ECLI:NL:RBLIM:2018:7888

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
22 augustus 2018
Publicatiedatum
21 augustus 2018
Zaaknummer
AWB - 18 _ 1706
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Handhaving bestemmingsplan en voorlopige voorziening bij overtredingen van gebruiksbestemming

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Limburg op 22 augustus 2018 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening. Verzoekers, [BV1] en [BV2], zijn eigenaar en huurder van een pand in Venray, waar activiteiten plaatsvinden die in strijd zijn met de geldende bestemming 'maatschappelijk 3'. De voorzieningenrechter oordeelt dat de last onder dwangsom die door het college van burgemeester en wethouders van Venray is opgelegd, rechtmatig is. De voorzieningenrechter stelt vast dat er geen concreet zicht op legalisatie bestaat, ondanks de ingediende aanvragen voor omgevingsvergunningen. De voorzieningenrechter concludeert dat het handhavend optreden van de gemeente niet onevenredig is in verhouding tot de te dienen belangen. Het verzoek om voorlopige voorziening wordt voor een deel niet-ontvankelijk verklaard en voor het overige afgewezen. De voorzieningenrechter benadrukt dat de beslissing voorlopig van aard is en geen bindende werking heeft voor een eventueel bodemgeding.

Uitspraak

RECHTBANK limburg

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 18/1706
uitspraak van de voorzieningenrechter van 22 augustus 2018 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[BV1] en [BV2] , verzoekers

(gemachtigde: mr. P.J.G. Poels),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Venray, verweerder

(gemachtigden: M.M. Davits en G. Zoet).
Als derde-partijen hebben aan het geding deelgenomen:
[11 belanghebbenden]

