor de mondelinge behandeling had kunnen bespreken met haar advocaat.
Bovendien blijken de stellingen die deze foto’s volgens de vader moeten onderbouwen voldoende uit het raadsrapport.
2. De vaststaande feiten
2.1.
Tijdens de eerdere mondelinge behandeling is het verzoek om gezamenlijk gezag ingetrokken en heeft de vader verzocht om een begeleide omgangsregeling.
Bij beschikking van 9 november 2017 is de Raad verzocht onderzoek te doen naar de omgang tussen de vader en de kinderen en advies uit te brengen over de wenselijkheid van een omgangsregeling met de vader en hoe die omgangsregeling er eventueel uit zou moeten komen te zien. In afwachting hiervan is de beslissing op het verzoek aangehouden.
2.2.
De vader heeft zijn verzoek ter zitting gewijzigd en subsidiair verzocht om een informatieregeling van eens in de drie maanden, zoals door de Raad is geadviseerd, vast te leggen.

3.De Raad

3.1.
Uit de raadsrapportage is gebleken dat de Raad omgang met de vader op dit moment niet in het belang van de geestelijke en emotionele ontwikkeling van [naam kind 2] en [naam kind 1] acht. De Raad is van mening dat er geen gezonde basis is voor het opstarten van een (begeleide) omgangsregeling met de vader. De moeder is volgens de veroordeling van 29 augustus 2017 van de Rechtbank Limburg slachtoffer geworden van zware mishandeling door de vader. De moeder, de kinderen en het netwerk leven momenteel nog in angst voor de toekomst en mogelijke acties van de vader. Er zal eerst duidelijkheid moeten komen over de straf / het vonnis van de vader na de uitspraak van het Hoger Gerechtshof. De Raad kan op dit moment nog geen uitspraak doen over de vraag of de vader kennelijk geschikt voor omgang geacht moet worden. Op dit moment acht de Raad het nog te voorbarig om een advies te geven om te starten met een BOR regeling, aangezien een BOR regeling impliceert dat er op termijn een zelfstandige regeling mogelijk zal zijn. De Raad is van oordeel dat eerst afgewacht dient te worden of omgang, in welke vorm dan ook, überhaupt in het belang van de kinderen geacht dient te worden. De gebeurtenissen zoals die zich hebben afgespeeld tussen de moeder en de vader en waarbij de kinderen niet zijn ontzien, liggen nog te vers in het geheugen van betrokkenen. De kinderen hebben tijd nodig om een en ander te verwerken. De kinderen ervaren nu een betrekkelijke rust en de komende periode zal naar mening van de Raad gebruikt moeten worden om ervaringen te verwerken en een plek te geven. Hier is hulp en ondersteuning bij nodig. De Raad adviseert de rechtbank dan ook om de vader het recht op omgang met de kinderen te ontzeggen, omdat omgang op dit moment ernstig nadeel oplevert voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van de kinderen en omdat omgang anderszins in strijd is met de zwaarwegende belangen van de kinderen.
De Raad adviseert wel een informatieregeling op te leggen, waarbij de moeder de vader eens in de drie maanden informeert over de kinderen.
3.2.
Ter zitting is namens de Raad aangevuld dat de draagkracht van de kinderen moet worden vergroot, voordat omgang zou kunnen plaatsvinden. De Raad adviseert de moeder dringend hulpverlening voor de kinderen te zoeken, in de vorm van bijvoorbeeld speltherapie. Wat de kinderen hebben mee gemaakt heeft een grote indruk op hen gemaakt en zij hebben professionele hulp nodig bij de verwerking van deze gebeurtenissen.

