Uitspraak
RECHTBANK LIMBURG
1.[gedaagde sub 1] ,
2.[gedaagde sub 2] ,
1.De procedure
2.De feiten
3.Het geschil
4.De beoordeling
€ 480,00
Rechtbank Limburg
In deze zaak vordert de eiser, een particuliere verhuurder, in kort geding ontruiming van een woning en bijbehorende garage van de gedaagden wegens huurachterstand. De huurovereenkomst tussen de eiser en gedaagde sub 1, die als huurder fungeert, is op 25 oktober 2018 gesloten, met een huurprijs van € 784,00 per maand. Gedaagde sub 2, de zoon van gedaagde sub 1, huurt een garage voor € 340,00 per maand. De eiser stelt dat er huurachterstanden zijn ontstaan, met name over de maanden juli en oktober 2019 voor de woning en maart en oktober 2019 voor de garage. De eiser heeft gedaagden verzocht de woning en garage te verlaten, maar dit verzoek is genegeerd.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat gedaagde sub 1 herhaaldelijk tekort is geschoten in de tijdige betaling van de huur en dat er geen vooruitzicht is op verbetering. De kantonrechter oordeelt dat de huurovereenkomst met gedaagde sub 1 is geëindigd op basis van een verklaring van 9 augustus 2019, waarin is afgesproken dat de overeenkomst zou eindigen als de huurachterstand niet voor 15 augustus 2019 zou zijn voldaan. De vorderingen van de eiser worden toegewezen, waarbij gedaagde sub 1 wordt veroordeeld tot ontruiming van de woning binnen twee maanden en gedaagde sub 2 binnen een week de garage moet ontruimen. Daarnaast worden beide gedaagden veroordeeld tot betaling van de huurachterstanden en proceskosten.
De kantonrechter heeft geoordeeld dat er voldoende spoedeisend belang is voor de eiser om de ontruiming te vorderen, gezien de langdurige huurachterstand en het gebrek aan vooruitzicht op betaling. De vorderingen zijn toegewezen, met inachtneming van de wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten.