ECLI:NL:RBLIM:2019:10634

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
26 november 2019
Publicatiedatum
26 november 2019
Zaaknummer
8150297 CV EXPL 19-7484
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • E.P. van Unen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis in kort geding over vaststellingsovereenkomst en voorwaardelijke ontruiming

In deze zaak, die diende voor de Rechtbank Limburg op 26 november 2019, is een kort geding aan de orde waarin een verhuurster en huurster betrokken zijn. De verhuurster, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. F.E.L. Teerling, heeft een vordering ingesteld tegen de huurster, die niet is verschenen tijdens de mondelinge behandeling. De procedure is gestart met een dagvaarding op 7 november 2019, gevolgd door een emailbericht van de verhuurster op 22 november 2019, waarin een vaststellingsovereenkomst is opgenomen. Tijdens de mondelinge behandeling op 25 november 2019 is bevestigd dat partijen tot overeenstemming zijn gekomen en dat deze overeenkomst aan het vonnis is gehecht.

De kantonrechter heeft enkele kennelijke verschrijvingen in de overeenkomst gecorrigeerd en de inhoud van de overeenkomst als onderdeel van het vonnis opgenomen. De verhuurster heeft haar eis gewijzigd en vordert nu alleen een voorwaardelijke veroordeling tot ontruiming van het gehuurde, niet eerder dan op 2 december 2019. De huurster heeft impliciet ingestemd met deze gewijzigde eis. De rechter heeft de gewijzigde eis toegewezen en ook de overige eisen in het petitum, voor het geval de huurster niet aan de regeling voldoet.

De proceskosten zijn gecompenseerd, met de voorwaarde dat de huurster op 2 december 2019 aan de regeling voldoet. Het vonnis bevat verschillende veroordelingen aan de huurster, waaronder de verplichting om het appartement te ontruimen en een bedrag te betalen aan de verhuurster, afhankelijk van de nakoming van de afspraken in de overeenkomst. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en is uitgesproken door mr. E.P. van Unen.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: 8150297 CV EXPL 19-7484
Vonnis in kort geding van de kantonrechter van 26 november 2019
in de zaak van
[eiseres],
wonend [adres 1] ,
[woonplaats 1] ,
eisende partij,
gemachtigde mr. F.E.L. Teerling,
tegen
[gedaagde],
wonend [adres 2] ,
[woonplaats 2] ,
gedaagde partij,
gemachtigde mr. W. Postma.
Partijen zullen hierna verhuurster en huurster worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 7 november 2019
- het emailbericht van 22 november 2019 zijdens verhuurster, met als bijlagen een schrijven d.d. 22 november 2019 zijdens huurster en een vaststellingsovereenkomst
- de mondelinge behandeling van 25 november 2019, waar verhuurster in persoon is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Huurster is met voorafgaande kennisgeving (het schrijven van 22 november 2019) niet verschenen.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De beoordeling

2.1.
Partijen zijn voorafgaand aan de mondelinge behandeling tot volledige overeenstemming gekomen en hebben deze overeenstemming opgenomen in een door hen ondertekende vaststellingsovereenkomst (hierna: de overeenkomst), die aan dit vonnis wordt gehecht en er deel van uitmaakt.
2.1.1.
Voor wat betreft de inhoud van de overeenkomst het volgende. De gemachtigde van verhuurster heeft ter zitting desgevraagd beaamd dat onder punt 3 gelezen dient te worden “huurster” in plaats van “verhuurster” (en daarmee “ver” dient te worden doorgestreept). Hier is sprake van een kennelijke verschrijving, gelet op de aard en verdere inhoud van de overeenkomst. Voorts is beaamd dat het woord “dienstverband” in de tekst een vergissing is (en dient te worden doorgestreept). De kantonrechter heeft deze twee wijzigingen met pen in de overeenkomst aangebracht en geparafeerd. Deze wijzigingen maken onderdeel uit van de overeenkomst. De gemachtigde van verhuurster heeft verder bevestigd dat in punt 5 met “na 2 december” is bedoeld “vanaf 2 december”. Een andere uitleg ligt hier niet in de rede.
2.2.
Verhuurster heeft de eis onder punt 1 van het petitum gewijzigd en vordert op dit onderdeel nog slechts de voorwaardelijke veroordeling van huurster tot ontruiming van het gehuurde, maar niet eerder dan op 2 december 2019. Gelet op hetgeen in de overeenkomst is overeengekomen, heeft huurster (impliciet) ingestemd met toewijzing van de aldus verminderde eis. De gewijzigde eis zal worden toegewezen.
2.3.
Verhuurster heeft de overige eisen in het petitum onverkort gehandhaafd in het geval huurster uiterlijk 2 december 2019 niet aan de regeling heeft voldaan. Huurster heeft ook hiermee (impliciet) ingestemd. Ook deze eisen zullen worden toegewezen.
2.4.
De proceskosten zullen worden gecompenseerd, aldus dat iedere partij haar eigen kosten draagt, in het geval huurster op 2 december 2019 aan de regeling heeft voldaan.

3.De beslissing

De kantonrechter
3.1.
bepaalt dat de tussen partijen gemaakte afspraken, neergelegd in de (in fotokopie) aan dit vonnis gehechte overeenkomst, deel uitmaken van dit vonnis,
3.2.
veroordeelt partijen tot nakoming van de in die overeenkomst vastgelegde afspraken,
3.3.
compenseert de proceskosten, onder de voorwaarde dat huurster de afspraken in de overeenkomst nakomt,
3.4.
veroordeelt huurster, onder de voorwaarde dat zij nagenoemd appartement niet uiterlijk 2 december 2019 op de in de overeenkomst bepaalde wijze heeft ontruimd, om het appartement gelegen aan de [adres 2] te [woonplaats 2] , met alle zich daarin van harentwege bevindende personen en zaken binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis te ontruimen en te verlaten en onder afgifte van de sleutels en in goede staat ter vrije beschikking van verhuurster te stellen,
3.5.
veroordeelt huurster, onder de voorwaarde dat zij niet vóór 2 december 2019 een bedrag van € 1.323,00 op de in de vaststellingsovereenkomst bepaalde wijze aan verhuurster heeft betaald, om aan verhuurster binnen veertien dagen na dagtekening van dit vonnis tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen € 2.582,90, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 7 november 2019 tot de dag van volledige betaling,
3.6.
veroordeelt huurster, onder de voorwaarde dat zij meergenoemd appartement niet uiterlijk 2 december 2019 heeft ontruimd, om aan verhuurster tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen € 661,50 per maand voor elke ingegane maand na november 2019 tot aan de dag waarop het gehuurde behoorlijk is ontruimd,
3.7.
veroordeelt huurster, onder de voorwaarde dat zij de afspraken in de overeenkomst niet nakomt, in de proceskosten aan de zijde van verhuurster begroot € 821,05, waarvan
€ 720,00 aan salaris gemachtigde,
3.8.
veroordeelt huurster, onder de voorwaarde dat huurster niet binnen twee weken na aanschrijving door verhuurster volledig aan dit vonnis voldoet, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 120,00 aan salaris gemachtigde, en indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, te vermeerderen met de explootkosten van die betekening,
3.9.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.P. van Unen en in het openbaar uitgesproken.
NIv