ECLI:NL:RBLIM:2019:11251

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
13 december 2019
Publicatiedatum
13 december 2019
Zaaknummer
8172675 CV EXPL 19-7778
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van non-relatiebeding in arbeidsovereenkomst en proceskostenveroordeling

In deze zaak vorderde eiser in kort geding de schorsing van een non-relatiebeding dat was opgenomen in zijn arbeidsovereenkomst met HSPRO Consultancy B.V. Eiser, die sinds 20 juli 2015 in dienst was bij HSPRO, was per 1 oktober 2019 ontslagen na toestemming van het UWV wegens bedrijfseconomische redenen. Het non-relatiebeding verbood eiser om gedurende één jaar na beëindiging van de arbeidsovereenkomst werkzaamheden te verrichten voor opdrachtgevers van HSPRO. Eiser stelde dat het beding onbillijk zwaar op hem drukte, vooral gezien zijn leeftijd en de specifieke omstandigheden van zijn ontslag. HSPRO voerde verweer en betwistte dat eiser een spoedeisend belang had bij zijn vordering, en stelde dat hij voldoende kansen had op de arbeidsmarkt.

De kantonrechter oordeelde dat het spoedeisend belang van eiser voldoende aannemelijk was en dat er een redelijke kans bestond dat in een bodemprocedure het relatiebeding zou worden vernietigd. De rechter overwoog dat het belang van eiser, die bijna 60 jaar oud was en door het relatiebeding in zijn werkmogelijkheden werd beperkt, zwaarder woog dan de belangen van HSPRO. De kantonrechter besloot daarom het non-relatiebeding te schorsen en HSPRO te veroordelen in de proceskosten van eiser, die op € 810,01 werden begroot. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: 8172675 CV EXPL 19-7778
Vonnis in kort geding van de kantonrechter van 13 december 2019
in de zaak van
[eiser],
wonend te [woonplaats] ,
eiser,
gemachtigde mr. M.M.J.F. Sijben,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
HSPRO CONSULTANCY B.V.,
gevestigd te Maastricht-Airport, gemeente Beek,
gedaagde,
gemachtigde mr. Y.L.S. Schipper.
Partijen worden hierna [eiser] en HSPRO genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 20 november 2019 met producties 1 t/m 6
- de brief van HSPRO van 3 december 2019 met producties 1 t/m 8
- de mondelinge behandeling ter zitting van 5 december 2019, met de pleitaantekeningen van beide partijen.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
HSPRO is een onderneming die zich bezighoudt met advisering op het gebied van management en bedrijfsvoering en het uitlenen van (technische) kennis. Het is een ingenieurs- en projectorganisatie binnen de sectoren industrie en machinebouw.
2.2.
[eiser] is op 20 juli 2015 in dienst getreden bij HSPRO. Per 1 maart 2017 is de arbeidsovereenkomst omgezet in een overeenkomst voor onbepaalde tijd en is de functie van [eiser] gewijzigd in vestigingsmanager (productie 2 bij dagvaarding).
2.3.
Op pagina 5 van de arbeidsovereenkomst is na het kopje “Non-relatie beding” opgenomen:
“Wanneer de arbeidsovereenkomst eindigt dient de Werknemer een non-relatie beding in acht te nemen. Dit houdt in dat er gedurende één jaar na einde van de arbeidsovereenkomst zonder uitdrukkelijke schriftelijke toestemming van Werkgever door Werknemer geen werkzaamheden mogen worden verricht als particulier, als zelfstandige of als werknemer of in welke hoedanigheid dan ook, direct of indirect, bij de opdrachtgevers waar Werknemer gedurende het dienstverband werkzaam is geweest.”
2.4.
Aan de overtreding van het non-relatie beding is een boete gekoppeld van € 2.500,00 per overtreding en € 500,00 voor elke dag dat de overtreding voortduurt.
2.5.
Bij besluit van 8 augustus 2019 heeft het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: UWV) aan HSPRO toestemming verleend om de arbeidsovereenkomst met [eiser] op te zeggen wegens bedrijfseconomische redenen (productie 3 bij dagvaarding). Het dienstverband van [eiser] is vervolgens door HSPRO per 1 oktober 2019 beëindigd (productie 4 bij dagvaarding).
