ECLI:NL:RBLIM:2019:10344

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
14 november 2019
Publicatiedatum
15 november 2019
Zaaknummer
8104994 CV EXPL 19-6874
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van loon en beëindiging arbeidsovereenkomst in kort geding

In deze zaak, die op 14 november 2019 door de kantonrechter van de Rechtbank Limburg is behandeld, vorderde eiser, een dakdekker, betaling van zijn loon over de periode van 1 april 2019 tot 1 november 2019, na een geschil met gedaagde, zijn werkgever. Eiser stelde dat hij sinds 1 april 2019 geen loon meer ontving en dat de arbeidsovereenkomst niet door hem was beëindigd, terwijl gedaagde aanvoerde dat eiser zelf ontslag had genomen. De kantonrechter oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de stelling van gedaagde dat eiser de arbeidsovereenkomst had opgezegd. De rechter wees de vordering van eiser toe, inclusief de wettelijke rente en de kosten van de procedure. Gedaagde werd ook veroordeeld tot het verstrekken van correcte loonspecificaties en tot betaling van buitengerechtelijke kosten. De kantonrechter benadrukte dat er te veel onzekerheid bestond over de beëindiging van de arbeidsovereenkomst, waardoor de vordering van eiser werd toegewezen. De uitspraak werd openbaar gemaakt en is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: 8104994 CV EXPL 19-6874
Vonnis in kort geding van de kantonrechter van 14 november 2019
in de zaak van:
[eiser],
wonend te [woonplaats] ,
eisende partij,
gemachtigde mr. M.J.O.F. Rutten,
tegen
[gedaagde],
zaak doende te [vestigingsplaats] ,
gedaagde partij,
in persoon procederend.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding
  • de mondelinge behandeling op 7 november 2019, waarbij door [gedaagde] een productie is overgelegd.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] is op 17 juni 2009 op grond van een (mondelinge) arbeidsovereenkomst in dienst van [gedaagde] getreden in de functie van dakdekker. Het overeengekomen loon bedraagt laatstelijk € 2.425,12 bruto per maand.
2.2.
Sinds 1 april 2019 ontvangt [eiser] geen loon van [gedaagde] .
2.3.
Bij brief van 21 mei 2019 heeft [eiser] [gedaagde] verzocht het loon te betalen.
2.4.
Bij brieven van 30 juli en 27 augustus 2019 heeft de gemachtigde van [eiser] [gedaagde] gesommeerd tot betaling van het loon.
2.5.
Bij e-mailbericht van 28 augustus 2019 heeft [gedaagde] aan de gemachtigde van [eiser] medegedeeld dat [eiser] zelf ontslag genomen heeft en dat het loon is betaald tot het einde van zijn contract.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert [gedaagde] te veroordelen:
a. tot betaling van het loon over de periode 1 april 2019 tot 1 november 2019 van
€ 14.550,72 bruto, onder overlegging van correcte loonspecificaties, op straffe van verbeurte van een dwangsom;
het loon van € 2.425,12 bruto te blijven voldoen, onder overlegging van correcte loonspecificaties, op straffe van verbeurte van een dwangsom;
tot betaling van de buitengerechtelijke kosten van € 920,50;
tot betaling van de wettelijke rente over de onderdelen a. en c.;
tot betaling van de wettelijke verhoging over onderdeel a.;
tot betaling van de proceskosten;
tot betaling van de nakosten, waaronder € 100,00 salaris gemachtigde, vermeerderd met de wettelijke rente met ingang van de vijftiende dag na betekening van het vonnis tot de dag van voldoening.
3.2.
[gedaagde] voert verweer.