Procesverloop

Bij besluit van 10 juli 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan de directie van [BV1] een last onder dwangsom opgelegd omdat er op het perceel [adres] te Venray activiteiten plaatsvinden die strijdig zijn met de ter plaatse geldende bestemmingsplanregels.
Verzoekers hebben tegen het bestreden besluit bezwaar gemaakt. Zij hebben verder de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 augustus 2018. Namens verzoekers zijn verschenen [naam 1] , [naam 2] en [naam 3] , bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.
Tevens zijn verschenen [9 belanghebbenden, waarvan 2 bijgestaan door hun gemachtigde.] .
Overwegingen
1. De voorzieningenrechter treft op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) alleen een voorlopige voorziening als “onverwijlde spoed” dat vereist. Gelet op de aard van de zaak, te weten de oplegging van een last onder dwangsom, alsmede in aanmerking genomen dat de begunstigingstermijn is gesteld op vier weken na het bestreden besluit, neemt de voorzieningenrechter een spoedeisend belang aan en gaat zij over tot een inhoudelijke beoordeling van het bestreden besluit. De voorzieningenrechter vat het door verzoekers ingediende verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening op als een verzoek om schorsing van het bestreden besluit.
2. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
3. De voorzieningenrechter gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden. [BV1] is eigenaar en tevens verhuurder van het pand gelegen op het adres [adres] te Venray. [BV2] is huurder van kantoorruimtes in het pand. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan ‘herziening deelgebieden Venray’ rust op voormeld adres de bestemming ‘maatschappelijk 3’. Dit betekent dat de gronden bestemd zijn voor gebouwen van openbare of bijzondere aard, zoals scholen, overheid of voor sociale of culturele doeleinden. Ten tijde van het bestreden besluit waren er in het pand een schoonheidsspecialiste, een sportschool en kantoren gevestigd. Tevens was er sprake van bewoning van de kapel. Al deze activiteiten zijn – zo is tussen partijen niet in geschil – in strijd met de ter plaatse geldende bestemming.
4. Derde-belanghebbenden hebben verweerder meermaals om handhaving van de geldende bestemming ter plaatse verzocht, hetgeen op 9 januari 2018 heeft geleid tot het uitbrengen van een voornemen om handhavend op te treden. Na een ingebrekestelling van 30 juni 2018 heeft verweerder vervolgens het bestreden besluit genomen. In dit besluit heeft verweerder een last onder dwangsom opgelegd, inhoudende dat het gebruik ten behoeve van wonen, kantoordoeleinden, de sportschool en de schoonheidsspecialiste binnen vier weken dient te worden beëindigd en beëindigd dient te worden gehouden. Indien de bewoning niet wordt gestaakt en gestaakt gehouden, wordt een dwangsom van € 3.000,- ineens verbeurd. Indien de kantooractiviteiten niet worden gestaakt en gestaakt gehouden, wordt een dwangsom van € 10.000,- ineens verbeurd. Indien de activiteiten van de sportschool en de schoonheidsspecialiste niet worden gestaakt en gestaakt gehouden, wordt een dwangsom van € 3.000,- ineens verbeurd.
5. De voorzieningenrechter is voorshands van oordeel dat voldoende duidelijk is aan wie de last is opgelegd, te weten aan [BV1] De voorzieningenrechter betrekt bij dit oordeel dat het voornemen tot het opleggen van de last is gericht aan [BV1] en dat uit de inhoud en context van de last zoals opgenomen in het bestreden besluit voldoende blijkt dat de last aan deze BV wordt opgelegd, ondanks het feit dat de last is geadresseerd aan ‘de directie van [BV1] ’. De voorzieningenrechter ziet voorts geen aanleiding verzoekers te volgen in hun betoog dat verweerder slechts bevoegd was één last onder dwangsom op te leggen omdat er sprake is van één overtreding, te weten het gebruik van het pand in strijd met de bestemming ‘maatschappelijk 3’. Hoewel gevolgd wordt dat er sprake is van overtreding van één voorschrift, te weten de ter plaatse geldende bestemming, is er wel sprake van meerdere overtredingen. Gelet hierop heeft verweerder drie verschillende lasten kunnen opleggen.
6. De voorzieningenrechter is verder voorshands van oordeel dat de huurders [BV2] en de bewoner van het pand een eigen belang hebben bij de gevraagde voorlopige voorziening, omdat hun belangen door het bestreden besluit rechtstreeks worden geraakt.
7. Verzoekers stellen zich op het standpunt dat er concreet zicht op legalisatie bestaat zodat verweerder had moeten afzien van handhavend optreden. Op 1 augustus 2018 is een aanvraag omgevingsvergunning ingediend voor het gebruik van het pand als sportschool en schoonheidssalon, in strijd met de geldende bestemming. Op diezelfde datum is een aanvraag omgevingsvergunning ingediend voor het in strijd met het bestemmingsplan in gebruik nemen van de bestaande kantoren.
Dat er concreet zicht op legalisatie bestaat, leiden verzoekers ook af uit het volgende. Op 10 februari 2017 heeft Lucassen Holding BV voorafgaand aan de aankoop van het pand [BV1] bij verweerder een principeverzoek ingediend voor het wijzigen van het gebruik van ‘maatschappelijk’ naar ‘horeca’ met aanduiding logies. Op dit principeverzoek heeft verweerder – onder voorwaarden – positief gereageerd. Naar aanleiding daarvan is door de nieuwe eigenaar [BV1] in januari 2018 bij verweerder ter informele beoordeling een concept-bestemmingsplan ingediend met als doel de bestemming te wijzigen in ‘gemengd’ met de aanduiding ‘specifieke vorm van horeca-huisvesting tijdelijke werknemers’. Naast de short-stay functie wordt met de gemengde bestemming beoogd kantoorfuncties en een sportschool ter plaatse mogelijk te maken.