2.6.
Na zijn ontslag ontvangt [eiser] een ww-uitkering.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert dat de kantonrechter bij vonnis in kort geding, uitvoerbaar bij voorraad:
primair:
de werking van het non-relatiebeding, als vermeld op pagina 5 van de tussen partijen gesloten arbeidsovereenkomst, schorst,
subsidiair:
voor de periode dat HSPRO [eiser] aan het non-relatiebeding houdt, bepaalt dat HSPRO aan [eiser] dient te betalen een vergoeding van € 1.483,92 bruto per maand met betrekking tot de maanden oktober 2019 en november 2019 en € 1.719,36 bruto per maand voor iedere maand dat [eiser] door HSPRO aan het relatiebeding wordt gehouden gedurende de maanden van december 2019 tot en met september 2020, althans een ander in goede justitie te bepalen bedrag,
primair en subsidiair:
HSPRO veroordeelt in de proceskosten en de nakosten.
3.2.
[eiser] legt - samengevat - aan zijn vordering ten grondslag dat hij door handhaving van het relatiebeding onbillijk wordt benadeeld. In dat geval biedt de wet de mogelijkheid om het relatiebeding geheel of gedeeltelijk te vernietigen (art. 7:653 lid 2 sub b BW). Daarnaast bestaat de mogelijkheid (art. 7:653 lid 5 BW) om te bepalen dat de werkgever voor de duur van de beperking aan de werknemer een vergoeding moet betalen. [eiser] hield zich onder meer bezig met het beheer van oude en bestaande klanten van HSPRO, welke klanten (uit de automotive-industrie) juist bij HSPRO terecht kwamen via het netwerk van [eiser] . [eiser] kan niet bij die klanten werkzaam worden en daardoor niet van zijn eigen netwerk gebruik maken voor het vinden van een nieuwe baan. Door zijn leeftijd, opleiding en eenzijdige werkervaring is [eiser] branche gebonden. Hierdoor zal hij verplicht werkloos blijven gedurende de tijd van het relatiebeding (één jaar) en een aanzienlijk lager inkomen ontvangen (ww-uitkering).
3.3.
HSPRO voert verweer. Zij stelt dat [eiser] geen spoedeisend belang heeft bij zijn vordering nu hij niet aantoont daadwerkelijk te hebben gesolliciteerd en evenmin aan HSPRO schriftelijke toestemming heeft gevraagd om bij of voor een van de klanten van HSPRO werkzaamheden verrichten, welke mogelijkheid hem in de arbeidsovereenkomst wel wordt geboden. [eiser] wordt verder ook niet onredelijk benadeeld. Juist dankzij zijn specifieke opleiding (AFSP: Automotive Functional Safety) heeft hij een unieke positie op de arbeidsmarkt en liggen de banen daarmee voor hem voor het oprapen. HSPRO betwist dat zij alle organisaties en automotive bedrijven in Limburg op het gebied van certificering als klant heeft en dat die klanten voornamelijk via het netwerk van [eiser] bij HSPRO terecht zijn gekomen zodat er genoeg bedrijven zijn alwaar [eiser] zonder meer aan de slag kan. Anderzijds is het relatiebeding voor het voortbestaan van HSPRO noodzakelijk, omdat de onderneming er niet rooskleurig voor staat.
3.4.
Op de stellingen van partijen zal hierna, voor zover van belang, nader worden ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De kantonrechter is van oordeel dat de aard van de door [eiser] ingestelde vordering reeds maakt dat het spoedeisend belang van [eiser] voldoende aannemelijk moet worden geacht.
4.2.
Om een voorziening te kunnen treffen zoals gevorderd, dient met redelijke mate van zekerheid aangenomen te kunnen worden dat in een bodemprocedure een met de gevraagde voorziening overeenstemmende vordering zal worden toegewezen. Die beoordeling geschiedt op basis van hetgeen in deze korte procedure naar voren is gebracht en aannemelijk is gemaakt. Het komt er derhalve op neer dat het relatiebeding alleen dan kan worden geschorst c.q. beperkt indien thans uit de voorliggende stukken volgt dat de rechter in de bodemprocedure met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid tot de conclusie zal komen dat [eiser] door het relatiebeding onbillijk wordt benadeeld.
