6.1.De voorzieningenrechter dient de vraag te beantwoorden of het bestreden besluit in de hoofdzaak een gerede kans maakt niet in stand te blijven. Daartoe dient beoordeeld te worden of het bevoegd gezag zich in redelijkheid op het standpunt kon stellen dat de ruimtelijke gevolgen van het project niet zodanig zijn dat daarom de omgevingsvergunning had moeten worden geweigerd. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling dienen de gevolgen van een project mede te worden beoordeeld met inachtneming van de mogelijkheden die het geldende bestemmingsplan biedt. Verzoekers hebben de nadelige gevolgen van het project te aanvaarden, voor zover komt vast te staan, dat op grond van het bestemmingsplan zonder af te wijken hiervan, een gebruik mogelijk is met dezelfde voor verzoekers nadelige gevolgen. In dat geval is immers niet zozeer sprake van een bezwaar tegen de afwijking, maar tegen de maximale mogelijkheden van het bestemmingsplan, die echter niet meer ter discussie kunnen staan. Verzoekers worden dan in zoverre door de afwijking niet benadeeld (uitspraken van de Afdeling van 21 oktober 2015, ECLI:NL:2015:3222 en 4 oktober 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2690). Nut en noodzaak van het project, plaats van het project, precedentwerking en strijd met het ruimtelijk beleid van de gemeente, strijd met goede ruimtelijke ordening
7. De voorzieningenrechter overweegt dat burgemeester en wethouders eerst en vooral hebben te beslissen omtrent de omgevingsvergunning zoals die bij hen is aangevraagd. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling (recent: uitspraak van 27 november 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3983) kan, indien het project op zichzelf aanvaardbaar is, het bestaan van alternatieven slechts dan tot het onthouden van medewerking nopen, indien op voorhand duidelijk is dat door verwezenlijking van de alternatieven een gelijkwaardig resultaat kan worden behaald met aanmerkelijk minder bezwaren. Dat vergunninghoudster concrete alternatieven heeft die aan voormeld criterium voldoen, is niet aannemelijk gemaakt. Dat verzoekers het nut en de noodzaak van de vestiging in twijfel trekken, is eveneens geen reden om medewerking te weigeren. Vergunninghoudster heeft met een businessplan voldoende aannemelijk gemaakt dat het project op deze plaats uitvoerbaar is. Verder is in de ruimtelijke onderbouwing ingegaan op de vraag of de ontwikkeling past in het gemeentelijk beleid. Eén van de doelstellingen van de RSV 2014 is om de bestaande ruimte maximaal te benutten en deze niet uit te breiden. Het onderhavige plan voorziet in hergebruik van een bestaand, reeds geruime tijd leegstaand, pand, waarmee dit karakteristieke pand in stand kan worden gehouden. De voorzieningenrechter is dan ook van oordeel dat verzoekers niet aannemelijk hebben gemaakt dat de vergunde invulling in strijd is met het gemeentelijk beleid of in dit opzicht met een goede ruimtelijke ordening. Verder is van belang dat o.a. de aanvraag, de ruimtelijke onderbouwing en het Businessplan onderdeel uitmaken van de omgevingsvergunning. Daarin is aangegeven dat het om een fitnesscentrum gaat met een bedrijfsvloeroppervlak van circa 614 m². Dat is dus vergund en indien er in afwijking van genoemde documenten andere of grootschaligere activiteiten plaatsvinden, kan daartegen handhavend worden opgetreden. Uit het voorgaande volgt tevens dat voor precedentwerking dat in de toekomst andere, voor de omgeving nadeligere functies kunnen worden toegestaan, niet hoeft te worden gevreesd. Verweerder zal nieuwe plannen opnieuw op ruimtelijke inpasbaarheid moeten beoordelen. Luchtkwaliteit en privacy
8. De voorzieningenrechter stelt vast dat in de ruimtelijke onderbouwing een worst-case berekening is gemaakt voor de bijdrage van het extra verkeer als gevolg van het plan op de luchtkwaliteit. Daaruit blijkt dat er gezien de bestaande concentraties NO2 en fijnstof geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde en dat aan het bepaalde in artikel 5.16, eerste lid, onder a, van de Wet milieubeheer wordt voldaan. Daarnaast draagt het project niet in betekenende mate bij aan luchtverontreiniging. Verzoekers hebben niet aannemelijk gemaakt dat de toets aan de luchtkwaliteitseisen niet voldoet. Ten aanzien van het aspect privacy hebben de gemachtigden van vergunninghoudster ter zitting bevestigd dat er geen cameratoezicht in de openbare ruimte komt.
