ECLI:NL:RBLIM:2019:10517

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
22 november 2019
Publicatiedatum
21 november 2019
Zaaknummer
AWB - 19 _ 274
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgevingsvergunning voor het aanleggen van een in/uitweg en de beoordeling van belanghebbenden

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 22 november 2019 uitspraak gedaan in een beroep tegen de verlening van een omgevingsvergunning door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Weert. De vergunning betreft de aanleg van een in/uitweg vanaf het terrein van Horne Quartier naar de Ambachtenhof in Weert. De eisers, bestaande uit twaalf personen, stelden dat de vergunning onterecht was verleend, omdat zij onvoldoende waren gehoord en de kring van belanghebbenden te beperkt was vastgesteld. De rechtbank oordeelde dat de gemeente voldoende gemotiveerd had waarom de kring van belanghebbenden was beperkt tot twintig woningen, rekening houdend met afstand, zicht en geluid. De rechtbank concludeerde dat de gemeente beoordelingsruimte toekomt bij de vraag of de werkzaamheden noodzakelijk zijn voor een betere en veilige verkeersafwikkeling. De rechtbank oordeelde dat de vergunning terecht was verleend, omdat de bestaande toegang nadelen had ten opzichte van de vergunde toegang en dat de verkeersveiligheid niet in het geding was. Het beroep van de eisers werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak is openbaar gemaakt op 22 november 2019.

Uitspraak

RECHTBANK limburg
Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB/ROE 19/274
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 november 2019 in de zaak tussen
[12 eisers], te Weert, gezamenlijk eisers
(gemachtigde: mr. M. Ouarani),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Weert, verweerder
(gemachtigde: H.L.M.G. Creemers).
Procesverloop
Bij besluit van 25 juli 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder aan de gemeente Weert omgevingsvergunning verleend voor de activiteit het uitvoeren van een werk of werkzaamheden ten behoeve van het aanleggen van een in/uitweg vanaf het terrein van Horne Quartier Weert (hierna: HQ) aan de Kazernelaan 101 te Weert naar de Ambachtenhof, kadastraal bekend gemeente Weert, sectie R nummer 4973 en sectie P nummer 6168.
Bij besluit van 11 december 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van [eisers 6,7,8,11 en 12], niet ontvankelijk verklaard en voor de overige eisers ongegrond verklaard met verbetering van de motivering.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 november 2019.
[eisers 1,2,3,5,6,7,9 en 10] zijn verschenen, bijgestaan door de gemachtigde van eisers. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens was ter zitting aanwezig, mr. H.M.J.G. Nelissen, adviseur eisers.
Overwegingen
Feiten en omstandigheden
1. In oktober 2017 heeft de gemeente Weert (hierna: vergunninghouder) een in/uitweg (verder: toegang) gerealiseerd vanaf het terrein van HQ naar de Ambachtenhof te Weert. De toegang is 6.20 meter breed. Behalve deze toegang zijn er nog vijf andere toegangen naar en van het terrein van HQ. Het terrein is ongeveer 18 hectare groot.
De toegang is gelegen in het bestemmingsplan “Woongebieden 14” (hierna: bestemmingsplan), en hierop rust de bestemming ‘Verkeer’ met de dubbelbestemming ‘Waarde- Archeologie middelhoog’ en de functieaanduiding ‘Groen’. Binnen de bestemming ‘Verkeer’ zijn toegangen toegestaan en binnen de bestemming ‘Groen’ is 1 toegang per perceel toegestaan met een maximale breedte van 5,00 meter.
Gelet op artikel 15.7.1, onder b, van het bestemmingsplan is voor het verwijderen van beplanting en/of het aanbrengen van verharding ter plaatste een omgevingsvergunning nodig.
Omdat bij het aanleggen van de toegang beplanting was verwijderd en verharding had plaatsgevonden heeft vergunninghouder op 9 juli 2018 de onderhavige aanvraag ingediend om zo (alsnog) te voldoen aan de vergunningsplicht van artikel 15.7.1, onder b, van het bestemmingsplan.
2. Bij het primaire besluit heeft verweerder de gevraagde vergunning verleend op grond van artikel 2.1, eerste lid, onder b, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Verweerder heeft daarbij getoetst aan de vereisten die in artikel 15.7.3, onder b, van het bestemmingsplan zijn gesteld. Verweerder heeft zich hierbij op het standpunt gesteld dat er geen onevenredige aantasting van de landschappelijke en beeldkwalitatieve waarde ter plaatse is. Daarnaast wordt de toegang gerealiseerd ten behoeve van een betere en veiligere verkeersafwikkeling en de bereikbaarheid van (een deel van) het terrein van HQ. Aangezien de werkzaamheden noodzakelijk zijn voor een goede en veilige bereikbaarheid van de aanliggende (maatschappelijke) bestemming kan de vergunning worden verleend.
