In deze zaak heeft de kinderrechter op 11 december 2019 een beschikking gegeven over de omgangsregeling tussen een minderjarige, geboren in 2005, en zijn grootouders. De zaak werd behandeld in het kader van een ondertoezichtstelling, waarbij de gecertificeerde instelling (GI) verzocht om een omgangsregeling vast te stellen. De kinderrechter heeft vastgesteld dat er sprake is van een nauwe persoonlijke betrekking tussen de minderjarige en zijn grootouders, wat in overeenstemming is met artikel 1:265g van het Burgerlijk Wetboek (BW) en artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De kinderrechter concludeert dat het in het belang van de minderjarige noodzakelijk is om de huidige omgangsregeling vast te leggen, waarbij de minderjarige op dinsdag en woensdag na school bij de grootouders verblijft en elk weekend van vrijdag na school tot zondag 20.00 uur. De kinderrechter heeft de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de regeling onmiddellijk van kracht is. De moeder van de minderjarige heeft aangegeven dat zij geen problemen heeft met de huidige regeling, maar dat zij ook graag tijd met haar kind wil doorbrengen in het weekend. De kinderrechter heeft aangegeven dat de moeder haar wensen tijdig moet voorleggen aan de GI, die zal beoordelen of dit in het belang van de minderjarige is. De beschikking is openbaar uitgesproken en kan door belanghebbenden worden aangevochten binnen drie maanden na de uitspraak.