ECLI:NL:RBLIM:2019:10518

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
20 november 2019
Publicatiedatum
21 november 2019
Zaaknummer
7080865 CV EXPL 18-4447
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot terugbetaling van pensioenpremies door werkgever aan pensioenfonds met betrekking tot ex-werknemers met WW-uitkering

In deze zaak vorderde de besloten vennootschap POSG B.V. en POSG Professionals B.V. (hierna: POSG) een verklaring voor recht dat de facturen van Stichting Pensioenfonds ABP (hierna: ABP) betreffende pensioenpremies voor oud-werknemers met een WW-uitkering, ten aanzien van de periode voor 1 juli 2017 niet of slechts gedeeltelijk door POSG verschuldigd zijn. POSG deed een beroep op de algemene beginselen van behoorlijk bestuur en de redelijkheid en billijkheid, maar dit werd door de kantonrechter afgewezen. De kantonrechter oordeelde dat ABP op grond van de tussen partijen gesloten overeenkomsten recht had op de betaling van de pensioenpremies. De feiten wezen uit dat ABP pensioenpremies in rekening had gebracht voor de periode van 1 juli 2013 tot en met maart 2017, maar dat POSG deze facturen pas op 17 april 2017 ontving. Ondanks dat POSG bezwaar had gemaakt tegen de facturen, werd dit door ABP verworpen. De kantonrechter concludeerde dat POSG niet met succes kon aanvoeren dat ABP in strijd met de beginselen van behoorlijk bestuur handelde, aangezien ABP geen bestuursorgaan is en de kwestie een privaatrechtelijke aangelegenheid betreft. De vordering van POSG werd afgewezen, en zij werd veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan ABP.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: 7080865 CV EXPL 18-4447
Vonnis van de kantonrechter van 20 november 2019
in de zaak van:

1.de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheidPOSG B.V.,

2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
POSG PROFESSIONALS B.V.,
beide gevestigd te Hedel (gemeente Maasdriel),
eisende partij in conventie, verwerende partij in reconventie,
gemachtigde mr. T. van der Dussen,
tegen
de stichting
STICHTING PENSIOENFONDS ABP,
gevestigd te Heerlen,
gedaagde partij in conventie, eisende partij in reconventie,
gemachtigde mr. E. Lutjens.
Partijen zullen hierna ook POSG en ABP genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding
  • de conclusie van antwoord in conventie, tevens conclusie van eis in reconventie
  • de conclusie van repliek in conventie met een eisvermeerdering, tevens conclusie van antwoord in reconventie
  • de conclusie van dupliek in conventie en van repliek in reconventie met een wijziging van eis
  • de conclusie van dupliek in reconventie
  • het proces-verbaal van het op 23 mei 2019 gehouden pleidooi.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
ABP is een bedrijfstakpensioenfonds in de zin van de Pensioenwet. POSG B.V. en POSG Professionals zijn vrijwillig, op basis van met ABP gesloten overeenkomsten, bij ABP aangesloten. POSG B.V. heeft daartoe met APB in 1999 een overeenkomst gesloten en POSG Professionals in 2000.
2.2.
Bij facturen van 7 februari, 1 maart , 8 maart en 3 april 2017 heeft ABP pensioenpremies AAOP en OP-NP aan POSG in rekening gebracht voor ex-werknemers van POSG met een WW-uitkering voor de periode 1 juli 2015 tot en met maart 2017. Deze facturen heeft ABP verzonden naar het vorige adres van POSG. POSG heeft als gevolg daarvan de betreffende facturen eerst ontvangen op 17 april 2017. In totaal heeft ABP met deze facturen ruim € 500.000,00 aan POSG in rekening gebracht.
2.3.
Bij brief van 11 mei 2017 heeft de gemachtigde van POSG aan ABP verzocht om de inning van de facturen op te schorten omdat hij de verschuldigdheid daarvan nader wenst te onderzoeken.
2.4.
Partijen hebben daarna gecorrespondeerd, waarbij namens ABP aan de gemachtigde van POSG is medegedeeld dat opschorting van de premie-inning niet mogelijk is.
2.5.
Bij brief van 12 juni 2017 heeft POSG bij ABP bezwaar gemaakt tegen alle verzonden facturen die zien op pensioenpremies OP-NP en AAOP voor oud-werknemers met een WW-uitkering.
2.6.
Bij brief van 22 juni 2017 en besluit van 19 juli 2017 heeft ABP de bezwaren van POSG verworpen en POSG verzocht alsnog binnen zes weken over te gaan tot betaling van de facturen.
2.7.
Bij brief van 31 juli 2017 heeft POSG beroep tegen het besluit aangetekend bij de Commissie van Beroep ABP.
2.8.
Partijen hebben vervolgens hun standpunten schriftelijk toegelicht en aangevuld waarna op 20 februari 2018 een hoorzitting heeft plaatsgevonden.
2.9.
Bij besluit van 29 mei 2018 heeft de Commissie van Beroep ABP het beroep van POSG ongegrond verklaard.
2.10.
Bij brieven van 1 juli 2018 heeft ABP:
- POSG B.V. medegedeeld dat zij nog € 61.418,12 premie verschuldigd is over de periode
1 juli 2013 tot 1 juli 2015;
- POSG Professionals medegedeeld dat zij nog € 845.264,62 premie verschuldigd is over de periode 1 juli 2013 tot 1 juli 2015;
- beide ondernemingen medegedeeld dat zij binnenkort een factuur ter zake van deze verschuldigde premies zullen ontvangen.
2.11.
Bij brief van 19 juli 2018 heeft POSG bezwaar gemaakt bij ABP tegen de (aangekondigde) facturen.
2.12.
Op enig moment daarna en in ieder geval nadat ABP betaling daarvan in reconventie heeft gevorderd in dit geding, heeft POSG alle openstaande facturen en de door ABP in rekening gebrachte rente betaald.

