ECLI:NL:RBLIM:2018:5986

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
27 juni 2018
Publicatiedatum
25 juni 2018
Zaaknummer
AWB - 17 _ 1515
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering van bijstandsuitkering na ontvangst van immateriële schadevergoeding

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 27 juni 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Maastricht. Eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. R. Mahovic, had bezwaar gemaakt tegen een besluit van verweerder om een bedrag van € 19.449,18 aan ten onrechte ontvangen bijstand terug te vorderen. Dit bedrag was teruggevorderd omdat eiseres een immateriële schadevergoeding van € 133.000,- had ontvangen na een ongeval op 28 september 2010, waarvan € 44.929,18 als smartengeld. Eiseres had deze schadevergoeding niet gemeld bij verweerder, wat leidde tot het primaire besluit op 18 januari 2017. Verweerder verklaarde het bezwaar van eiseres ongegrond in het bestreden besluit van 19 april 2017.

Tijdens de zitting op 17 mei 2018 heeft de rechtbank de feiten en omstandigheden van de zaak besproken. Eiseres betoogde dat de terugvordering in strijd was met het verbod op willekeur en dat verweerder geen rekening had gehouden met haar schulden. De rechtbank overwoog dat verweerder bij de bepaling van het terug te vorderen bedrag een aanzienlijk deel van de schadevergoeding had vrijgelaten en dat eiseres haar schulden niet had onderbouwd. De rechtbank concludeerde dat verweerder in redelijkheid het bedrag van € 19.449,18 als vermogen had kunnen aanmerken en dat de terugvordering rechtmatig was.

De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden op de hoogte gesteld van de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep binnen zes weken na verzending van de uitspraak.

Uitspraak

Rectificatie d.d. 10 juli 2018 in verband met vermelden verkeerde rechtbank en rechtsmiddelen clausule

RECHTBANK Limburg (na rectificatie d.d. 10 juli 2018)

Zittingsplaats Maastricht
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 17/1515

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 juni 2018 in de zaak tussen

[naam] , eiseres

(gemachtigde: mr. R. Mahovic),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Maastricht, verweerder
(gemachtigde: M.H. Overhof).

Procesverloop

Bij besluit van 18 januari 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder van eiseres een bedrag van in totaal € 19.449,18 aan ten onrechte ontvangen bijstand teruggevorderd vanwege een door eiseres ontvangen immateriële schadevergoeding. Eiseres heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 19 april 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 mei 2018.
Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de navolgende feiten en omstandigheden.
2. Op 28 september 2010 is eiseres een ongeval overkomen. Over de periode
28 september 2010 tot 1 december 2016 heeft eiseres bijstand ontvangen tot een totaalbedrag van € 69.599,73, laatstelijk op grond van de Participatiewet (Pw). Naar aanleiding van genoemd ongeval heeft eiseres van de schadeverzekeraar van Kwantum AIG een schadevergoeding ontvangen van € 133.000,-, waarvan € 44.929,18 ter zake van immateriële schade (smartengeld). Eiseres heeft de ontvangst van deze schadevergoeding niet bij verweerder gemeld.
3. Bij het primaire besluit heeft verweerder besloten dat een bedrag van € 19.449,18 aan ten onrechte ontvangen bijstand van eiseres zal worden teruggevorderd. Verweerder heeft bij de bepaling van het terug te vorderen bedrag een bedrag van € 20.000,- vrijgelaten alsmede een bedrag van € 5.480,- zijnde het vrij te laten bescheiden vermogen (peildatum 2010), nu de genoten bijstand over de periode 28 september 2010 (datum van het ongeval) tot 1 december 2016 meer bedraagt dan het door eiseres ontvangen smartengeld.
4. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard en het primaire besluit gehandhaafd. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat het, gelet op het aanvullende karakter van de Pw als laatste bestaansvoorziening, niet verantwoord is meer vrijlatingen toe te passen dan de hiervoor onder 3 genoemde bedragen.
5. Eiseres betoogt in beroep dat het bestreden beroep in strijd is met het verbod op willekeur, omdat de door verweerder uitgevoerde vermogensvaststelling niet is gebaseerd op beleid, maar op bestaande jurisprudentie en eerder door verweerder genomen besluiten. Verder heeft eiseres zich op het standpunt gesteld dat niet van haar kan worden gevergd dat zij de uitgekeerde immateriële schadevergoeding gebruikt om te voorzien in de kosten van levensonderhoud. Tevens heeft eiseres aangevoerd dat verweerder ten onrechte geen rekening heeft gehouden met eiseresses schulden bij het bedrijf Wehkamp.
6. De rechtbank overweegt als volgt.
7. Tussen partijen is in geschil of een deel van de immateriële schadevergoeding terecht door verweerder is aangemerkt als vermogen waarmee in het kader van de bijstandsverlening rekening dient te worden gehouden.
8. Ingevolge artikel 19, eerste lid, aanhef en onder b, van de Pw is een voorwaarde voor het recht op algemene bijstand dat er geen in aanmerking te nemen vermogen is.
Ingevolge artikel 31, tweede lid, aanhef en onder m, van de Pw worden niet tot de middelen van de belanghebbende gerekend: giften en vergoedingen voor materiële en immateriële schade voor zover deze naar het oordeel van het college uit een oogpunt van bijstandsverlening verantwoord zijn. De rechtbank kan met betrekking tot deze keuze slechts een terughoudende toets verrichten. (Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 24 mei 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:2305.)
9. Volgens vaste rechtspraak van de CRvB, bijvoorbeeld de uitspraak van
24 januari 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:483, kan de belanghebbende bij zeer aanzienlijke uitkeringen, zoals ook in dit geval, in een zodanige financiële positie komen te verkeren dat het onverkort buiten beschouwing laten daarvan niet in overeenstemming is met het minimumbehoefte- en complementaire karakter van de bijstand.
10. De rechtbank stelt vast dat verweerder bij de bepaling van het terug te vorderen bedrag een aanzienlijk deel (ruim 55% van de door eiseres ontvangen immateriële schadevergoeding) heeft vrijgelaten. Voorts stelt de rechtbank vast dat eiseres haar gestelde schulden bij Wehkamp op geen enkele wijze heeft onderbouwd. Het voorgaande in aanmerking nemende en gelet op de hiervoor onder rechtsoverweging 9 genoemde jurisprudentie, is de rechtbank van oordeel dat verweerder in redelijkheid een bedrag van
€ 19.449,18 van de door eiseres ontvangen immateriële schadevergoeding als vermogen heeft kunnen aanmerken. De stelling van eiseres dat verweerders besluitvorming in strijd is met het verbod op willekeur, omdat het bestreden besluit niet tot stand is gekomen op basis van beleidsregels, geeft geen aanleiding voor een ander oordeel. Eiseres heeft deze stelling immers niet nader onderbouwd, terwijl verweerder wel afdoende heeft gemotiveerd waarom in dit concrete geval tot het bestreden besluit is gekomen.
11. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder, gelet op het voorgaande, een juiste toepassing gegeven aan artikel 58, tweede lid, aanhef en onder f, van de Pw. Dringende redenen om van terugvordering af te zien, zijn gesteld noch gebleken.
12. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F.A.G.M. Vluggen, rechter, in aanwezigheid van
mr. R.C. Smeets, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 27 juni 2018.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op: 27 juni 2018

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep
(na rectificatie d.d. 10 juli 2018).