ECLI:NL:RBLIM:2018:8695

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
13 september 2018
Publicatiedatum
13 september 2018
Zaaknummer
7118455 cv expl 18-4787
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kort geding inzake ontruiming woonruimte wegens huurachterstand met niet verschenen garantsteller

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 13 september 2018 uitspraak gedaan in een kort geding over de ontruiming van een woonruimte wegens huurachterstand. De eisende partij, QSP ESS B.V., vertegenwoordigd door mr. P.S. Kreupeling, vorderde ontruiming van de woning aan [adres 1] te [woonplaats 1] en betaling van een huurachterstand van € 2.345,97, alsook de huurtermijnen vanaf augustus 2018. De gedaagden, waaronder een garantsteller die niet verschenen was, werden opgeroepen om te verschijnen. De garantsteller kreeg verstek verleend, terwijl de huurder, vertegenwoordigd door mr. D.M. Gijzen, zich wel meldde tijdens de zitting op 6 september 2018.

De rechtbank oordeelde dat de huurder tekort was geschoten in de nakoming van de huurovereenkomst, wat leidde tot een huurachterstand van meer dan drie maanden. De vordering tot ontruiming werd gerechtvaardigd, gezien de structurele betalingsachterstanden en het spoedeisende belang van de verhuurder. De kantonrechter besloot dat de ontruiming binnen veertien dagen na betekening van het vonnis moest plaatsvinden. Tevens werd de huurder en de garantsteller hoofdelijk veroordeeld tot betaling van de huurachterstand en de toekomstige huurtermijnen, met een maximum van € 5.000,00 voor de garantsteller. De proceskosten werden eveneens aan de huurder en garantsteller opgelegd, die als in het ongelijk gestelde partij werden aangemerkt.

De beslissing van de rechtbank benadrukt de noodzaak voor huurders om aan hun betalingsverplichtingen te voldoen en de gevolgen van het niet nakomen daarvan, inclusief de mogelijkheid van ontruiming.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: 7118455 CV EXPL 18-4787
Vonnis in kort geding van de kantonrechter van 13 september 2018
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
QSP ESS B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
eisende partij,
gemachtigde mr. P.S. Kreupeling,
tegen

1.[gedaagde sub 1] ,wonend [adres 1] ,[woonplaats 1] ,

gedaagde sub 1,
gemachtigde mr. D.M. Gijzen,

2.[gedaagde sub 2] ,wonend [adres 2] ,

[woonplaats 2] ,
gedaagde sub 2,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna verhuurder, huurder en garantsteller worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het exploot van dagvaarding van 9 augustus 2018
- de mondelinge behandeling van 6 september 2018, bij welke gelegenheid
mr. Gijzen zich (alleen) als gemachtigde van huurder heeft gesteld.
1.2.
Tegen de niet verschenen garantsteller is verstek verleend.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Verhuurder en huurder hebben een schriftelijke huurovereenkomst gesloten op grond waarvan huurder per 13 oktober 2016 van verhuurder huurt de woonruimte aan het [adres 1] te [woonplaats 1] , tegen een bij vooruitbetaling verschuldigde huurprijs van laatstelijk € 703,22 per maand (tot 1 juli 2018: € 678,36). Uit die huurovereenkomst is op te maken dat “ [gedaagde sub 2] ” zich bij die overeenkomst garant heeft gesteld tot een bedrag van € 5.000,00.

3.Het geschil

3.1.
Verhuurder vordert thans (zie 3.1.1.), samengevat, huurder te veroordelen om de woning te ontruimen binnen twee dagen na betekening van dit vonnis, alsmede huurder én garantsteller hoofdelijk te veroordelen tot het betalen van
- € 2.345,97 aan huurachterstand en € 703,22 per maand, ingaande de eerste dag na juli 2018 tot aan de dag van ontruiming, dit alles te vermeerderen met rente,
- proceskosten en nakosten, de rente daarover, en de kosten van tenuitvoerlegging.
3.1.1.
Verhuurder heeft ter zitting desgevraagd meegedeeld dat in het petitum een “hoofdelijke” veroordeling van huurder en garantsteller is bedoeld. Verhuurder heeft bij die gelegenheid voorts erkend dat de vordering inzake de buitengerechtelijke incassokosten niet toewijsbaar is, omdat niet is voldaan de vereisten die artikel 6:96 BW in dit verband stelt. Nu een en ander als een vermindering van eis moet worden beschouwd, die mondeling mag (artikelen 129 en 82 Rv), is de vordering onder 3.1. zo ingekleed. Dit is anders ten aanzien van de omstandigheid dat de maand augustus 2018 niet is betaald. Om dit mee te nemen bij het gevorderd bedrag aan huurachterstand is een eiswijziging, kenbaar gemaakt bij exploot, nodig. Hiervan is geen sprake. Op dit punt beslist de rechtbank derhalve op basis van de vordering zoals die was verwoord bij dagvaarding.
3.2.
Verhuurder legt aan de vorderingen ten grondslag dat huurder tekort is geschoten in de nakoming van haar verplichtingen uit de huurovereenkomst.
3.3.
Huurder zet twijfels bij de spoedeisendheid van de vordering (tot ontruiming).