4.3.
Ter beoordeling ligt de vraag voor of het relatiebeding zoals dit is opgenomen in de arbeidsovereenkomst van 24 februari 2017 moet worden geschorst c.q. beperkt, dan wel dat het inkomen van [eiser] voor de periode dat [eiser] aan het relatiebeding gehouden is, door HSPRO dient te worden aangevuld. Met het overeenkomen van een relatiebeding tracht de werkgever zijn (economische) belangen te beschermen en zijn positie in de markt te behouden. De rechter kan een dergelijk beding geheel of gedeeltelijk vernietigen op grond dat, in verhouding tot het te beschermen belang van de werkgever, de werknemer door dat beding onbillijk wordt benadeeld. De kantonrechter is van oordeel dat er met een aanmerkelijk mate van zekerheid van kan worden uitgegaan dat de bodemrechter het beding zal vernietigen en overweegt daartoe als volgt.
4.4.
Het belang van [eiser] dient afgezet te worden tegen het belang van HSPRO. [eiser] is thans (bijna) 60 jaar. Het is een feit van algemene bekendheid dat het op deze leeftijd niet gemakkelijk is om een andere functie te vinden. Weliswaar is [eiser] opgeleid als technisch bedrijfskundige en heeft hij zich behalve met managementactiviteiten, ook met uitvoerende taken beziggehouden, zijn kennis en werkervaring ( en daarmee zijn kansen op werk met een vergelijkbaar inkomen) liggen momenteel echter voornamelijk op het vlak van kwaliteitsmanagement en de automotive branche. Gelet op zijn leeftijd en zijn specialisatie is het voor hem van groot belang dat hij werk kan zoeken in de branche waar hij over de meest recente werkervaring beschikt. Daarbij komt dat het dienstverband tussen [eiser] en HSPRO (slechts) drie jaar heeft geduurd en dat zijn ontslag plaatsvond vanwege bedrijfseconomische redenen (niet verwijtbaar). Tijdens de mondelinge behandeling heeft [eiser] aangegeven mogelijk werkzaamheden te willen gaan verrichten voor Nedcar. Een klant van HSPRO, maar ook het bedrijf waar [eiser] in 2015, voordat hij door HSPRO werd overgenomen, reeds werkzaam was. Een relatiebeding voor de duur van één jaar staat daarmee niet in verhouding.
4.5.
Alles overwegend komt de kantonrechter voorshands tot het oordeel dat [eiser] thans voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat het relatiebeding zoals dat is overeengekomen in de arbeidsovereenkomst van 24 februari 2017 onbillijk zwaar op hem drukt. Naar het voorlopig oordeel is HSPRO er niet in geslaagd aannemelijk te maken waarom [eiser] gebonden zou moeten zijn en blijven aan het relatiebeding voor de periode van één jaar gelet op het gegeven dat [eiser] thans verstoken is van arbeid en dus inkomsten. Het voorgaande maakt dat de kantonrechter het niet uitgesloten acht dat in een eventuele bodemprocedure het relatiebeding niet onverkort gehandhaafd blijft. De kantonrechter ziet derhalve aanleiding om een voorziening te treffen als (primair) gevorderd en het relatiebeding te schorsen.
4.6.
HSPRO zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten. De kosten aan de zijde van [eiser] worden tot vandaag begroot op:
- explootkosten € 99,01
- griffierecht € 231,00
- salaris gemachtigde
€ 480,00
Totaal € 810,01.
De nakosten zullen worden toegewezen zoals hierna in het dictum nader bepaald.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
bepaalt dat de werking van het op pagina 5 van de tussen partijen gesloten arbeidsovereenkomst vermelde non-relatiebeding wordt geschorst,
5.2.
veroordeelt HSPRO in de kosten van deze procedure, aan de zijde van [eiser] gevallen en tot vandaag begroot op € 810,01,
5.3.
veroordeelt HSPRO onder de voorwaarde dat deze niet binnen twee weken na aanschrijving door [eiser] volledig aan bovenstaande veroordelingen voldoet, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 120,00 aan salaris gemachtigde, te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van dit vonnis,
5.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.H.J. Otto en in het openbaar uitgesproken.