ECLI:NL:RBLIM:2019:2517

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
14 maart 2019
Publicatiedatum
19 maart 2019
Zaaknummer
7272085 BR VERZ 18-83
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om toekenning van een som ineens in het erfrecht met betrekking tot tijdige verklaring aan erfgenamen

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, op 14 maart 2019 uitspraak gedaan in een verzoekschrift van verzoekster, die een som ineens van € 23.400,00 vorderde op basis van artikel 4:36 van het Burgerlijk Wetboek. Verzoekster, de dochter van erfgename [belanghebbende 3], stelde dat zij gedurende de periode van 19 november 2014 tot de datum van overlijden van de erflaatster op [overlijdensdatum] mantelzorg heeft verleend. Ze voerde aan dat deze zorg heeft geleid tot vertraging in haar opleiding en carrière, en dat de erflaatster haar nooit voor deze zorg heeft beloond.

De belanghebbenden, die ook erfgenamen zijn, hebben verweer gevoerd en stelden dat verzoekster haar aanspraak op de som ineens niet tijdig aan hen kenbaar heeft gemaakt, waardoor de termijn zoals bepaald in artikel 4:37 lid 1 BW is verstreken. De kantonrechter oordeelde dat het verzoek van verzoekster te summier was onderbouwd en dat zij niet voldoende had aangetoond dat zij haar aanspraak tijdig had gemaakt.

De kantonrechter heeft het verzoek afgewezen en, gezien de familiebanden tussen de partijen, de proceskosten gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt. De beschikking is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Burgerlijk recht / Kantonrechter
Zaaknummer: 7272085 BR VERZ 18-83
Beschikking van 14 maart 2019
op een verzoek van
[verzoekster] ,
wonend te [woonplaats] aan de [adres] ,
verzoekster,
gemachtigde mr. E.R.A.Th. Luijten.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift met bijlagen, ter griffie van deze rechtbank ontvangen op 10 oktober 2018
- het verweerschrift van mr. E. Emons, gemachtigde van belanghebbende
[belanghebbende 1] , ter griffie ontvangen op 19 februari 2019
- het verweerschrift van mr. R.W.J.L. Loonen, gemachtigde van belanghebbende
[belanghebbende 2] , ter griffie ontvangen op 20 februari 2019
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 26 februari 2019 waarbij verzoekster, bijgestaan door haar moeder [belanghebbende 3] en door mr. Luijten voornoemd en [belanghebbende 1] , bijgestaan door mr. Emons voornoemd en [belanghebbende 2] , bijgestaan door mr. Loonen voornoemd zijn verschenen.
1.2.
Vervolgens is beschikking en de uitspraak daarvan bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
Op [overlijdensdatum] is te [overlijdensplaats] [erflaatster] (verder: de erflaatster) laatstelijk wonend te [woonplaats] overleden.
2.2.
De wettige erfgenamen van de erflaatster zijn:
- [belanghebbende 1]
- [belanghebbende 4]
- [belanghebbende 2]
- [belanghebbende 3] .
2.3.
Verzoekster is de dochter van erfgename [belanghebbende 3] .
3. Het verzoek
3.1.
Verzoekster vraagt om haar bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad, ex art.
4:36 BW een som ineens van € 23.400,00 toe te kennen. Ter onderbouwing van haar verzoek stelt verzoekster - verkort weergegeven - dat zij in de periode van 19 november 2014 tot [overlijdensdatum] mantelzorgster van de erflaatster is geweest. Verzoekster heeft in voormelde periode iedere dag, vaak met een overnachting, de erflaatster persoonlijk en huishoudelijk verzorgd. Ten gevolge daarvan heeft verzoekster een half jaar vertraging in haar Hbo-opleiding tot verpleegkundige en daarmee tevens minstens een half jaar vertraging van haar carrière-opbouw opgelopen. Gelet daarop en op het feit dat de erflaatster verzoekster nooit voor haar zorg heeft beloond, vindt verzoekster het redelijk en billijk om aanspraak te kunnen maken op de verzochte som ineens.
3.2.
De belanghebbenden [belanghebbende 1] (verder: [belanghebbende 1] ) en [belanghebbende 2] (verder: [belanghebbende 2] ) die tevens erfgenamen van de nalatenschap van de erflaatster zijn, hebben verweer gevoerd.
3.3.
Op de stellingen van partijen zal de kantonrechter, indien nodig, nader ingaan.