4.De beoordeling

4.1.
Gelet op de aard van de gevorderde voorziening (hoofdzakelijk betaling van het loon) staat het spoedeisend belang van [eiser] vast.
4.2.
[gedaagde] voert aan dat [eiser] in februari 2019 zelf ontslag genomen heeft en de maand maart 2019 nog heeft uitgewerkt. [gedaagde] stelt dat hij tot het einde van de arbeidsovereenkomst het loon betaald heeft en dat [gedaagde] met ingang van 1 april 2019 geen recht heeft op loon. [gedaagde] verwijst naar de door hem ter zitting overgelegde WhatsAppberichten waaruit volgens hem blijkt dat [eiser] zelf verzocht de niet opgenomen vakantiedagen en andere reserveringen uit te betalen. Volgens [gedaagde] blijkt daaruit dat de arbeidsovereenkomst is beëindigd, want waarom - zo vraagt [gedaagde] zich af - zou [eiser] anders verzoeken om een eindafrekening.
4.3.
[eiser] betwist dat hij de arbeidsovereenkomst heeft opgezegd dan wel met beëindiging van de arbeidsovereenkomst heeft ingestemd. Hij stelt zich omstreeks 1 april 2019 ziek gemeld te hebben omdat er op het werk een onwerkbare situatie was ontstaan in de verhouding tot een collega. Volgens hem had hij met [gedaagde] afgesproken dat hij zich ziek zou melden. Ook heeft [eiser] betwist dat hij om een eindafrekening heeft gevraagd.
4.4.
De kantonrechter verwerpt het verweer van [gedaagde] . Op grond van hetgeen hij in deze procedure aanvoert en de daartegenover gestelde betwisting bestaat er teveel twijfel dat [eiser] de arbeidsovereenkomst daadwerkelijk opgezegd heeft (of heeft ingestemd met een beëindiging). Als [eiser] om afrekening van niet opgenomen vakantiegeld en andere reserveringen zou hebben gevraagd, zou dat inderdaad een aanwijzing kunnen zijn dat [eiser] de arbeidsovereenkomst heeft opgezegd (of heeft willen beëindigen). Uit de stukken die [gedaagde] ter zitting heeft overgelegd blijkt echter niet dat [eiser] daarom gevraagd heeft. Wel oppert [eiser] in een van de overgelegde WhatsAppberichten dat hij akkoord zou kunnen gaan met een ontslag door [gedaagde] en dat hij in dat geval (kort gezegd) recht heeft op een eindafrekening. Hierin ziet de kantonrechter geen onderbouwing van [gedaagde] stelling dat [eiser] zelf de arbeidsovereenkomst opgezegd heeft. Hooguit valt daarin te lezen dat [eiser] bereid was om een regeling te treffen. Voor een verdere bewijslevering door het horen van getuigen, zoals door [gedaagde] ter zitting aangeboden, is binnen deze procedure geen plaats. Dat zal in een eventueel nog te voeren bodemprocedure alsnog kunnen gebeuren. Er bestaat op dit moment zodanig veel onzekerheid dat [gedaagde] in een bodemprocedure zal slagen in het bewijs van de gestelde opzegging, dat de kantonrechter daar nu niet op kan vooruitlopen.
4.5.
Op grond van voorgaande overwegingen zal de door [eiser] gevorderde loonbetaling worden toegewezen. De gevorderde wettelijke rente over het tot 1 november 2019 verschuldigde loon zal eveneens worden toegewezen vanaf de respectieve verzuimdata. Ook zal de wettelijke verhoging over dit deel van de vordering worden toegewezen.
4.6.
Voor zover de door [eiser] gevorderde dwangsom is gekoppeld aan de veroordeling van [gedaagde] tot betaling van het loon, zal dat worden afgewezen. Een dwangsom kan namelijk niet opgelegd worden in geval van een veroordeling tot betaling van een geldsom (zie art. 611a Rv).
4.7.
[gedaagde] zal verder worden veroordeeld om aan [eiser] correcte loonspecificaties te verstrekken. [eiser] vordert daarnaast dat [gedaagde] veroordeeld dient te worden tot betaling van een dwangsom van € 50,00 voor iedere dag (of dagdeel) dat [eiser] daarmee in gebreke blijft na betekening van dit vonnis tot een maximum van € 2.500,00. Dit onderdeel van zijn vordering is niet toewijsbaar voor zover [gedaagde] wordt veroordeeld tot verstrekking van loonspecificaties betreffende het loon van november 2019 en later. Anders zou [eiser] reeds nu op straffe van verbeurte van een dwangsom verplicht zijn om binnen een dag na betekening van dit vonnis een loonspecificatie van op het moment van de betekening nog niet verschuldigd loon te verstrekken. De gevorderde dwangsom zal dus slechts worden toegewezen als [gedaagde] niet tijdig de loonspecificaties over de periode van 1 april tot 1 november 2019 verstrekt. De door [eiser] gestelde termijn waarbinnen [gedaagde] de loonspecificaties dient te verstrekken (binnen één dag na betekening) is bovendien naar het oordeel van de kantonrechter te kort. [gedaagde] zal worden veroordeeld de loonspecificaties over de periode 1 april 2019 tot 1 november 2019 binnen twee weken na betekening van dit vonnis aan [eiser] te verstrekken. Doet [gedaagde] dat niet, dan is hij de door [eiser] gevorderde dwangsom verschuldigd.
4.8.
[eiser] heeft voldoende gesteld en onderbouwd dat buitengerechtelijke werkzaamheden zijn verricht. [gedaagde] zal dus worden veroordeeld tot betaling van
€ 920,50 aangezien dit bedrag is berekend conform het tarief in het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente.
4.9.
Als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij zal [gedaagde] worden veroordeeld
tot betaling van de kosten van dit geding, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op:
  • dagvaarding € 103,09
  • griffierecht € 486,00
  • salaris gemachtigde
Totaal: € 1.309,09.
4.10.
De nakosten zullen worden toegewezen op de wijze als in de beslissing hierna is bepaald.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [eiser] van € 14.550,72 bruto, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de verzuimdata tot de dag van voldoening en te vermeerderen met de wettelijke verhoging,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] om binnen twee weken na betekening van dit vonnis aan [gedaagde] correcte loonspecificaties van de loonbetaling onder 5.1. te verstrekken op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 50,00 per dag voor elke dag of elk dagdeel dat [gedaagde] hiermee in gebreke blijft tot een maximum van € 2.500,00,
5.3.
veroordeelt [gedaagde] om het loon van € 2.425,12 bruto met ingang van 1 november 2019 te blijven voldoen,
5.4.
veroordeelt [gedaagde] om aan [eiser] de loonspecificaties van de loonbetaling onder 5.3. te verstrekken,
5.5.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [eiser] van € 920,50, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag van verzuim tot de dag van voldoening,
5.6.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de kosten van dit geding, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op € 1.309,00,
5.7.
veroordeelt [gedaagde] , onder de voorwaarde dat hij niet binnen twee weken na aanschrijving door [eiser] volledig aan dit vonnis voldoet, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op:
- € 100,-- aan salaris gemachtigde, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag der voldoening,
- te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van het vonnis, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na betekening tot de dag der voldoening.
5.8.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar tot zover bij voorraad,
5.9.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.P.J. Quaedackers en is in het openbaar uitgesproken.
Type: RW