Overwegingen
1. Eisers ontvangen sinds 1 juli 2009 een uitkering op grond van respectievelijk de Wet werk en bijstand (Wwb) en de PW, thans AIO-aanvulling van de Sociale Verzekeringsbank (SVB) in aanvulling op hun pensioen op grond van de Algemene ouderdomswet (AOW).
2. Op 18 maart 2015 heeft verweerder het formulier ‘Verblijf en vermogen buiten Nederland’ ontvangen waarop door eisers is vermeld dat zij voornemens zijn om in 2015 naar Turkije te gaan en dat zij aldaar zullen verblijven bij familie. Eisers verklaren in dit formulier tevens dat zij geen woning of stuk grond in het buitenland bezitten.
3. De afdeling Handhaving van de SVB is op 27 april 2016 een steekproefcontrole gericht op verblijf en vermogen in het buitenland gestart. In het kader van dit onderzoek heeft er op 19 mei 2016 een huisbezoek plaatsgevonden. Tijdens dit huisbezoek hebben eisers aangegeven geen AIO-aanvulling meer te willen ontvangen.
4. Op verzoek van de afdeling Handhaving heeft ook in Turkije een onderzoek plaatsgevonden. De bevindingen van dit onderzoek zijn door de Attaché voor Sociale Zaken vastgelegd in een rapportage van 27 juni 2016 waaruit als volgt blijkt: volgens de website van de belastingdienst Turkije heeft eiser aldaar een actief belastingnummer. Dit houdt in dat er inkomstenbelasting in Turkije wordt afgedragen. Uit de gegevens blijkt het niet te gaan om een bedrijf waarvoor belasting wordt afgedragen. Uit een bezoek van de buitendienstmedewerkers van de Nederlandse ambassade te Ankara aan de afdeling onroerende zaakbelasting van de gemeente Ayancik op 23 juni 2016 blijkt vervolgens dat op naam van eiser meerdere onroerende zaken geregistreerd staan. Uit de uittreksels van de gemeentelijke administratie blijkt het te gaan om zes woningen en twee werkplaatsen op het adres [adres] te [woonplaats], provincie Sinop, die verworven zijn op 1 januari 1997. De door de gemeente vastgestelde waarde van de onroerende zaken op naam van eiser bedraagt in totaal 361.664,42 TL. Omgerekend met de wisselkoers op 23 juni 2016 komt dit neer op een bedrag van € 110.307,26.
5. Bij het primaire besluit 1 heeft verweerder de AIO-aanvulling van eisers met terugwerkende kracht tot juli 2009 beëindigd. Bij het primaire besluit 2 heeft verweerder
de teveel ontvangen AIO-aanvulling ter hoogte van € 33.185,11 teruggevorderd. Namens eisers is bezwaar gemaakt tegen deze besluiten.
6. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de bezwaren van eisers ongegrond verklaard. Verweerder is van oordeel dat het onderzoek naar het vermogen en verblijf in het buitenland door de SVB op een correcte wijze heeft plaatsgevonden. Verweerder heeft een aselecte steekproef gedaan waarbij geen onderscheid is gemaakt naar nationaliteit. Tijdens de hoorzitting van 15 februari 2017 is door de gemachtigde verwezen naar het huisbezoek van 19 mei 2016. Uit de rapportage van het huisbezoek blijkt dat de toezichthouders eisers hebben medegedeeld dat het niet meewerken aan het huisbezoek consequenties voor de uitkering zou kunnen hebben. Dit is niet correct, zodat de rapportage en de bevindingen van dit huisbezoek niet meer kunnen worden betrokken in het onderzoek. Uit de rapportage van het onderzoek in Turkije valt niet af te leiden of hierbij gebruik is gemaakt van de kopieën van de identiteitsbewijzen die tijdens het huisbezoek van eisers zijn verkregen. Ook zonder de Turkse identiteitsnummers (Kimlik) die op de identiteitsbewijzen worden vermeld, had er een onderzoek plaatsgevonden en was het vermogen van eisers kenbaar geworden. Eisers hebben het vermogen ter hoogte van € 110.307,26, dat de voor hen per 1 juli 2016 toepasselijke vermogensgrens ter hoogte van 11.840,- overschrijdt, nooit gemeld aan de SVB. Hiermee staat de schending van de inlichtingenplicht als bedoeld in artikel 17 van de PW vast. Als gevolg van deze schending van de inlichtingenplicht hebben eisers over de periode van 1 juli 2009 tot en met 31 mei 2016 in totaal € 33.185,11 teveel AIO-aanvulling ontvangen. Verweerder is verplicht de teveel ontvangen AIO-aanvulling terug te vorderen op grond van artikel 58, eerste lid, van de PW. Er is niet gebleken van dringende redenen op grond waarvan moet worden afgezien van de terugvordering.
7. Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Eisers stellen zich, onder verwijzing naar de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 1 februari 2011, ECLI:NL:CRVB:BP3831 op het standpunt dat er geen redelijke grond aanwezig was op grond waarvan eisers verplicht waren medewerking te verlenen aan het huisbezoek. Onder verwijzing naar de uitspraak van de CRvB van 11 april 2007, ECLI:NL:CRVB:
2007:BA2410 stellen eisers voorts dat er geen sprake is geweest van ‘informed consent’.
Het huisbezoek heeft niet plaatsgevonden conform de vereisten van artikel 1, eerste lid, van de Awb en de daarvoor geldende rechtspraak. Het binnentreden van de woning dient als onrechtmatig te worden aangemerkt en daarmee is er ook sprake van schending van artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Eisers verwijzen ter onderbouwing naar de uitspraken van het Europees Hof van de Rechten van de Mens (EHRM) van 12 mei 2000 (arrest Khan), ECLI:NL:XX:2000:AE1368), van het Gerechtshof Amsterdam van 24 juni 2010, ECLI:NL:GHAMS:2010:BM9296 en de hiervoor genoemde uitspraak van de CRvB van 11 april 2007. Eisers betogen voorts, onder verwijzing naar de uitspraak van de CRvB van 14 april 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1228 dat de selectiecriteria van het project AIO een rangschikking maakt onder burgers met een bepaalde etnische achtergrond. Een verschil in behandeling uitsluitend op grond van nationaliteit is alleen dan toegelaten als daarvoor zeer zwaarwegende redenen (very weighty reasons) bestaan. Eisers stellen zich op het standpunt dat deze toets niet alleen moet worden uitgelegd wanneer er uitsluitend sprake is van onderscheid naar nationaliteit. De CRvB dient de very weighty reasons-toets altijd uit te leggen wanneer er sprake is van onderscheid naar nationaliteit. De uitspraken van de CRvB die door verweerder worden aangehaald staan niet in verhouding tot de jurisprudentie van het EHRM, omdat de CRvB niet expliciet toetst aan de voorwaarden van een legitiem doel en de proportionaliteit van het middel ten aanzien van het onderscheid naar nationaliteit. Eisers stellen tot slot te hebben voldaan aan de inlichtingenplicht, omdat zij de gevraagde informatie inzake inkomen en vermogen aan de SVB hebben verstrekt. Onder verwijzing naar de uitspraak van de CRvB van 17 mei 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:1835 stellen eisers dat zij hebben voldaan aan de inlichtingenplicht. 8. In verweer is namens verweerder gesteld dat eisers in beroep nagenoeg dezelfde gronden aanvoeren als in bezwaar. Verweerder verwijst daarom naar het bestreden besluit en verzoekt de rechtbank de motivering van het besluit als integraal herhaald en ingelast te beschouwen. Voor zover eisers van oordeel zijn dat er sprake is van onrechtmatig verkregen bewijs, stelt verweerder zich op het standpunt dat de informatie die door eisers is verstrekt tijdens het huisbezoek over het bezit van een stuk grond in het verdere verloop van de procedure niet is gebruikt. Uit de handhavingsrapportage van 14 juli 2016 (gedingstuk 10) blijkt dat de medewerkers van het bureau van de Sociaal Attaché de openbare registers van de Belastingdienst enkel via het internet hebben geraadpleegd en er een bezoek is gebracht aan de afdeling onroerende zaakbelasting van de gemeente Ayancik waar een medewerker van dat kantoor computerbestanddelen heeft geraadpleegd en uittreksels van deze bestanden heeft verstrekt. Gelet hierop is geen sprake van ‘verboden vruchten’, omdat deze gegevens niet rechtstreeks en direct noch indirect zijn verkregen op grond van informatie zoals die tijdens het huisbezoek door eisers zijn verstrekt.