4.De nadere standpunten van partijen

4.1.
De vader heeft aangevoerd dat hij de kinderen mist. Hij ziet niet in waarom een begeleide omgangsregeling niet mogelijk zou zijn. De vader ontkent de beschuldigingen van de moeder nadrukkelijk. Zelfs als dit wel waar zou zijn, gaat het om geweld tegen de moeder en niet tegen de kinderen. De vader gelooft niet dat de kinderen hem niet willen zien. Als er onder begeleiding contact plaatsvindt, kan worden gezien hoe de kinderen en de vader en de moeder daarop reageren en kan gericht hulp worden verleend indien nodig. Het incident waarvan de moeder de vader beschuldigt is inmiddels ruim twee jaar geleden. De moeder heeft nog steeds geen hulpverlening voor de kinderen opgestart. Indien de draagkracht van de kinderen moet worden vergroot voordat er omgang kan plaatsvinden, dient de moeder zich daarvoor in te zetten en moet hulp worden ingeschakeld. De Raad heeft dit ook geconcludeerd maar de moeder doet niets met die conclusie. De vader wil subsidiair wel een informatieregeling maar hij hoopt echt dat er omgang kan zijn.
4.2.
Namens de moeder is aangevoerd dat het redelijk goed gaat met de kinderen nu.
De moeder is het eens met de conclusies en het advies van de Raad. Zij heeft echter gekozen voor rust in plaats van een hulpverleningstraject. De kinderen willen de vader niet zien en de moeder kan omgang ook niet ondersteunen, gelet op alles wat er is gebeurd. De moeder wil afwachten wat er in de hoger beroep procedure zal gebeuren, voordat zij met hulpverlening aan de slag zou gaan om de draagkracht van de kinderen te vergroten. De rechtbank heeft immers een contactverbod in de veroordeling opgenomen en er geldt een contactverbod gedurende de geschorste voorlopige hechtenis, zodat op dit moment geen contact tussen de ouders kan plaatsvinden en dit vijf jaar voortduurt, indien de veroordeling in stand blijft.
De moeder heeft geen bezwaar tegen een informatieregeling, als de vader die niet misbruikt om met de moeder in contact te komen. In de nagezonden brief is namens de moeder opgemerkt dat de informatieregeling via de advocaat van de moeder zou moeten lopen, gelet op het contactverbod.

