In deze zaak vorderde de besloten vennootschap KLOKGARANT B.V. betaling van achterstallige huur van de gedaagde partij, die de huurbetaling had opgeschort vanwege vermeende wateroverlast en verstoring van het huurgenot. De kantonrechter oordeelde dat de opschorting van de huurbetaling niet gerechtvaardigd was, omdat er geen gebreken aan de woning waren vastgesteld die de opschorting konden rechtvaardigen. De kantonrechter verklaarde dat de gedaagde partij gehouden was de huur over de maanden augustus en september 2017 te betalen, en wees de vordering tot betaling van een boete af, omdat het boetebeding als oneerlijk werd aangemerkt op basis van de Richtlijn 93/13/EEG. In reconventie vorderde de gedaagde huurprijsvermindering en schadevergoeding, maar deze vorderingen werden afgewezen omdat de gedaagde partij niet voldoende bewijs had geleverd voor de gestelde gebreken en de verstoring van het huurgenot. De kantonrechter veroordeelde de gedaagde partij tot betaling van de achterstallige huur en de proceskosten aan de zijde van KLOKGARANT B.V.