ECLI:NL:RBLIM:2019:10432

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
19 november 2019
Publicatiedatum
20 november 2019
Zaaknummer
8116852 CV EXPL 19-6982
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • E.P. van Unen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot ontruiming van een woning in kort geding met betrekking tot huurovereenkomst en tekortkomingen van de huurder

In deze zaak heeft de kantonrechter op 19 november 2019 uitspraak gedaan in een kort geding over een vordering tot ontruiming van een woning. De eiser, die het appartementencomplex in eigendom heeft verkregen, vorderde ontruiming van de woning van de onderbewindgestelde, die zich niet als een goed huurder zou hebben gedragen. De eiser stelde dat de onderbewindgestelde illegaal stroom aftapte, water afnam via een brandslang en overlast veroorzaakte door voertuigen in de hal te stallen en huisdieren te houden, wat in strijd was met de huurovereenkomst. De onderbewindgestelde voerde verweer en stelde dat zij in een noodsituatie verkeerde.

De kantonrechter oordeelde dat er niet voldoende bewijs was dat de onderbewindgestelde in ernstige mate tekortgeschoten was in haar verplichtingen uit de huurovereenkomst. De rechter concludeerde dat het niet zeker was dat de bodemrechter voldoende grond zou vinden voor ontbinding van de huurovereenkomst, gezien de bijzondere omstandigheden van de zaak. Ook was er geen spoedeisend belang van de eiser bij de gevraagde ontruiming, aangezien de tekortkomingen niet meer voortduurden. Daarom werd de vordering van de eiser afgewezen en werd hij veroordeeld in de proceskosten van de bewindvoerder.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: 8116852 CV EXPL 19-6982
Vonnis in kort geding van de kantonrechter van 19 november 2019
in de zaak van
[eiser],
wonend te [woonplaats 1] ,
eisende partij,
gemachtigde mr. E.M.A. Leijser,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[naam bv],in haar hoedanigheid van bewindvoerder over de goederen van
[onderbewindgestelde],
wonend te [woonplaats 2] , aan het [adres] ,
gedaagde partij,
gemachtigde mr. L.N. Hermans.
Partijen worden hierna [eiser] , de bewindvoerder en [onderbewindgestelde] genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het exploot van dagvaarding van 24 oktober 2019 met producties
  • de conclusie van antwoord
  • de mondelinge behandeling ter zitting van 11 november 2019.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[onderbewindgestelde] heeft op 29 april 2010 een huurovereenkomst gesloten met de heer [naam verhuurder 1] en de heer [naam verhuurder 2] (productie 1 bij dagvaarding). Op grond van die overeenkomst huurt [onderbewindgestelde] het appartement aan het [adres] te [woonplaats 2] tegen betaling per maand van € 394,51. Het appartement maakt onderdeel uit van een appartementencomplex, bestaande uit zes appartementen.
2.2.
[eiser] heeft op 1 februari 2019 het appartementencomplex in eigendom verkregen en aldus de huurovereenkomsten met o.a. [onderbewindgestelde] voortgezet. De appartementen waren op dat moment grotendeels verhuurd.
2.3.
[onderbewindgestelde] is van omstreeks maart 2019 tot oktober 2019 afgesloten geweest van het stroomnet en is nog afgesloten van het water.
2.4.
Met ingang van april 2019 staan de goederen die (zullen) toebehoren aan [onderbewindgestelde] onder bewind van [naam bv]
2.5.
[eiser] heeft op 25 april 2019 een brief aan [onderbewindgestelde] verzonden waarin haar onder meer wordt verzocht om zorg te dragen voor een heraansluiting van gas, elektriciteit en water (productie 2 bij dagvaarding).
2.6.
Op 1 mei 2019 heeft [eiser] aangifte van vernieling gedaan jegens [onderbewindgestelde] (productie 4 bij dagvaarding).
2.7.
Op 18 mei 2019 heeft [eiser] aan [onderbewindgestelde] een e-mail verzonden met daarin onder meer het volgende:
“(…) 16 mei 2019 ben ik wederom tot de ontdekking gekomen dat u stroom steelt en een onveilige situatie creëert voor uzelf en de andere bewoners. De stroom wordt door u afgetapt via een stekker (…).
(…) Ik heb wederom vastgesteld dat de verzegeling van de brandslang eraf is en er weer water is gepakt in de gang. De rekening voor het opnieuw verzegelen breng ik bij u in rekening en ik sommeer u in het vervolg van de brandslag te blijven.”