3.Het geschil

in conventie
3.1.
POSG vordert (na wijziging van haar eis):
voor recht te verklaren dat de facturen van ABP aan POSG betreffende pensioenpremies OP-NP en AAOP voor oud-werknemers met een WW-uitkering, ten aanzien van de periode voor 1 juli 2017 niet of slechts gedeeltelijk door POSG verschuldigd zijn,
voor recht te verklaren dat de facturen van ABP aan POSG betreffende pensioenpremies OP-NP en AAOP voor oud-werknemers met een WW-uitkering, ten aanzien van de periode na 1 juli 2017, voor zover deze facturen betrekking hebben op overeenkomsten die POSG voor 1 juli 2017 met haar opdrachtgevers gesloten heeft,
voor recht te verklaren dat de heffing van de premiefacturen van ABP bij POSG, betreffende pensioenpremies OP-NP en AAOP voor oud-werknemers van POSG met een WW-uitkering voor de periode voor 1 juli 2013 alsmede voor de periode na
1 juli 2017 voor zover laatst vermelde facturen betrekking hebben op overeenkomsten die POSG voor 1 juli 2017 met haar opdrachtgevers heeft gesloten, in strijd is met een of meer algemene beginselen van behoorlijk bestuur en/of met de redelijkheid en billijkheid,
ABP te veroordelen tot betaling van de schade zijdens POSG als gevolg van de heffing van de in geding zijnde pensioenpremies (met terugwerkende kracht), op te maken bij staat,
ABP te veroordelen tot terugbetaling van de premiebedragen en de wettelijke rente die POSG in een eerder stadium onder uitdrukkelijk protest en geheel onverplicht aan ABP heeft voldaan, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente
ex art. 6:119a BW vanaf de dag van dagvaarding,
voor recht te verklaren dat de facturen van ABP aan POSG, betreffende pensioenpremies OP-NP en AAOP voor oud-werknemers met een WW-uitkering, vanaf mei 2013 zijn verjaard,
ABP te veroordelen in de proces- en de nakosten.
3.2.
ABP voert verweer.
in reconventie
3.3.
ABP vorderde aanvankelijk:
1. POSG B.V. en POSG Professionals B.V. te veroordelen tot betaling van de
premiebedragen en de wettelijke rente “conform de opstelling in punt 9.5” van de conclusie van eis in reconventie,
2. POSG hoofdelijk te veroordelen tot betaling van de proceskosten en de nakosten, een en ander te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.4.
POSG heeft nadat ABP de vordering in reconventie heeft ingediend de in
onderdeel 1. gevorderde betaling verricht. ABP heeft daarop zijn vordering onder 1. niet langer gehandhaafd.
3.5.
POSG voert verweer.

