In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 15 maart 2019 uitspraak gedaan in een kort geding tussen Stichting Woon-Werkgemeenschap Hartelstein en een bewoner, aangeduid als [gedaagde]. Hartelstein vorderde de ontruiming van de kamer van [gedaagde] wegens een betalingsachterstand in de verblijfskosten. De bewoner was sinds 24 januari 2018 in de woongemeenschap en had een overeenkomst getekend waarin hij zich verplichtte tot betaling van € 435,00 per maand. Hartelstein stelde vast dat [gedaagde] niet alle verschuldigde kosten had betaald, met een achterstand van ongeveer viereneenhalve maand, wat neerkomt op € 2.160,00. Ondanks meerdere sommaties en gesprekken, waaronder een aangifte van bedreiging door [gedaagde], heeft hij geen gehoor gegeven aan de verzoeken om te betalen of de woongemeenschap te verlaten.
De kantonrechter oordeelde dat Hartelstein voldoende spoedeisend belang had bij de gevraagde voorzieningen. De rechter verwierp het verweer van [gedaagde] dat hij contante betalingen had gedaan, omdat hij dit niet kon onderbouwen. De rechter oordeelde dat [gedaagde] de achterstand moest betalen, evenals de verblijfskosten vanaf de datum van dagvaarding tot de ontruiming. De rechter wees de vordering van Hartelstein om [gedaagde] te veroordelen tot betaling van buitengerechtelijke kosten af, omdat deze niet voldoende was onderbouwd. Uiteindelijk werd [gedaagde] veroordeeld om zijn kamer binnen veertien dagen na betekening van het vonnis te ontruimen en de achterstallige betalingen te voldoen. De kosten van het geding werden ook aan [gedaagde] opgelegd.