9. De rechtbank overweegt als volgt.
10. Ten aanzien van het betoog van eisers dat de selectiecriteria van het AIO-onderzoek een ongerechtvaardigd onderscheid maken tussen personen die zijn geboren in het buitenland en personen die in Nederland zijn geboren overweegt de rechtbank onder verwijzing naar vaste jurisprudentie van de CRvB (zie onder meer de uitspraak van 1 oktober 2018 met kenmerk ECLI:NL:CRVB:2018:2981) dat geen sprake is van een ongeoorloofd onderscheid. Zo is het onderzoek in het kader van het project niet beperkt tot uitsluitend bijstandsgerechtigden met geboorteland Turkije. Als een risicoprofiel wel beperkt zou zijn tot bijstandsgerechtigden met een geboorteplaats buiten Nederland gaat het om een onderscheid naar nationale of maatschappelijke afkomst. Dit onderscheid wordt als een ‘verdacht’ onderscheid aangemerkt en moet daarom worden gerechtvaardigd door ‘very weighty reasons’. Hierbij is van belang dat het hier aan de orde zijnde onderscheid in het kader van het onderzoek naar de rechtmatige toepassing van de bijstandswetgeving wordt gemaakt en niét in het kader van een aanspraak op een materieel recht. Nu het recht op bijstand in beginsel niet wordt aangetast zolang er aan de voorwaarden voor bijstands-verlening wordt voldaan, en gezien de aard van het gemaakte onderscheid, wordt een minder strikte ‘very weighty reasons-toets’ gehanteerd dan wanneer sprake zou zijn van een aantasting van een materieel recht. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat uit rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens, in het bijzonder het arrest Gurkha Welfare Society and Others v. the United Kingdom van 15 september 2016, no. 44818/11, EHRC 2016/246, valt af te leiden dat niet elk ‘verdacht’ onderscheid leidt tot eenzelfde strenge rechtvaardigingstoets. De rechtmatige toepassing van de bijstandswetgeving vormt een zeer zwaarwegende reden voor het gemaakte onderscheid. Verder staat het toegepaste middel in een redelijke verhouding tot dat doel, gelet op de hoge kosten van controle en handhaving en de grote verschillen die bestaan tussen controlemogelijkheden in Nederland en daarbuiten. Gelet hierop slaagt deze beroepsgrond niet. 11. Met betrekking tot de stelling van eisers dat het huisbezoek onrechtmatig was wegens het ontbreken van ‘informed consent’ en dat de resultaten hiervan (waaronder de verkregen Kimlik-nummers) niet gebruikt zouden mogen worden door verweerder stelt de rechtbank vast dat door verweerder niet betwist wordt dat het huisbezoek onrechtmatig was. Verweerder heeft gelet hierop ook aangegeven dat de resultaten die zijn verkregen tijdens het huisbezoek niet aan de besluitvorming ten grondslag zijn gelegd. In dit kader overweegt de rechtbank onder verwijzing naar haar eerdere uitspraak van 29 maart 2018, ECLI:NL:RBLIM:2018:2882, dat zelfs als de Kimlik-nummers van eisers wél bij het onderhavige onderzoek zouden zijn gebruikt, hetgeen door eisers ongemotiveerd wordt gesteld, geen sprake zou zijn van een situatie waarin gezegd moet worden dat de wijze waarop deze gegevens zijn verkregen zozeer indruist tegen hetgeen van een behoorlijk handelende overheid mag worden verwacht dat dit gebruik onder alle omstandigheden ontoelaatbaar moet worden geacht, dan wel dat verweerder in redelijkheid geen nader onderzoek heeft mogen instellen naar de rechtmatigheid van de AIO-aanvulling van eisers. Daarbij acht de rechtbank van belang dat eisers verplicht zouden zijn geweest hun Kimlik-nummers aan verweerder te verstrekken, indien verweerder daar in het kader van de op eisers rustende inlichtingenverplichting om had verzocht. Voorts is de rechtbank niet gebleken dat de Kimlik-nummers van eisers in het onderzoek van verweerder een dermate grote rol hebben gespeeld dat verweerder dit onderzoek zonder deze gegevens niet had kunnen uitvoeren. Zo heeft de rechtbank aan de hand van de gedingstukken (zie het onderzoeksrapport van 27 juni 2016, gedingstukken 10.5 tot en met 10.18) en hetgeen namens verweerder ter zitting naar voren is gebracht vastgesteld dat het onderzoek dat in Turkije heeft plaatsgevonden door de CRvB als zorgvuldig wordt omschreven (zie onder meer de uitspraak van 1 oktober 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:2981). 12. Niet in geschil is dat de onder 4. vermelde onroerende zaken in het register van de onroerende zaakbelasting van de gemeente op naam van eiser stonden en dat deze zaken een bestanddeel vormen van het vermogen van eisers waarover zij daadwerkelijk beschikken of redelijkerwijs kunnen beschikken. Eisers hebben dit niet uit eigen beweging gemeld. Eerst op verzoek van verweerder hebben eisers het formulier ‘Verblijf en vermogen buiten Nederland’ ingevuld. Verweerder heeft zich gelet hierop op goede gronden op het standpunt gesteld dat eisers op grond van artikel 17 van de PW de inlichtingenplicht hebben geschonden. Eisers hebben bovendien de waarde van het onroerend goed niet (met stukken) weerlegd.
13. Schending van de inlichtingenplicht levert een rechtsgrond op voor intrekking van de AIO-aanvulling, indien als gevolg daarvan niet kan worden vastgesteld of, en zo ja in hoeverre, de betrokkene verkeert in bijstandbehoevende omstandigheden. Het is dan aan de betrokkene om aannemelijk te maken dat in het geval hij destijds wel aan de inlichtingen-plicht zou hebben voldaan, over de betreffende periode recht op AIO-aanvulling zou hebben bestaan. Daarin zijn eisers niet geslaagd.
14. Gelet op hetgeen onder 13. is overwogen was verweerder op grond van artikel 54, derde lid, en 58, eerste lid, PW gehouden tot intrekking en beëindiging van de AIO-aanvulling vanaf 1 juli 2009 en bevoegd en daarna gehouden tot terugvordering van het ontvangen bedrag aan AIO-aanvulling. In beroep zijn geen gronden aangevoerd tegen het standpunt van verweerder dat geen aanleiding bestaat om af te zien van de intrekking en terugvordering van de AIO-aanvulling.
15. Het beroep is ongegrond.
16. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.