4.De beoordeling

4.1.
Ten opzichte van de niet verschenen partij (garantsteller) geldt dat de vordering in beginsel wordt toegewezen, tenzij deze onrechtmatig of ongegrond voorkomt. De door de wel verschenen mede-gedaagde (huurder) aangevoerde verweren werken niet in het voordeel van de gedaagde die niet is verschenen, tenzij sprake is van een rechtsbetrekking tussen partijen die verplicht tot een voor alle partijen gelijke beslissing (HR 28 mei 1999, ECLI:NL:HR:1999:ZC2911). Die uitzondering doet zich hier voor. Afwijzing van de vordering tot betaling van de vervallen en lopende huurtermijnen jegens de huurder en toewijzing ervan jegens de garantsteller zou immers leiden tot een tegenstrijdig vonnis. Met inachtneming van het voorgaande zal de kantonrechter daarom eerst deze vorderingen jegens de wel verschenen huurder beoordelen, alvorens zij de vordering jegens de garantsteller beoordeelt.
4.2.
De vraag of verhuurder voldoende spoedeisend belang heeft bij de gevraagde voorziening, die voor zover deze ziet op de gevorderde huur(achterstand) strekt tot betaling van een geldsom, dient te worden beantwoord aan de hand van de afweging van de belangen van partijen, beoordeeld naar de toestand ten tijde van de uitspraak. Voor toewijzing van een geldsom in kort geding is plaats als het bestaan en de omvang van de vordering in hoge mate aannemelijk zijn, terwijl voorts uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening is vereist en het risico van onmogelijkheid van terugbetaling, bij afweging van de belangen van partijen, aan toewijzing niet in de weg staat. Voor toewijzing van de gevorderde ontruiming dient de hoogte van de huurachterstand ernstig genoeg te zijn. Aangezien een ontruiming een ingrijpende - en in de praktijk vaak een definitieve - maatregel is, worden bij deze beoordeling alle betrokken belangen in ogenschouw genomen.
4.3.
Onweersproken is dat over een langere tijd structureel te laat is betaald en dat op de dag van dagvaarding een huurachterstand van ruim drie maanden bestond (blijkens de stukken: € 286,03 per 1 april 2018 + € 678,36 per 1 mei 2018 + € 678,36 per 1 juni 2018 +
€ 703,22 per 1 juli 2018 = € 2.345,97 tot en met juli 2018), terwijl onzeker was of ook niet de huurpenningen over augustus 2018 zouden worden gestorneerd.
4.4.
Huurder is jegens verhuurder toerekenbaar tekort geschoten in de nakoming van een verbintenis, in een omvang die in een bodemprocedure de ontbinding van de huurovereenkomst zou rechtvaardigen. Er is geen rechtsgrond aangevoerd om de verplichtingen niet (tijdig) na te komen. Een financiële omstandigheid ligt in de risicosfeer van huurder en heeft niet tot gevolg dat de tekortkoming huurder niet kan worden toegerekend, schept geen recht op opschorting van de betalingsverplichting en heeft ook niet tot gevolg dat verhuurder - gelet op haar belang bij tijdige betaling voor het voort durende gebruik van de woning door huurder - naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid geen aanspraak op onmiddellijke betaling kan maken. Huurder heeft bij emailbericht van 12 juni 2018 betalingsbeloftes gedaan die niet zijn nagekomen. Ook ter zitting is niet aannemelijk geworden dat er inmiddels concreet zicht is op betaling. Van de verhuurder kan niet worden gevergd dat zij huurder langer in het gehuurde laat.
4.5.
Hierop vooruitlopend is een ontruiming gerechtvaardigd. De ontruimingstermijn zal evenwel op veertien dagen na betekening van dit vonnis worden gesteld omdat verhuurder geen feiten en omstandigheden heeft aangevoerd die nopen tot afwijking van deze gewoonlijk gehanteerde ontruimingstermijn. Verhuurder heeft voorts een spoedeisend belang bij toewijzing van de vordering tot betaling van de huurachterstand én de huurtermijnen vanaf augustus 2018 tot en met de maand van ontruiming. De vordering ter zake de huurachterstand van € 2.345,97 en de toekomstige huurtermijnen ligt dus eveneens voor toewijzing gereed. De gevorderde rente over de vervallen en lopende huurtermijnen, die door het enkele betalingsverzuim (de eerste van de desbetreffende maand) verschuldigd wordt, ligt eveneens voor toewijzing gereed.
4.6.
Bij deze uitkomst van de procedure dient huurder als de in het ongelijk gestelde partij te worden aangemerkt, zodat huurder verplicht dient te worden gewezen in de proceskosten. De kosten aan de zijde van verhuurder worden begroot op € 960,14, bestaande uit € 476,00 aan griffierecht, € 84,14 aan explootkosten en € 400,00 aan salaris gemachtigde. De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten zal worden toegewezen met inachtneming van een redelijke termijn van twee weken na betekening van het vonnis.
4.7.
De gevorderde nakosten met rente zullen op de hierna in het dictum weergegeven wijze worden toegewezen.
4.8.
De gevorderde kosten van tenuitvoerlegging zullen worden afgewezen, omdat op voorhand niet met zekerheid te beoordelen is of zij worden gemaakt en, zo ja, in welke omvang, en of zij in redelijkheid worden gemaakt. De gedane verwijzing naar een in het arrest van de Hoge Raad (19 maart 2010, NJ 2011,237) neergelegde rechtsregel gaat hier niet op, nu de Hoge Raad in die zaak heeft geoordeeld over de nakosten.
4.9.
Gezien het vorenstaande zal de vordering ten aanzien van de garantsteller worden toegewezen, met dien verstande dat het totaalbedrag van de toe te wijzen som aan vervallen en lopende huurtermijnen is gemaximeerd op € 5.000,00.