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert om bij vonnis in kort geding, uitvoerbaar bij voorraad
I. de bewindvoerder te veroordelen om binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis de woning te [woonplaats 2] aan het [adres] met al het hare en de haren te ontruimen en te verlaten en onder afgifte van de sleutels ter vrije beschikking te stellen van [eiser] ,
II. de bewindvoerder te veroordelen in de proceskosten.
3.2.
Volgens [eiser] is jarenlang sprake van aanhoudende incidenten waarbij [onderbewindgestelde] zich niet als goed huurder gedraagt. [onderbewindgestelde] tapt illegaal stroom af (via een verlengsnoer en via een lamp in de hal, nadien zelfs via de buitenzijde van het pand, productie 3 en 11 bij dagvaarding), hetgeen een gevaar oplevert voor [onderbewindgestelde] zelf en de overige huurders. Ook neemt zij water af via de brandslang, waarvan zij de verzegeling heeft verbroken. Verder veroorzaakt [onderbewindgestelde] overlast door diverse voertuigen in de hal te (laten) stallen, houdt zij - in strijd met het verbod in de huurovereenkomst - huisdieren, onderhoudt zij het gehuurde onvoldoende waardoor schimmel is ontstaan en maakt zij zich schuldig aan adressenfraude door het bestellen van zaken op naam van andere huurders (productie 10 en 12 bij dagvaarding).
3.3.
[onderbewindgestelde] voert verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Om een voorziening te kunnen treffen als gevorderd, moet de voorzieningenrechter van oordeel zijn dat in hoge mate waarschijnlijk is dat [eiser] het gelijk aan zijn zijde zal krijgen wanneer hij in een bodemprocedure ontbinding van de huurovereenkomst vordert op grond van de tekortkomingen van [onderbewindgestelde] die hij thans aan zijn vordering tot ontruiming ten grondslag legt. [eiser] moet er tevens spoedeisend belang bij hebben dat op dit in de bodemprocedure te verwachten oordeel met een voorlopige voorziening vooruit wordt gelopen. Bij zijn beoordeling of aan deze vereisten voor het treffen van een voorziening is voldaan, dient de kantonrechter uit te gaan van de feiten die voorshands - met de beperkte onderzoeks- en bewijsmogelijkheden die het kort geding biedt - kunnen worden vastgesteld of ten minste hoogst aannemelijk zijn..
4.2.
Uit de stukken van het geding en hetgeen partijen tijdens de mondelinge behandeling naar voren hebben gebracht, volgt dat [onderbewindgestelde] op ten minste één punt is tekortgeschoten in de nakoming van haar verplichting uit de huurovereenkomst. Zij heeft immers, toen zij was afgesloten van stroom, enkele malen stroom afgetapt, zelfs met een te dunne draad langs de buitengevel. Dit was naar eigen zeggen nodig om haar medicijnen (insuline) te koelen maar dit doet niet af aan het gevaar dat [onderbewindgestelde] daarmee voor zichzelf, de andere huurders en de onroerende zaak heeft geschapen. Verder is zij nog altijd afgesloten van het water, maar daarvoor zal op korte termijn, aldus de bewindvoerder en haar gemachtigde, een oplossing worden gezocht door middel van een betalingsregeling.
4.3.
Voor wat betreft het houden van huisdieren, het onderhoud aan het gehuurde, het (laten) plaatsen van voertuigen in de gang, de overlast (verstopping regenpijpen balkon) en het bestellen van zaken op andermans naam, heeft [onderbewindgestelde] gemotiveerd verweer gevoerd. [eiser] heeft daar verder niet meer op gereageerd, dan wel zijn stellingen te dien aanzien nader onderbouwd, zodat zonder nadere bewijslevering - waarvoor in kort geding geen plaats is - deze vermeende tekortkomingen niet zijn komen vast te staan met de voor toewijzing van de vordering vereiste zekerheid.
4.4.
Bij zijn oordeel over de vraag of de tekortkoming van de huurder de ontbinding van de huurovereenkomst rechtvaardigt, dient de kantonrechter acht te slaan op alle omstandigheden van het geval. Gelet op de bijzondere aard van de vastgestelde tekortkoming - [onderbewindgestelde] bevond zich in een noodsituatie – is allerminst zeker dat de bodemrechter daarin voldoende grond tot ontbinding van de huurovereenkomst zal vinden. De kantonrechter kan daar dus thans niet op vooruitlopen.
4.5.
Evenmin is gebleken dat de tekortkomingen thans nog voortduren, dan wel dat aan de zijde van [eiser] sprake is van een gegronde vrees dat [onderbewindgestelde] in de nabije toekomst opnieuw in strijd zal handelen met de verplichtingen in de huurovereenkomst. Zo bezien ontbreekt ook een spoedeisend belang van [eiser] bij de gevraagde voorziening.
4.6.
Op grond van vorenstaande overwegingen zal de vordering van [eiser] worden afgewezen.
4.7.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van deze procedure, aan de zijde van de bewindvoerder gevallen en tot vandaag begroot op € 480,00 aan salaris gemachtigde.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt [eiser] in de kosten van deze procedure aan de zijde van de bewindvoerder, tot vandaag begroot op € 480,00,
5.3.
verklaart dit vonnis voor wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.P. van Unen en in het openbaar uitgesproken.
RJ