3. In het bestreden besluit heeft verweerder de bezwaren van [eisers 6,7,8,11 en 12], niet ontvankelijk verklaard, omdat deze eisers, gelet op de factoren afstand, zicht en geluid, geen gevolgen van enige betekenis ondervinden.
De bezwaren van de overige eisers heeft verweerder ongegrond verklaard. Verweerder heeft er in dit kader op gewezen dat in de ‘Memo Verkeersveiligheid inritten KMS-terrein’ van adviesbureau Kragten van 2 oktober 2018, wordt geconcludeerd dat de toegang aan de Kazernelaan niet optimaal is en dat er vanuit het oogpunt van verkeersveiligheid geen bezwaren zijn tegen de toegang aan de Ambachtenhof.
Verder heeft verweerder een omschrijving gegeven van de feitelijke situatie ter plaatse. Kort samengevat heeft verweerder deze als volgt omschreven:
De Ambachtenhof is een zes meter brede erftoegangsweg, met een maximumsnelheid van 30 km/uur en een (zeer) lage verkeersintensiteit. Uitrijdend verkeer vanuit de toegang dient voorrang te verlenen en de haakse bocht heeft een snelheidsremmende werking. Tevens is vooraan op de toegang een snelheidsbegrenzer aangelegd. Verder heeft de exploitant afspraken gemaakt zodat vrachtwagens met leveringen het terrein benaderen via de Nelissenhofweg, hetgeen wordt ondersteund door een hoogtebegrenzer. Gelet hierop acht verweerder voldoende onderbouwd dat de Kazernelaan veiliger kan worden overgestoken ter plaatste van de T-splitsing Ambachtenhof in vergelijking met de oversteek ter hoogte van de Neelkensbeemd of Kazernelaan 36.
Daar komt bij dat – anders dan eisers stellen – de haakse bocht (op de Ambachtenhof vlak bij de toegang) niet als gevaarlijk is gekwalificeerd. De zichtafstand bedraagt 20 tot 25 meter en het uitrijdend verkeer dient voorrang te verlenen aan het verkeer op de Ambachtenhof.
Gelet hierop is verweerder van mening dat de toegang toelaatbaar is en voldaan is aan het criterium van een betere en veiligere verkeersafwikkeling.
Toetsingskader
4. In artikel 2.1, eerste lid, onder b, van de Wabo is bepaald dat het verboden is zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, in gevallen waarin dat bij een bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit is bepaald.
In artikel 2.11, eerste lid, van de Wabo is bepaald dat voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder b, waaromtrent regels zijn gesteld in een bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit, de omgevingsvergunning geweigerd wordt indien het werk of de werkzaamheid daarmee in strijd is of in strijd is met de regels die zijn gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening.
In artikel 15.7.1, onder b, van het bestemmingsplan is bepaald dat het verboden is op de voor ‘Verkeer’ aangewezen gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de navolgende werken en werkzaamheden uit te voeren: ter plaatse van de aanduiding ‘groen’: het verwijderen van beplanting en/of het aanbrengen van verhardingen, mede ten dienste van verkeersvoorzieningen, inclusief parkeerplaatsen behoudens 1 inrit per perceel met een maximale breedte van 5,00 m alsmede behoudens ten behoeve van speelvoorzieningen.
Artikel 15.7.3, onder b, van de bestemmingsplanvoorschriften bepaalt dat werken en werkzaamheden als bedoeld in artikel 15.7.1, onder b, slechts toelaatbaar zijn, mits deze werkzaamheden noodzakelijk zijn ten behoeve van:
een betere en veilige verkeersafwikkeling, of
de bereikbaarheid van de achterliggende bestemmingen, of
het waterbeheer,
indien voor deze werken en werkzaamheden, dan wel door daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen de landschappelijke en beeldkwalitatieve waarde van de gronden, niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van die waarden niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind.
Hierbij gelden de volgende toetsingscriteria:
  • het verwijderen van beplanting dan wel het aanbrengen van verhardingen moet noodzakelijk zijn voor onderhoud of bereikbaarheid ten behoeve van de doeleinden zoals omschreven in artikel 15.1.1
  • het verwijderen van beplanting dan wel het aanbrengen van verhardingen betekent geen onevenredige aantasting van de aanwezige landschappelijke en beeldkwalitatieve waarden. In verband daarmee kunnen compenserende maatregelen worden vereist.