5.De beslissing

De kantonrechter in kort geding
5.1.
veroordeelt huurder om de woning aan het [adres 1] te [woonplaats 1] binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis met al degenen die en al hetgeen dat zich daarin of daarop bevinden respectievelijk bevindt, te ontruimen en ontruimd te houden en, onder afgifte van de sleutels, ter vrije beschikking te stellen aan verhuurder,
5.2.
veroordeelt huurder en garantsteller hoofdelijk, zo dat indien de een betaalt de ander zal zijn bevrijd, om aan verhuurder tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen
€ 2.345,97 (aan huurachterstand tot en met juli 2018), vermeerderd met de wettelijke rente telkens vanaf de datum van verzuim in de betaling van de respectieve huurtermijn tot aan de dag van volledige betaling,
5.3.
veroordeelt huurder en garantsteller hoofdelijk om aan verhuurder tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen € 703,22, voor iedere maand dat het gehuurde na juli 2018 niet is ontruimd, bij gebreke van voldoening te vermeerderen met de wettelijke rente telkens vanaf de eerste dag van de maand waarop de huurprijs betrekking heeft tot aan de dag van volledige betaling,
5.4.
bepaalt dat garantsteller uit hoofde van de veroordelingen onder 5.2. en 5.3. nooit meer dan € 5.000,00 aan huurpenningen aan verhuurder zal dienen te voldoen,
5.5.
veroordeelt huurder en garantsteller hoofdelijk in de kosten van deze procedure, aan de zijde van verhuurder tot op heden begroot op € 960,14, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf veertien dagen na de dag van betekening van dit vonnis indien dan nog niet is betaald tot de dag van volledige betaling,
5.6.
veroordeelt huurder en garantsteller hoofdelijk, tenzij zij binnen twee weken na aanschrijving door verhuurder volledig aan de veroordelingen onder 5.2 tot en met 5.4 voldoen, en veroordeelt huurder afzonderlijk, onder de voorwaarde dat huurder niet binnen twee weken na aanschrijving door verhuurder volledig aan de veroordeling onder 5.1 voldoet (met dien verstande dat huurder niet tweemaal kan worden veroordeeld in de nakosten), in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op:
- € 100,00 aan salaris gemachtigde, bij gebreke van betaling binnen veertien dagen na die aanschrijving te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de vijftiende dag tot die van volledige betaling,
- indien vervolgens betekening van dit vonnis heeft plaatsgevonden, de kosten van dat exploot, bij gebreke van betaling binnen veertien dagen na die betekening te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de vijftiende dag daarna tot de dag van volledige betaling,
5.7.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.8.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.M. Drenth en in het openbaar uitgesproken door
mr. R.H.J. Otto.
NIv