In deze zaak heeft de huurder, [eiser], een kort geding aangespannen tegen de verhuurder, [gedaagde], met het verzoek om herstel van diverse gebreken in de huurwoning. De huurovereenkomst is ingegaan op 1 november 2018, en de huurder heeft vanaf dat moment verschillende gebreken gemeld, waaronder problemen met de toiletten, stankoverlast, en onveilige elektriciteitsleidingen. De huurder heeft de verhuurder gesommeerd om deze gebreken binnen tien dagen te herstellen en heeft de huurbetaling tijdelijk opgeschort.
De kantonrechter heeft de vorderingen van de huurder beoordeeld en vastgesteld dat er onvoldoende bewijs is geleverd voor het bestaan van de meeste gebreken. De kantonrechter oordeelde dat de huurder niet voldoende spoedeisend belang heeft aangetoond voor de herstelverzoeken. Daarnaast werd opgemerkt dat sommige gebreken al bestonden bij het aangaan van de huurovereenkomst en dat de huurder zelf verantwoordelijk is voor kleine herstellingen. De kantonrechter heeft uiteindelijk de vordering van de huurder afgewezen en hem veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan de zijde van de verhuurder.
De uitspraak benadrukt het belang van voldoende bewijs en het aantonen van spoedeisend belang in kort geding procedures, vooral in huurgeschillen waar gebreken aan de orde zijn.