ECLI:NL:RBLIM:2019:1709

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
21 februari 2019
Publicatiedatum
22 februari 2019
Zaaknummer
7485840 CV EXPL 19-639
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Einde huurovereenkomst voor bepaalde tijd en ontruiming van de woning

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 21 februari 2019 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een verhuurder en zijn huurders. De huurders, [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2], huurden een woning voor bepaalde tijd, met een einddatum van 14 januari 2019. De verhuurder, [eiser], heeft de huurders tijdig geïnformeerd over het einde van de huurovereenkomst, zoals vereist door artikel 7:271 van het Burgerlijk Wetboek. Ondanks deze informatie hebben de huurders de woning niet verlaten, wat heeft geleid tot de vordering van de verhuurder om ontruiming af te dwingen.

De procedure begon met een dagvaarding op 30 januari 2019, gevolgd door een mondelinge behandeling op 14 februari 2019. Tijdens deze behandeling is vastgesteld dat [gedaagde sub 2] niet was verschenen en verstek tegen haar is verleend. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de verhuurder aan zijn verplichtingen heeft voldaan en dat de huurders de woning per 14 januari 2019 hadden moeten verlaten. De rechter heeft hen een verlengde termijn tot 1 mei 2019 gegeven om de woning te ontruimen, waarbij ook aan [gedaagde sub 2] deze termijn is verleend, ondanks haar verstek.

De rechter heeft de huurders ook veroordeeld tot betaling van de huurpenningen en de proceskosten. Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de verhuurder direct kan overgaan tot uitvoering van de uitspraak, ongeacht een eventuele hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: 7485840 CV EXPL 19-639
Vonnis in kort geding van 21 februari 2019
in de zaak van
[eiser] ,
wonend te [woonplaats 1] ,
eisende partij,
gemachtigde mr. J.G. van Ek,
tegen

1.[gedaagde sub 1] ,

wonend te [woonplaats 2] ,
gedaagde partij,
procederend in persoon,

2.[gedaagde sub 2] ,

wonend te [woonplaats 2] ,
gedaagde partij,
niet verschenen.
Partijen worden hierna [eiser] , [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 30 januari 2019 met 3 producties,
  • het faxbericht van 11 februari 2019 van [eiser] met productie 4,
  • de mondelinge behandeling op 14 februari 2019.
1.2.
[gedaagde sub 2] is ter zitting niet verschenen en tegen haar is verstek verleend.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] huren met ingang van 15 januari 2018 de woning gelegen aan de [adres] te [woonplaats 2] . De huurprijs bedraagt per maand € 700,00 (productie 1 dagvaarding).
2.2.
De huurovereenkomst is aangegaan voor bepaalde tijd. In artikel 1.5. van de huurovereenkomst is bepaald dat de einddatum is gelegen op 14 januari 2019.
2.3.
[eiser] heeft [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] per aangetekende brief van 23 november 2018 (productie 2 dagvaarding) schriftelijk geïnformeerd dat de huurovereenkomst eindigt per 14 januari 2018.
2.4.
Bij aangetekende brief van 10 januari 2019 van de gemachtigde van [eiser] zijn [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] gesommeerd om de woning op 14 januari 2019 leeg en ontruimd op te leveren (productie 3 dagvaarding).
2.5.
[gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] hebben de woning niet verlaten.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert dat de kantonrechter bij vonnis in kort geding, uitvoerbaar bij voorraad:
  • [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] veroordeelt om de woning aan de [adres] te [woonplaats 2] binnen drie dagen na betekening van dit vonnis te ontruimen en verlaten, en door overgave van de sleutels aan [eiser] ter vrije en algehele beschikking te stellen,
  • [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] veroordeelt tot betaling aan [eiser] van € 700,00 voor iedere maand en een gedeelte daarvan, te vermeerderen met de (wettelijk) toegestane huurverhoging, vanaf 15 januari 2019 tot de dag dat gedaagden de woning zullen hebben ontruimd en verlaten en ter vrije beschikking aan [eiser] hebben gesteld,
  • [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] veroordeelt in de proceskosten.
3.2.
[eiser] legt aan zijn vorderingen ten grondslag dat hij met gedaagden een huurovereenkomst voor bepaalde tijd is aangegaan en wel tot 14 januari 2019. Overeenkomstig het bepaalde in art. 7:271 lid 1 BW heeft [eiser] voldaan aan zijn wettelijke verplichting om gedaagden niet eerder dan drie maanden, doch uiterlijk één maand voor het verstrijken van de bepaalde huurperiode schriftelijk te informeren over de dag waarop de huurovereenkomst eindigt. Gedaagden zijn derhalve gehouden het gehuurde per 14 januari 2019 te verlaten en te ontruimen, maar blijven hiermee in gebreke.
3.3.
[gedaagde sub 1] voert verweer waarop hierna, voor zover van belang, nader zal worden ingegaan. [gedaagde sub 2] is niet verschenen en heeft geen verweer gevoerd. Evenmin heeft zij [gedaagde sub 1] gemachtigd om namens haar verweer te voeren zodat aan [gedaagde sub 2] verstek zal worden verleend.

