In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 21 februari 2019 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een verhuurder en zijn huurders. De huurders, [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2], huurden een woning voor bepaalde tijd, met een einddatum van 14 januari 2019. De verhuurder, [eiser], heeft de huurders tijdig geïnformeerd over het einde van de huurovereenkomst, zoals vereist door artikel 7:271 van het Burgerlijk Wetboek. Ondanks deze informatie hebben de huurders de woning niet verlaten, wat heeft geleid tot de vordering van de verhuurder om ontruiming af te dwingen.
De procedure begon met een dagvaarding op 30 januari 2019, gevolgd door een mondelinge behandeling op 14 februari 2019. Tijdens deze behandeling is vastgesteld dat [gedaagde sub 2] niet was verschenen en verstek tegen haar is verleend. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de verhuurder aan zijn verplichtingen heeft voldaan en dat de huurders de woning per 14 januari 2019 hadden moeten verlaten. De rechter heeft hen een verlengde termijn tot 1 mei 2019 gegeven om de woning te ontruimen, waarbij ook aan [gedaagde sub 2] deze termijn is verleend, ondanks haar verstek.
De rechter heeft de huurders ook veroordeeld tot betaling van de huurpenningen en de proceskosten. Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de verhuurder direct kan overgaan tot uitvoering van de uitspraak, ongeacht een eventuele hoger beroep.