Geluidhinder en nachtelijke overlast
9. De voorzieningenrechter is van oordeel dat in de ruimtelijke onderbouwing voor de beoordeling van het woon- en leefklimaat in verband met het aspect geluid terecht ervan is uitgegaan dat het fitnesscentrum een activiteit van milieucategorie 2 is, waarvoor een richtafstand van 30 meter tot woningen geldt indien sprake is van een rustige woonwijk of rustig buitengebied. De omgeving van het besluitgebied wordt echter gekenmerkt door diverse functies, waaronder wonen, detailhandel, horeca en bedrijven. Verzoekers hebben die feiten ook niet bestreden maar betogen dat de omgeving in de toekomst meer gekenmerkt zal worden door wonen. Het gemeentelijk beleid stimuleert de vestiging van detailhandel in het kernwinkelgebied. De voorzieningenrechter overweegt dienaangaande dat een besluit moet worden getoetst op basis van de feiten zoals die bestaan op het moment van het nemen van dat besluit en dat verweerder terecht van een zogenoemd ‘gemengd gebied’ in de zin van de VNG-brochure is uitgegaan. Verweerder heeft daarom een afstand van 10 meter tot gevoelige functies toereikend mogen achten voor het waarborgen van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat in de omgeving van het fitnesscentrum. Daarbij dient in aanmerking te worden genomen dat die richtafstand in dit geval, gezien het businessconcept, ook reëel is. Er wordt geen harde muziek gedraaid zoals in sommige sportscholen wel het geval is. Uit de door vergunninghoudster overgelegde ervaringscijfers bij vergelijkbare vestigingen blijkt verder dat het aantal sporters dat gebruik maakt van de mogelijkheid om ’s nachts te sporten minimaal is. Vergunninghoudster houdt ook ’s nachts toezicht (met camerabewaking) en voorkomt daarmee eventuele nachtelijke overlast. Er bestaat dan ook op voorhand geen grond voor het oordeel dat verweerder de omgevingsvergunning had moeten weigeren of daaraan nadere voorschriften had moeten verbinden in verband met een onaanvaardbare aantasting van het woon- en leefklimaat in de omgeving van het fitnesscentrum door geluidhinder.
De aspecten verkeer en parkeren
10. De voorzieningenrechter stelt vast dat de verwachte verkeersaantrekkende werking van het fitnesscentrum in de ruimtelijke onderbouwing is berekend op basis van de CROW rekentool ‘Verkeersgeneratie en parkeren’. Hierbij is, zoals hiervoor al is overwogen, terecht uitgegaan van een fitnesscentrum met een bedrijfsvloeroppervlak van 614 m². Hierbij wordt op een maatgevende openingsdag een verkeersgeneratie van 210 motorvoertuigen per etmaal verwacht en is sprake van een parkeerbehoefte van 27 parkeerplaatsen. In de ruimtelijke onderbouwing is een inschatting gemaakt van de verkeersgeneratie en de parkeerbehoefte van een religiegebouw, de functie die op grond van het bestemmingsplan rechtstreeks is toegelaten. Uit de gemaakte berekening volgt een toename van 90 motorvoertuigbewegingen per etmaal en een wat geringere parkeerbehoefte dan bij een religiegebouw. De voorzieningenrechter ziet geen grond om deze benadering voor onjuist te houden en onderschrijft ook verweerders standpunt dat de toename van het aantal motorvoertuigbewegingen niet tot een onaanvaardbare aantasting van de verkeersveiligheid leidt. Daarbij komt dat bij qua omvang vergelijkbare vestigingen van vergunninghoudster de parkeerbehoefte een stuk lager ligt dan de cijfers waarmee in de ruimtelijke onderbouwing is gerekend. Een relatief groot aantal sporters komt uit de directe omgeving en daarvan komt slechts 35% met een auto. Het piekmoment ligt daarbij in de avond na winkelsluitingstijd. Bij het vorenstaande heeft verweerder verder terecht in aanmerking genomen dat de omstandigheid dat vrachtverkeer deze straten als sluiproute kan gebruiken geen gevolg is van de functiewijziging. Indien er verkeersgevaarlijke situaties ontstaan door sluipverkeer dan dienen daartegen op grond van de verkeersveiligheid maatregelen te worden genomen en handhavend te worden opgetreden. Het is geen grond voor weigering van de onderhavige omgevingsvergunning.
11. Op grond van voorgaande overwegingen is de voorzieningenrechter van oordeel dat het bestreden besluit zorgvuldig is genomen en daarom een gerede kans maakt in de hoofdzaak in stand te blijven. De belangen van vergunninghoudster en verweerder bij uitvoering van de verleende omgevingsvergunning wegen zwaarder dan het belang van verzoekers bij schorsing. Voor het treffen van een voorlopige voorziening bestaat daarom geen grond.
12. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.