4.De beoordeling

in conventie
4.1.
Op grond van artikel 3 van de tussen POSG en ABP gesloten overeenkomsten zijn de statuten, pensioen- en overige reglementen van ABP alsmede de daarop gebaseerde uitvoeringsregels van toepassing. Uit dit stelsel van regels volgt dat POSG aan ABP pensioenpremies verschuldigd is voor voormalig werknemers met een WW-uitkering. In randnummer 9.5 van de conclusie van eis in reconventie heeft ABP de hoogte van de door POSG na te betalen pensioenpremies vermeld voor deze ex-werknemers. Het gaat daarbij om pensioenpremies vanaf 2013 tot en met medio 2018 voor een totaalbedrag van circa
€ 2.100.000,00. Tegen de vaststelling van de hoogte van deze premies heeft POSG geen bezwaren aangevoerd. Vaststaat dus dat POSG op grond van de met ABP gesloten overeenkomsten (en de van toepassing zijnde regels zoals hiervoor vermeld) deze premies aan ABP verschuldigd is.
4.2.
POSG heeft betoogd dat ABP in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur met terugwerkende kracht pensioenpremies heft over de periode tot 2017 voor ex-werknemers van POSG met een WW-uitkering. Daarnaast is POSG van mening dat het met terugwerkende kracht heffen van deze premies naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is.
4.3.
De kantonrechter is van oordeel dat POSG niet met succes een beroep kan doen op de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. ABP is geen bestuursorgaan in de zin van de Awb en kan daar in deze casus ook niet mee gelijk gesteld worden. Het gaat in deze zaak om een zuiver privaatrechtelijke kwestie, namelijk of POSG haar verbintenis (die strekt tot betaling van pensioenpremies voor ex-werknemers met een WW-uitkering) uit de met ABP gesloten overeenkomsten dient na te komen. Hieruit volgt dat onderdeel c van de vordering in conventie zal worden afgewezen.
4.4.
Op grond van de volgende overwegingen is de kantonrechter van oordeel dat het beroep van POSG op de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid evenmin slaagt.
4.4.1.
Artikel 3.2 van het toepasselijke uitvoeringsreglement van ABP bepaalt dat de verschuldigde premie wordt vastgesteld aan de hand van gegevens die door of namens de werkgever worden verstrekt. ABP heeft terecht betoogd dat POSG op grond van de met ABP gesloten overeenkomst behoorde te weten dat zij voor ex-werknemers met een WW-uitkering pensioenpremie verschuldigd is. Op grond van art. 3.2 had POSG ABP moeten informeren welke ex-werknemers een WW-uitkering ontvingen. Hieruit volgt dat POSG zich niet met succes kan beroepen op onwetendheid, noch daargelaten dat onwetendheid niet in de weg staat aan de verschuldigdheid van de pensioenpremies. Ten overvloede overweegt de kantonrechter op dit punt nog dat POSG in ieder geval vanaf januari 2014 door ABP (onverplicht) door middel van de jaarlijks op de website van ABP gepubliceerde Handleiding Premie en Gegevens (HPG) expliciet is gewezen op de verplichting van de vrijwillig aangesloten werkgever de gegevens te verstrekken. POSG verwijst in haar repliek in conventie tevergeefs naar art. 5.4.2.1 van de HPG, aangezien dat artikel afkomstig is uit de HPG van 2018 en toen ontving ABP de gegevens van ex-werknemers van vrijwillig aangesloten werkgevers (zoals POSG) rechtstreeks via het UWV (zie ook rechtsoverweging 4.4.3.).
4.4.2.
Het betoog van POSG dat zij niet weet welke werknemers wel of geen WW-uitkering ontvingen na beëindiging van de arbeidsovereenkomst, kan haar niet baten. Door het sluiten van de overeenkomst met ABP heeft POSG zich immers wel verplicht ABP te informeren welke ex-werknemers van haar een WW-uitkering ontvangen. Verder is gesteld noch gebleken dat POSG pogingen heeft ondernomen om deze gegevens te verkrijgen.
4.4.3.
