ECLI:NL:RBLIM:2018:7094

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
27 juli 2018
Publicatiedatum
24 juli 2018
Zaaknummer
AWB - 18 _ 648
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om proceskostenvergoeding in bestuursrechtelijke handhavingszaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 27 juli 2018 uitspraak gedaan in een verzoek om proceskostenvergoeding. Verzoeker had eerder aan het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Leudal verzocht om handhavend op te treden tegen illegale permanente bewoning van een kantoorgebouw. Dit verzoek werd afgewezen, waarna verzoeker bezwaar maakte. Het college verklaarde het bezwaar ongegrond bij besluit van 8 februari 2018. Verzoeker heeft vervolgens beroep ingesteld, maar trok dit beroep in op 2 juli 2018, met het verzoek om vergoeding van de proceskosten.

De rechtbank oordeelde dat het verzoek om proceskostenvergoeding moest worden afgewezen. De rechtbank baseerde zich op artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb, die de voorwaarden voor proceskostenvergoedingen regelen. De rechtbank concludeerde dat er geen sprake was van een tegenmoetkoming van het bestuursorgaan aan verzoeker, omdat het bestuursorgaan niet had gehandeld in de beroepsprocedure. De beëindiging van de illegale bewoning was het gevolg van vrijwillige actie van de eigenaar van het pand, en niet van handhavend optreden door verweerder.

De rechtbank wees het verzoek om proceskostenvergoeding af, omdat niet voldaan was aan de wettelijke vereisten voor toekenning. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden op de hoogte gesteld van de beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
Zaaknummer: ROE 18/648

Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 juli 2018 in de zaak tussen

[naam] , te [plaats] , verzoeker

(gemachtigde: mr. R.A.M. Verkoijen),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Leudal, verweerder.

Procesverloop

Op 14 november 2016 heeft verzoeker aan verweerder verzocht handhavend op te treden tegen illegale permanente bewoning van het kantoorgebouw op de locatie [adres] te [plaats] . Dit verzoek is afgewezen.
Bij besluit van 8 februari 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van verzoeker tegen deze afwijzing – voor zover in deze zaak van belang – ongegrond verklaard.
Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Bij brief van 2 juli 2018 heeft verzoeker het beroep ingetrokken met daarbij het verzoek verweerder te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten.
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat het verzoek om proceskostenvergoeding moet worden afgewezen.

Overwegingen

1. De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak op het verzoek om proceskostenveroordeling.
2. De veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb en nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht. Als een beroep wordt ingetrokken, omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoet gekomen, kan de rechtbank, op verzoek van de indiener, dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten. Dit is geregeld in artikel 8:75a van de Awb.
3. De rechtbank gaat uit van de volgende vaststaande feiten en omstandigheden.
4. Uit het bestreden besluit volgt dat verweerder het bezwaar ongegrond heeft verklaard omdat er:
a. a) aanvankelijk geen sprake was van illegale bewoning,
b) daarna gedurende een paar maanden wel sprake was van illegale bewoning maar er concreet zicht op legalisatie was vanwege een aangevraagde omgevingsvergunning, en
c) uit een controlerapport van 30 januari 2018 bleek dat er ook toen geen sprake was van illegale bewoning.
Verweerder heeft de aangevraagde omgevingsvergunning aanvankelijk verleend. Naar aanleiding van een door verzoeker hiertegen ingediend bezwaar heeft verweerder de omgevingsvergunning echter bij besluit van 20 februari 2018 alsnog geweigerd.
De voormalige vergunninghouder heeft zich neergelegd bij deze weigering en heeft de bewoning van het pand beëindigd.
In zijn brief van 2 juli 2018 heeft verzoeker de rechtbank laten weten zijn beroep inzake de weigering handhavend op te treden in te trekken, aangezien er geen illegale bewoning meer plaatsvindt. Als motivering voor zijn verzoek om hem wel een proceskostenvergoeding toe te kennen heeft verzoeker gesteld dat, verweerder door de weigering van de omgevingsvergunning aan hem is tegenmoet gekomen en dat hij de beroepsprocedure niet had hoeven voeren, indien verweerder de omgevingsvergunning direct had geweigerd.
5. De rechtbank is van oordeel dat het verzoek moet worden afgewezen. Zij overweegt hiertoe als volgt.
6. Het onderhavige - te beoordelen - verzoek ziet op de beroepsprocedure waarin verzoeker aan verweerder heeft verzocht om handhavend op te treden. Verweerder heeft dit geweigerd en het hiertegen ingediende bezwaar ongegrond verklaard. Verweerder heeft dit bestreden besluit vervolgens niet ingetrokken of gewijzigd. Naar het oordeel van de rechtbank is aldus niet voldaan aan het wettelijk vereiste voor toekenning van een proceskostenvergoeding, inhoudende dat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan verzoeker tegenmoet is gekomen. Naar het oordeel van de rechtbank bestaat er derhalve geen recht op vergoeding van de proceskosten in de onderhavige procedure.
7. De rechtbank ziet ook overigens geen reden voor een proceskostenvergoeding. Zij overweegt hiertoe dat verweerder niet alleen juridisch, maar ook feitelijk, op geen enkele wijze handhavend heeft opgetreden. Het feit dat uiteindelijk wel een einde is gekomen aan de (tijdelijke) illegale bewoning is het gevolg is geweest van het vrijwillig (doen) beëindigen hiervan door de eigenaar van het pand. Ook in dit opzicht is er dus in het geheel geen sprake van tegenmoetkoming van verweerder. Dat de vrijwillige beëindiging (pas) heeft plaatsgevonden nadat de omgevingsvergunning in de door verzoeker hiertegen aanhangig gemaakte bezwaarprocedure is geweigerd, doet hier niet aan af.
8. De rechtbank wijst het verzoek als kennelijk ongegrond af.

Beslissing

De rechtbank wijst het verzoek om proceskostenvergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M.E. Kessels, rechter, in aanwezigheid van J.W.J.M. van Rijt, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 27 juli 2018.
griffier rechter
Afschrift verzonden of digitaal ter beschikking gesteld aan partijen op: 27 juli 2018

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan verzet worden ingesteld bij deze rechtbank. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.