4.De beoordeling

4.1.
[gedaagde sub 1] stelt kennis te hebben genomen van de mededeling van [eiser] dat hij en [gedaagde sub 2] het gehuurde per 14 januari 2019 dienden te verlaten. [gedaagde sub 1] stelt echter dat op grond van de wet niet één, maar drie maanden opzegtermijn in acht genomen dient te worden. Daarnaast stelt [gedaagde sub 1] dat hij op dit moment niet in staat is te verhuizen vanwege spanningen en depressie, waarvoor thans hulpverlening is gestart.
4.2.
Ingevolge het bepaalde in art. 7:271 BW is op een voor bepaalde tijd aangegane huurovereenkomst voor de duur van twee onderscheidenlijk vijf jaar of korter art. 7:228 lid 1 BW onverkort van toepassing (de huur eindigt na het verstrijken van de overeengekomen tijd) mits de verhuurder niet eerder dan drie maanden maar uiterlijk één maand voordat die bepaalde tijd is verstreken, de huurder over de dag waarop de huur verstrijkt schriftelijk informeert. [eiser] heeft aan deze voorwaarde voldaan zodat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] de woning per 14 januari 2019 hadden dienen te verlaten en te ontruimen.
4.3.
Tijdens de mondelinge behandeling zijn [eiser] en [gedaagde sub 1] overeengekomen dat aan [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] een termijn zal worden gegund tot uiterlijk 1 mei 2019 om de woning te verlaten en te ontruimen.
4.4.
Aan [gedaagde sub 2] is verstek verleend. De vorderingen jegens haar liggen derhalve in beginsel voor toewijzing gereed. Omdat [eiser] daar echter toe bereid is, zal de kantonrechter ook aan [gedaagde sub 2] de verlengde ontruimingstermijn tot 1 mei 2019 verlenen.
4.5.
[gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] zijn gehouden de huurpenningen van € 700,00 per maand over de maanden dat zij van het gehuurde gebruik maken, tijdig aan [eiser] te voldoen.
4.6.
[gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] zullen als de in het ongelijk gestelde partijen worden veroordeelt in de kosten van deze procedure, aan de zijde van [eiser] gevallen en tot vandaag begroot op:
  • explootkosten € 103,09
  • griffierecht € 81,00
  • salaris gemachtigde
totaal € 664,09.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] om de woning aan de [adres] te [woonplaats 2] uiterlijk vóór 1 mei 2019 te ontruimen en te verlaten, door overgave van de sleutels aan [eiser] ter vrije en algehele beschikking te stellen,
5.2.
veroordeelt [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] tot betaling aan [eiser] van € 700,00 aan huurpenningen voor iedere maand of deel daarvan dat zij van de woning gebruik maken, te vermeerderen met de (wettelijk) toegestane huurverhoging vanaf 15 januari 2019 tot de dag dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] de woning zullen hebben ontruimd en verlaten en ter vrije beschikking aan [eiser] hebben gesteld,
5.3.
veroordeelt [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2] in de kosten van deze procedure, aan de zijde van [eiser] gevallen en tot vandaag begroot op € 664,09,
5.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.P.J. Quaedackers en in het openbaar uitgesproken.
RJ