Tot 2017 werd door ABP van ex-werknemers met een WW-uitkering alleen pensioenpremies aan POSG in rekening gebracht als deze ex-werknemers zichzelf bij ABP hadden gemeld. POSG kan uit deze gang van zaken niet met succes afleiden dat ABP zijn recht heeft verwerkt om pensioenpremies op te leggen van andere ex-werknemers van POSG met een WW-uitkering. Ook kan zij daaruit niet afleiden dat ABP het beleid voerde dat alleen voor ex-werknemers die zichzelf hadden gemeld bij APB premies verschuldigd waren door POSG. ABP wist immers niet en kon ook niet weten welke andere ex-werknemers van POSG een WW-uitkering ontvingen. POSG moet (en moest) APB daarover informeren en dat heeft zij niet gedaan. Het argument van POSG dat ABP die gegevens (gemakkelijk) zelf had kunnen achterhalen bij UWV, verwerpt de kantonrechter. Die verplichting had ABP op grond van de met POSG gesloten overeenkomst niet. Ten overvloede overweegt de kantonrechter op dit punt nog het volgende. ABP heeft betoogd dat UWV deze gegevens tot 2017 alleen aan haar verstrekte van werknemers die in dienst waren geweest bij werkgevers die verplicht bij ABP waren aangesloten. UWV verstrekte deze gegevens niet aan ABP als het ging om ex-werknemers van werkgevers (zoals POSG) die vrijwillig waren aangesloten, zo voert ABP aan. Tegenover deze gemotiveerde betwisting van ABP heeft POSG haar stelling onvoldoende nader onderbouwd. Hieruit volgt dat niet is komen vast te staan dat ABP in de periode vóór 2017 via UWV de gegevens van ex-werknemers van POSG met een WW-uitkering kon verkrijgen.
4.4.4.
Sinds 2017 ontvangt ABP rechtstreeks van UWV de gegevens van ex-werknemers met een WW-uitkering van vrijwillig aangesloten werkgevers (zoals POSG). Hierdoor is gebleken dat (veel) meer ex-werknemers van POSG een WW-uitkering ontvingen dan bij ABP bekend was. Als gevolg daarvan heeft ABP de gewraakte facturen over de periodes 2013 t/m 2015 en 2015 tot en met 2017 aan POSG opgemaakt. De verschuldigdheid van die facturen vloeit voort uit de tussen partijen gesloten overeenkomsten, want overeengekomen is dat deze ex-werknemers pensioen opbouwen en dat daar tegenover staat dat POSG premieplichtig is. De door POSG aangevoerde gronden leiden niet tot het oordeel dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat zij wordt gehouden aan haar plicht tot betaling van de premies met ingang van 2013.
4.5.
Uit het voorgaande volgt dat de onderdelen a., b., en e. van de vordering in conventie zullen worden afgewezen.
4.6.
Anders dan POSG heeft betoogd, heeft ABP niet onrechtmatig jegens haar gehandeld. Dat ABP in het verleden gedurende een lange periode geen premies heeft geheven, is terug te voeren op het feit dat POSG de daarvoor benodigde informatie niet uit eigen beweging aan ABP heeft verstrekt. De stelling dat ABP een passief incassobeleid heeft gevoerd, kan evenmin gevolgd worden omdat ABP niet wist welke ex-werknemers van POSG een WW-uitkering ontvingen. Dat ABP dit niet wist komt doordat POSG haar in weerwil van hetgeen overeengekomen is daarover niet heeft geïnformeerd. Tot slot leidt het verwijt van POSG dat ABP haar onvoldoende heeft gewezen op de plicht de gegevens van ex-werknemers met een WW-uitkering te verstrekken evenmin tot de conclusie dat ABP onrechtmatig gehandeld heeft. POSG had op basis van de overeenkomst en de daarop van toepassing zijnde regels zelf van deze plicht op de hoogte moeten zijn. Daarnaast heeft ABP in ieder geval sinds 2014 via de HPG de vrijwillig aangesloten werkgevers wel degelijk op die plicht gewezen. Onderdeel d. van de vordering in conventie zal op grond van deze overwegingen dus eveneens worden afgewezen.
4.7.
Ook onderdeel f. van de vordering van POSG zal worden afgewezen.
De in dat onderdeel gevorderde verklaring voor recht behelst dat de facturen van ABP betreffende pensioenpremies van mei 2013 en eerder zijn verjaard. Die vordering berust op een onjuiste veronderstelling. De facturen in dit geding zien immers niet op pensioenpremies van mei 2013 en eerder. De door ABP bij deze facturen in rekening gebrachte premies hebben betrekking op de periode juli 2013 en later.
4.8.
