In deze zaak, die voor de Rechtbank Limburg is behandeld, hebben eisers een kort geding aangespannen tegen gedaagde met betrekking tot de opzegging van een huurovereenkomst en de ontruiming van een onroerend goed. De eisers, eigenaren van twee onroerende zaken, hebben de huurovereenkomst met gedaagde opgezegd, die sinds 2007 een gedeelte van hun terrein huurt. De opzegging is gedaan op basis van artikel 7:228 BW, waarbij eisers stellen dat er geen zwaarwegende grond voor opzegging vereist is, maar dat de eisen van redelijkheid en billijkheid dit toelaten. Gedaagde heeft verweer gevoerd en stelt dat de opzegging onterecht is, omdat hij afhankelijk is van het gehuurde voor zijn coffeeshop en de nooduitgang van zijn bedrijf. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de opzegging van de huurovereenkomst rechtsgeldig is en dat gedaagde het gehuurde terrein moet ontruimen. Tevens is gedaagde verboden om zich op het terrein te begeven, met een dwangsom als sanctie. De vorderingen van eisers tot verwijdering van uitsteeksels aan de gevel van gedaagde zijn afgewezen, omdat dit een nader feitelijk onderzoek vereist. Gedaagde is veroordeeld in de proceskosten.