Beroepsgronden
5. Eisers stellen dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom verweerder alleen 20 bezwaarschriften ontvankelijk heeft verklaard en de rest niet, omdat iedere bezwaarmaker in meer of mindere mate de gevolgen ervaart van de aanwezigheid van de toegang.
5.1. De rechtbank vat deze beroepsgrond aldus op dat eisers [eisers 6,7,8,11 en 12] vinden dat verweerder hun bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. De rechtbank volgt eisers hierin niet. Verweerder heeft, onder verwijzing naar het advies van de commissie bezwaarschriften, voldoende gemotiveerd waarom de kring van belanghebbenden, gelet op de factoren afstand, zicht en geluid, wordt beperkt tot de twintig genoemde woningen. Verweerder heeft daarbij terecht in meegenomen dat het criterium om als belanghebbende aangemerkt te kunnen worden niet is dat eisers in “meer of mindere mate” gevolgen ervaren, maar dat zij gevolgen “van enige betekenis” moeten ervaren. Eisers hebben niet gesteld, noch aannemelijk gemaakt, dat hiervan sprake is. Derhalve heeft verweerder de betreffende bezwaren terecht niet-ontvankelijk verklaard.
6. Eisers stellen verder dat de toegang in strijd is met de Algemene plaatselijke verordening (hierna: Apv). Door deze strijdigheid is het onmogelijk de omgevingsvergunning te gebruiken. Hierdoor heeft vergunninghouder geen belang bij de aanvraag en had verweerder deze buiten behandeling moeten stellen.
6.1. De rechtbank volgt eisers ook hierin niet. Vergunninghouder heeft een aanvraag gedaan tot het verlenen van een omgevingsvergunning. Verweerder dient een beslissing te nemen op deze grondslag. Noch de wet, noch de jurisprudentie verplicht verweerder bij het nemen van deze beslissing na te gaan of er mogelijkerwijs een belemmering bestaat om de gevraagd omgevingsvergunning te gebruiken, omdat de toegang mogelijk in strijd zou zijn met de APV.
7. Eisers voeren bovendien aan dat de vergunning in strijd is met het bepaalde in artikel 15.7.3, onder b, van het bestemmingsplan, omdat geen sprake is van een betere en veilige verkeersafwikkeling en de toegang bovendien niet noodzakelijk is.
Eiser hebben ter onderbouwing van dit standpunt aangevoerd dat het onderzoek van Kragten gebrekkig is, aangezien de telling niet representatief is en niet alle verkeersdeelnemers zijn meegenomen in het onderzoek. Tevens wordt in het onderzoek geen bronvermelding gegeven van de verkeersgegevens en wordt geen aandacht geschonken aan de haakse bocht die zich op tien meter van de toegang bevindt.
Verder kan verweerder wat betreft het vrachtverkeer niet worden gevolgd in zijn stelling dat dergelijk verkeer niet voor overlast zorgt. Afspraken met de vergunninghouder zijn hiertoe onvoldoende.
Eventuele gebreken die aan de andere toegangen kleven kunnen worden verholpen.
In een aanvulling op deze beroepsgronden hebben eisers nog een USB-stick overgelegd met hierop een – tot zes minuten gecomprimeerde – registratie van de verkeersbewegingen in/uit de toegang over een tijdsspanne van 19 minuten. Ook hebben zij nog diverse foto’s overgelegd.
7.1. De rechtbank is van oordeel dat ook deze beroepsgrond niet slaagt. De rechtbank overweegt hiertoe allereerst dat zij geen reden ziet de Memo van Kragten als “gebrekkig” aan te merken. Bureau Kragten mag in deze als een deskundige worden beschouwd. Eisers hebben geen rapport van een andere deskundige overgelegd om de bevindingen in de Memo tegen te spreken. De kritiekpunten die eisers zelf op de Memo hebben en de door eisers overgelegde USD-stick en foto’s acht de rechtbank onvoldoende om te oordelen dat verweerder de Memo niet bij zijn besluitvorming had mogen betrekken, nu eisers niet, althans onvoldoende hebben onderbouwd waarom op grond hiervan de conclusies van de Memo niet concludent of juist zijn. Temeer omdat de tijdsspanne van de registratie van de verkeersbewegingen op de USB-stick slechts 19 minuten was, terwijl de schouw waarop de memo is gebaseerd op twee dagen heeft plaatsgevonden, gedurende 2 uur respectievelijk 1 uur. Derhalve is niet gebleken dat de telling in de Memo niet representatief zou zijn.