Als de in conventie in het ongelijk gestelde partij zal POSG worden veroordeeld tot betaling van de kosten van dit geding, te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van de negende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van voldoening.
De kosten van dit geding worden aan de zijde van ABP tot op heden begroot op € 2.883,00 (3p. x € 961,00) voor salaris gemachtigde. POSG zal verder worden veroordeeld tot betaling van de wettelijke rente over de proceskosten met ingang van de negende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van voldoening.
in reconventie
4.9.
De aanvankelijk in reconventie gevorderde betaling heeft POSG, nadat deze vordering was ingesteld, betaald. ABP heeft vervolgens zijn vordering verminderd en uitsluitend nog de proces- en de nakosten gevorderd, een en ander te vermeerderen met de wettelijke rente. De kantonrechter zal dit onderdeel toewijzen op grond van de volgende overweging. Het verweer van POSG behelst primair dat zij de verschuldigdheid van de door haar inmiddels betaalde bedragen betwist. Voor zover dit verweer berust op de in conventie ingenomen stellingen wordt dit verweer verworpen op grond van hetgeen in conventie daarover reeds is geoordeeld. Verder heeft POSG, zoals ABP bij repliek terecht opmerkt, in reconventie met veel te algemene stellingen de verschuldigdheid van de reeds betaalde facturen betwist. Bij dupliek is POSG niet concreter geworden op dit punt, zodat ook dit verweer niet slaagt. Ook heeft POSG tevergeefs betoogd dat de gefactureerde bedragen (deels) verjaard zijn want ABP heeft gesteld dat alleen premies met ingang van juli 2013 zijn gefactureerd en de vordering van ABP ten aanzien daarvan is (onbetwist) niet verjaard. Het verweer dat POSG geen proceskosten verschuldigd is omdat de facturen zijn betaald, snijdt eveneens geen hout, omdat POSG pas heeft betaald nadat ABP in reconventie betaling van de facturen gevorderd heeft en daarvoor dus proceskosten heeft moeten maken.
4.10.
POSG zal op grond van voorgaande overwegingen worden veroordeeld tot betaling van de kosten van dit geding, aan de zijde van ABP tot op heden begroot op € 2.161,50
(½ x 3p x € 1.441,00) voor salaris gemachtigde. Aan deze begroting ligt mede de overweging ten grondslag dat de vordering in reconventie voortvloeit uit het verweer in conventie. POSG zal verder worden veroordeeld tot betaling van de wettelijke rente over de proceskosten met ingang van de negende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van voldoening.
in conventie en in reconventie
4.11.
De nakosten zullen worden toegewezen op de wijze als in de navolgende beslissing is bepaald.

5.De beslissing

De kantonrechter
in conventie
5.1.
wijst de vordering af;
5.2.
veroordeelt POSG tot betaling van de kosten van dit geding, aan de zijde van ABP tot op heden begroot op € 2.883,00 te vermeerderen met de wettelijke rente over de proceskosten met ingang van de negende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van voldoening,
in reconventie
5.3.
veroordeelt POSG tot betaling van de kosten van dit geding, aan de zijde van ABP tot op heden begroot op € 2.161,50, te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van de negende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van voldoening,
in conventie en in reconventie
5.4.
veroordeelt POSG, onder de voorwaarde dat zij niet binnen twee weken na aanschrijving door ABP volledig aan de onderdelen 5.2. en 5.3 van dit vonnis voldoet, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op:
- € 120,00 aan salaris gemachtigde, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na aanschrijving tot de dag der voldoening,
- te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van het vonnis, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na betekening tot de dag der voldoening,
5.5.
verklaart de onderdelen 5.2., 5.3. en 5.4 van dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.P.J. Quaedackers en is in het openbaar uitgesproken.
Type: RW