7.1.
Verzoekers stellen voorts dat de door verweerder bepaalde begunstigingstermijn van vier weken na verzending van het bestreden besluit, onredelijk kort is.
8. De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
9. Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met een last onder bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
10. De voorzieningenrechter stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat er feitelijk sprake is van drie verschillende overtredingen van hetzelfde wettelijk voorschrift, te weten:
  • kantoorfuncties in strijd met de geldende bestemming;
  • bewoning in strijd met de geldende bestemming;
  • een sportschool en schoonheidsspecialist in strijd met de geldende bestemming.
10.1.
Ten aanzien van de kantoorfuncties komt de voorzieningenrechter tot het oordeel dat geen sprake is van een concreet zicht op legalisatie op grond waarvan verweerder had dienen af te zien van handhavend optreden. Het door de vorige eigenaar ingediende principeverzoek van 10 februari 2017 zag niet op het wijzigen van de bestemming ten behoeve van kantoorfuncties, zodat de positieve reactie van verweerder op dit principeverzoek ook niet op het vestigen van kantoren zag. In het concept-bestemmingsplan wordt wel melding gemaakt van de kantoorfuncties. Op dit concept-bestemmingsplan heeft verweerder tot op heden echter geen formele reactie gegeven. Ter zitting is desgevraagd door verweerders gemachtigden toegelicht dat het concept-bestemmingsplan nog steeds wordt beoordeeld en dat het bestuur nog geen uitspraak heeft gedaan over de uitkomst. In het voornemen tot handhavend optreden van 9 januari 2018 stelt verweerder dat de vestiging van kantoren niet passend en niet legaliseerbaar is. In het bestreden besluit stelt verweerder dat ‘de vestiging van kantoren op deze locatie geen optie is’. Legalisatie van de kantooractiviteiten is niet mogelijk volgens het bestreden besluit. Hoewel dit standpunt in het bestreden besluit niet uitvoerig is onderbouwd, is het voldoende voor de voorlopige conclusie dat op dit moment geen concreet zicht op legalisatie bestaat. Dat er op 1 augustus 2018 een aanvraag voor een omgevingsvergunning is ingediend en er in januari 2018 een concept-bestemmingsplan bij verweerder is ingediend, is onvoldoende om concreet zicht op legalisatie aan te nemen. Daarvoor had er ten minste een begin met de procedure om verlening van de omgevingsvergunning moeten zijn gemaakt, hetgeen in dit geval nog niet is gebeurd (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 3 februari 2016, ECLI:NL:RVS:2016:228). De aanvraag wordt door verweerder thans slechts nog beoordeeld op ontvankelijkheid.
10.2.
Ten aanzien van de bewoning van de kapel overweegt de voorzieningenrechter als volgt. In het voornemen tot handhavend optreden stelt verweerder dat het omzetten van een dienstwoning – die wel is toegestaan ingevolge de bestemmingsplanregels – naar een reguliere woning niet tot de mogelijkheden behoort. In het bestreden besluit handhaaft verweerder dit standpunt. Ten behoeve van reguliere bewoning is door verzoekers geen aanvraag voor een omgevingsvergunning ingediend. Gelet op het vorenstaande komt de voorzieningenrechter tot het oordeel dat er ook op dit punt geen concreet zicht op legalisatie bestaat. Dat er in het concept-bestemmingsplan wel is voorzien in een dienstwoning, maakt dit niet anders nu tussen partijen niet in geschil is dat de woning thans niet als dienstwoning wordt gebruikt.
10.3.
Voor zover het verzoek zich richt tegen de last die is opgelegd vanwege de gevestigde sportschool en schoonheidssalon overweegt de voorzieningenrechter dat het verzoek in zoverre niet-ontvankelijk is omdat het spoedeisend belang aan dit verzoek is ontvallen als gevolg van verweerders toezegging ter zitting dat de begunstigingstermijn voor dit onderdeel wordt verlengd tot twee weken na de beslissing op bezwaar. Het door [1 belanghebbende] separaat ingediende verzoek om voorlopige voorziening is daarom ter zitting ingetrokken.
11. Op grond van het vorenstaande komt de voorzieningenrechter tot het oordeel dat er geen sprake is van enig zicht op legalisatie op grond waarvan verweerder had dienen af te zien van handhavend optreden. Dat het handhavend optreden van verweerder zodanig onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen belangen is gesteld noch gebleken.
12. De voorzieningenrechter overweegt tot slot dat verweerder ter zitting heeft toegezegd de begunstigingstermijn voor de lasten die zien op de kantoorfuncties en de bewoning te verlengen tot twee weken na onderhavige uitspraak. De voorzieningenrechter acht dit niet onevenredig kort, mede in aanmerking genomen dat het voornemen om handhavend op te treden dateert van 9 januari 2018.
13. De voorzieningenrechter concludeert dat het verzoek om voorlopige voorziening voor zover dat betrekking heeft op de last onder dwangsom vanwege de gevestigde sportschool en de schoonheidssalon niet-ontvankelijk is en wijst het verzoek voor het overige af.
14. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • verklaart het verzoek om voorlopige voorziening voor zover dat betrekking heeft op de last onder dwangsom vanwege de sportschool en schoonheidssalon niet-ontvankelijk;
  • wijst het verzoek om voorlopige voorziening voor het overige af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M.E. Derks, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. E. van Rie, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 22 augustus 2018.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op: 22 augustus 2018

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.