7.2. Daarnaast overweegt de rechtbank dat verweerder beoordelingsruimte toekomt bij de vraag wanneer is voldaan aan de eisen die artikel 15.7.3, onder b, van het bestemmingsplan stelt. De rechtbank is van oordeel dat verweerder in het kader van de hem toekomende beoordelingsruimte in redelijkheid heeft kunnen besluiten dat aan de gestelde voorwaarden is voldaan. De rechtbank overweegt hiertoe dat door eisers niet is betwist dat het gaat om een toegang tot een terrein van circa 18 hectare, dat diverse verschillende functies heeft. De functies die aan de westkant van het terrein liggen zijn bereikbaar via een toegang aan die kant. Aan de oostkant van het terrein (dat wil zeggen aan de kant van de Ambachtenhof) liggen ook diverse functies, welke door de toegang aldaar bereikbaar worden zonder over het hele terrein te hoeven rijden.
Aan de noordzijde ligt een bestaande toegang, tegenover Kazernelaan 36. Verweerder heeft echter onweersproken gesteld dat deze toegang nadelen heeft ten opzichte van de Ambachtenhof, omdat hier een fietspad op korte afstand van het hekwerk is gelegen en een (aan die kant) dubbele rij (beschermende) bomen het uitzicht voor in- en uitgaand verkeer aldaar belemmert. Daar komt bij dat die toegang rechtstreeks uitkomt op de Kazernelaan, terwijl de toegang aan de Ambachtenhof via een T-splitsing aansluit op de Kazerneweg, hetgeen de overzichtelijkheid ten goede komt. Verweerder heeft ook onweersproken gesteld dat er ter plaatse een middengeleider is, waardoor het voor fietsverkeer van jeugd die de turnhal op het terrein bezoekt, veiliger is om gebruik te maken van deze T-splitsing.
Uit de Memo van Kragten volgt bovendien dat de toegang aan de Kazernelaan niet optimaal is vanwege het beperkte zicht vanuit de toegang, de smalle opstelruimte tussen fietspad en weg hinderlijk is voor doorgaand (fiets)verkeer, de maximumsnelheid op de Kazernelaan 50 km/uur is, en er geen opstelruimte aanwezig is voor afslaand verkeer vanaf de Kazernelaan. De Ambachtenhof daarentegen heeft een maximumsnelheid van 30 km/uur en heeft een trottoir aan de zijde van de uitrit. Tevens is er een hoogtebegrenzer ter plaatse van de toegang, waardoor te hoge (vracht)wagens hier geen toegang hebben.
Gelet op dit alles heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de uitrit noodzakelijk is ten behoeve van een betere en veilige verkeersafwikkeling.
7.3. Het feit dat er op de Ambachtenhof op korte afstand van de toegang een haakse bocht ligt, doet hier niet aan af, aangezien eisers weliswaar hebben gesteld dat deze bocht door verweerder in 2009 is gekwalificeerd als een gevaarlijke bocht, maar verweerder heeft dit betwist. Nu eisers hun standpunt niet met stukken hebben onderbouwd zal de rechtbank hieraan voorbij gaan. Daar komt bij dat eisers niet hebben betwist dat de zichtafstand bij deze bocht 20 tot 25 meter bedraag, het uitrijdend verkeer voorrang dient te verlenen en de Ambachtenhof een 30 km/uur weg is.
7.4. Ook het door eisers gestelde dat andere toegangen kunnen worden aangepast, zodat eventuele bezwaren die hieraan kleven kunnen worden verholpen, doet hier niet aan af. In de eerste plaats omdat verweerder dient te beslissen op de aanvraag zoals die voorligt en het niet aan verweerder is om voor vergunninghouder te beslissen welke toegang gebruikt dient te worden. In de tweede plaats hebben eisers niet onderbouwd welke verbeteringen plaats moeten vinden. Hierdoor is niet komen vast te staan dat de toegang aan de Ambachtenhof na het aanpassen van andere toegangen niet meer aan het criterium van een ‘betere en veilige verkeersafwikkeling’ voldoet.
7.5. Tot slot overweegt de rechtbank nog dat ook het feit dat verweerder slechts afspraken heeft gemaakt met de vergunninghouder over gebruik van de toegang door vrachtverkeer (en hier geen voorwaarden in de vergunning over heeft gesteld) niet afdoet aan het voorgaande. Ook zonder deze voorwaarden is immers voldaan aan de vereisten om de gevraagde vergunning te verlenen, terwijl bovendien de hoogtebegrenzer die is aangebracht enige zekerheid biedt dat vrachtverkeer geen gebruik kan maken van de toegang aan de Ambachtenhof.

8.Het beroep is ongegrond.

9.Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M.E. Kessels, rechter, in aanwezigheid van mr. P.M. van den Brekel, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 22 november 2019.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op: 22 november 2019
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.