In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Limburg op 5 november 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen een werknemer, aangeduid als [verzoeker], en zijn werkgever, ArcelorMittal Staalhandel B.V. De werknemer verzocht om herstel van zijn dienstverband na een ontslag dat was verleend met toestemming van het UWV op basis van bedrijfseconomische omstandigheden. De werkgever had de arbeidsovereenkomst opgezegd per 1 augustus 2019, na een procedure bij het UWV waarin toestemming was gevraagd voor het ontslag. De werknemer was van mening dat de opzegging onterecht was, omdat de wijzigingen in de organisatie niet met hem waren besproken en hij niet was herplaatst in een andere functie.
De kantonrechter heeft de procedure beoordeeld aan de hand van de relevante wetgeving, met name artikel 7:669 van het Burgerlijk Wetboek, dat de voorwaarden voor ontslag regelt. De rechter heeft vastgesteld dat de werkgever een bedrijfseconomische noodzaak had voor de opzegging, aangezien de functie van de werknemer was komen te vervallen door de invoering van een tweeploegensysteem. De rechter heeft ook overwogen dat de werknemer onvoldoende had aangetoond dat er alternatieve functies beschikbaar waren of dat de opzegging in strijd was met de wet.
Uiteindelijk heeft de kantonrechter geoordeeld dat de opzegging van de arbeidsovereenkomst door ArcelorMittal rechtmatig was en dat er geen reden was om de werknemer in zijn verzoek tot herstel van het dienstverband te volgen. De werknemer werd veroordeeld in de proceskosten van de werkgever, die tot dat moment waren begroot op € 720,00. De beschikking werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het meer of anders verzochte werd afgewezen.