Uitspraak
RECHTBANK LIMBURG
1.De procedure
2.De feiten
3.Het geschil
4.De beoordeling
€ 480,00
Rechtbank Limburg
In deze zaak vorderde eiser in kort geding de schorsing van een non-relatiebeding dat was opgenomen in zijn arbeidsovereenkomst met HSPRO Consultancy B.V. Eiser, die sinds 20 juli 2015 in dienst was bij HSPRO, was per 1 oktober 2019 ontslagen na toestemming van het UWV wegens bedrijfseconomische redenen. Het non-relatiebeding verbood eiser om gedurende één jaar na beëindiging van de arbeidsovereenkomst werkzaamheden te verrichten voor opdrachtgevers van HSPRO. Eiser stelde dat het beding onbillijk zwaar op hem drukte, vooral gezien zijn leeftijd en de specifieke omstandigheden van zijn ontslag. HSPRO voerde verweer en betwistte dat eiser een spoedeisend belang had bij zijn vordering, en stelde dat hij voldoende kansen had op de arbeidsmarkt.
De kantonrechter oordeelde dat het spoedeisend belang van eiser voldoende aannemelijk was en dat er een redelijke kans bestond dat in een bodemprocedure het relatiebeding zou worden vernietigd. De rechter overwoog dat het belang van eiser, die bijna 60 jaar oud was en door het relatiebeding in zijn werkmogelijkheden werd beperkt, zwaarder woog dan de belangen van HSPRO. De kantonrechter besloot daarom het non-relatiebeding te schorsen en HSPRO te veroordelen in de proceskosten van eiser, die op € 810,01 werden begroot. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.