4.De beoordeling

4.1.
Het verst strekkend verweer van [belanghebbende 1] en [belanghebbende 2] is dat verzoekster de aanspraak op de som ineens niet tijdig aan hun kenbaar heeft gemaakt waardoor de in art. 4:37 lid 1 BW bepaalde termijn is verstreken en de mogelijkheid van verzoekster daartoe is vervallen. [belanghebbende 1] en [belanghebbende 2] stellen dat aan hun tussen het indienen van het verzoek op 9 oktober 2018 en de datum van het overlijden van de erflaatster op [overlijdensdatum] van verzoekster, noch van de moeder van verzoekster (die ook erfgenaam is) noch van de gemachtigde van verzoekster op enige wijze binnen de in voormeld artikel bepaalde termijn een aanspraak op een som ineens van verzoekster kenbaar is gemaakt. Los daarvan heeft verzoekster evenmin tijdens de mondelinge behandeling op 30 oktober 2018 in een door [belanghebbende 1] op 30 juli 2018 ingediend verzoek, waarbij verzoekster haar moeder (verweerster bij dat verzoek) mondeling bijstond, met een woord gerept over een aanspraak op een som ineens, aldus [belanghebbende 1] en [belanghebbende 2] .
4.2.
Hoewel de wet niet voorschrijft aan welke erfgenaam/erfgenamen de verklaring dient te worden gericht ligt het voor de hand - en moet als heersende leer worden beschouwd - om die verklaring aan alle erfgenamen te richten. Een vordering van een som ineens is immers een schuld van de nalatenschap en raakt, indien sprake zou zijn van verdeling van een batig saldo onder de erfgenamen, ook hun erfdeel.
4.3.
Het lag op de weg van verzoekster om haar verzoek ter zake met meer te onderbouwen dan met haar summiere stelling dat zij haar aanspraak op een som ineens jegens de erfgenamen enkele malen, in elk geval binnen de termijn van art. 4:37 lid 1 BW, kenbaar heeft gemaakt zijn. Op welke momenten en aan welke erfgenamen verzoekster dat heeft gedaan laat verzoekster in het midden. Het voorgaande, afgezet tegen het gemotiveerde verweer van [belanghebbende 1] en [belanghebbende 2] , is te summier om het gestelde feit in rechte vast te kunnen stellen. Dat geldt ook voor de stellingen van verzoekster ter mondelinge behandeling, dat zij in de zomer van 2018 bedoelde aanspraak bij haar moeder, die erfgename van de nalatenschap van de erflaatster is, kenbaar heeft gemaakt en dat zij dat in de zomer van 2018 bij [belanghebbende 2] thuis heeft gedaan. Daarbij komt, ten overvloede, dat gesteld noch gebleken is dat [belanghebbende 3] , de moeder van verzoekster, de verklaring van haar dochter (verzoekster) bij de overige erfgenamen kenbaar heeft gemaakt en dat de gemachtigde van verzoekster desgevraagd heeft verklaard geen verzoek tot een som ineens van zijn cliënte (verzoekster) binnen de daarvoor bepaalde termijn te hebben ontvangen.
4.4.
Met inachtneming van al het vorenoverwogene zal het verzoek worden afgewezen. Gelet op het feit dat partijen familie van elkaar zijn zal de kantonrechter de kosten compenseren in die zin dat iedere partij de hare draagt.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
wijst het verzoek af,
5.2.
compenseert de kosten in die zin dat iedere partij de hare draagt.
Deze beschikking is gegeven door mr. R.P.J. Quaedackers, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken. [1]
YT

Voetnoten

1.type: TY