Uitspraak
RECHTBANK LIMBURG
1.Het procesverloop
2.De gronden van het wrakingsverzoek
3.Het standpunt van de rechter
4.De beoordeling van het verzoek
zodrade feiten of omstandigheden aan de verzoeker bekend zijn geworden.
Rechtbank Limburg
In deze zaak heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Limburg op 6 september 2018 uitspraak gedaan over een wrakingsverzoek van een verzoeker, vertegenwoordigd door mr. H.B. Frenken. Het verzoek tot wraking was ingediend naar aanleiding van een beslissing van de rechter om een beroep tegen een beschikking van het Zorgkantoor Coöperatie VGZ niet gevoegd te behandelen met eerdere zaken van de verzoeker. De verzoeker stelde dat de rechter niet over voldoende dossierkennis beschikte en dat de beslissing van de rechter niet in lijn was met de ingebrachte rapportage van onafhankelijke deskundigen. De verzoeker vond dat de rechter met haar beslissing een voorschot nam op de uitspraak met betrekking tot de jaren 2016, 2017 en 2018, en dat de afwijzing van het verzoek tot voeging de samenhang tussen deze jaren miskende.
De rechter heeft in haar schriftelijke reactie aangegeven dat er geen feiten of omstandigheden zijn die de onpartijdigheid van de rechter in gevaar zouden kunnen brengen. De wrakingskamer heeft vervolgens beoordeeld of het verzoek tijdig was ingediend. Het verzoek was ingediend op 28 mei 2018, terwijl de verzoeker op 19 maart 2018 op de hoogte was gesteld van de beslissing van de rechter. De wrakingskamer concludeerde dat het tijdsverloop tussen het ontstaan van het vermoeden van partijdigheid en het indienen van het verzoek te groot was om het verzoek ontvankelijk te verklaren. De wrakingskamer verklaarde het verzoek tot wraking dan ook niet-ontvankelijk, maar merkte op dat het belang van een voortvarende behandeling van de beroepszaken van de verzoeker niet uit het oog verloren mag worden.
De beslissing van de wrakingskamer is openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.