5.Het oordeel van de rechtbank

5.1.
De omgang.
De vader heeft verzocht een omgangsregeling vast te stellen, desnoods onder begeleiding van een instantie. Beoordeeld dient te worden of het vaststellen van een omgangsregeling in het belang van de kinderen is.
Vast staat dat de vader door de rechtbank Limburg op 29 augustus 2017 is veroordeeld voor zware mishandeling van de moeder in mei 2016, door een pan heet water over haar heen te gooien. De rechtbank heeft de vader een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, opgelegd, waarbij als bijzondere voorwaarde gedurende de drie jaar durende proeftijd is opgenomen dat de vader geen contact mag hebben met de moeder. De rechtbank rekent het de vader in het vonnis sterk aan dat hij de gebeurtenissen blijft ontkennen, terwijl uit de verklaring van de moeder en de kinderen blijkt dat wat de vader vertelt niet de waarheid is en de verwondingen van de moeder beter passen bij de verklaring van de moeder. Uit dit vonnis blijkt tevens dat de kinderen in dezelfde kamer waren en het gegil van hun moeder konden horen. De vader is in hoger beroep gegaan tegen het vonnis en houdt nog steeds vol dat de moeder het incident heeft verzonnen. Dat de vader in hoger beroep is, betekent niet dat de rechtbank geen rekening mag houden met de veroordeling. De feiten zijn bewezen verklaard en de rechtbank gaat er dan ook bij de beoordeling van deze zaak vanuit dat het strafbare feit heeft plaatsgevonden. Dit betekent dat de vader, zonder rekening te houden met de gevolgen van zijn gedrag voor de kinderen, de moeder zwaar heeft mishandeld terwijl de kinderen in de buurt waren. Hiermee heeft hij de kinderen beschadigd en niet in hun belang gehandeld. Het is de vraag of de kinderen op enig moment weer (emotionele en psychische) ruimte zullen voelen om het contact met de vader te herstellen. Op dit moment is die ruimte er in elk geval niet, zoals blijkt uit het rapport van de Raad, en wordt omgang om die reden niet in het belang van de kinderen geacht. Hulpverlening is noodzakelijk, niet alleen om de draagkracht van de kinderen voor contact in de toekomst te vergroten, maar met name voor de verwerking van deze traumatische gebeurtenis en de impact die het heeft op het leven van de kinderen en hun moeder. De rechtbank adviseert de moeder dan ook dringend hulpverlening voor de kinderen, zoals door de Raad is geadviseerd, op zo kort mogelijke termijn op te starten.
Dat de veroordeling van de vader in deze situatie met zich brengt dat geen omgangsregeling wordt vastgesteld, betekent niet dat de veroordeling op zichzelf de enige reden is om omgang niet in het belang van de kinderen te achten. Bij de moeder is PTSS geconstateerd en uit het rapport van de Raad blijkt dat haar klachten toenemen op het moment dat zij over de vader en omgang praat. Dit betekent dat het vaststellen van een omgangsregeling op dit moment negatieve gevolgen voor de psychische gesteldheid van de moeder zou hebben. Vanwege de rol van de moeder in het leven van de kinderen zou dit tevens van invloed zijn op de kinderen. Ook dit is derhalve een belemmering voor omgang. Uit de gesprekken met de kinderen blijkt voorts dat zij een negatief vaderbeeld hebben en geen emotionele ruimte voor omgang voelen. De kinderen spreken met de Raad niet over het incident van mei 2016 maar hebben het wel over ruzies tussen hun ouders en dat de vader de moeder wel eens sloeg. Gelet op wat de kinderen vertellen en de impact die de gebeurtenissen op hen heeft gehad, is onbegrijpelijk dat de vader volhoudt dat er geen probleem was in de relatie met de moeder. Ook hierin is een contra-indicatie voor omgang te vinden.
Hetgeen de vader aanvoert over zijn rol in het leven van de kinderen maakt het voorgaande niet anders. Partijen verschillen van mening over de mate van betrokkenheid van de vader in de jaren voorafgaand aan het incident. Niet in geschil is dat er van 2011 tot 2016 contact was en dat de vader ook leuke dingen met de kinderen deed, waar zij positieve herinneringen aan hebben. Op basis van het rapport van de Raad is echter ook duidelijk dat de vader geen (dagelijkse) opvoedrol had, anders dan gedurende ziekte van de moeder.
Uit het rapport van de Raad blijkt dat de positieve herinneringen van de kinderen worden overschaduwd door de maanden waarin het gezin begin 2016 heeft samengeleefd en door de belevenis van de kinderen van wat er is gebeurd in mei 2016. Hetgeen de vader over zijn positieve rol in het leven van de kinderen heeft aangevoerd vormt dan ook geen reden om toch een omgangsregeling vast te stellen.
De moeder heeft geen ontzegging van de omgang verzocht. Het verzoek van de vader om een omgangsregeling vast te stellen zal, gelet op wat hiervoor is overwogen, worden afgewezen.
5.2.
De informatieregeling.
Partijen zijn het eens over het vastleggen van een informatieregeling zoals door de Raad is geadviseerd, waarbij de moeder de vader eens per drie maanden adviseert over de kinderen, via haar advocaat. De rechtbank zal dit verzoek van de vader dan ook toewijzen.

6.De beslissing

De rechtbank:
6.1.
wijst af het verzoek van de vader tot het treffen van een omgangsregeling;
6.2.
bepaalt dat de moeder de vader eens per drie maanden dient te informeren over de schoolse ontwikkeling, de gezondheid en verdere bijzonderheden van de kinderen, via haar advocaat.
Deze beschikking is gegeven door mr. L. Bastiaans, kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van drs. H.S.M. Eijkemans, griffier, op 5 juni 2018.
Tegen deze beschikking kan - uitsluitend door tussenkomst van een advocaat - hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch:
a. door de verzoekende partij en degenen aan wie een afschrift van de beschikking (vanwege de griffier) is verstrekt of verzonden, binnen 3 maanden na de dag van de uitspraak;
b. door andere belanghebbenden binnen 3 maanden na betekening daarvan of nadat de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden.