ECLI:NL:RBLIM:2019:2894

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
27 maart 2019
Publicatiedatum
28 maart 2019
Zaaknummer
C03/214094/HA ZA 15-703
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eigendom en revindicatie van kunstobjecten met betrekking tot een Romeins zwaard en andere objecten

In deze zaak, uitgesproken door de Rechtbank Limburg op 27 maart 2019, betreft het een geschil over de eigendom van verschillende kunstobjecten, waaronder een Romeins zwaard. Eiseres, vertegenwoordigd door advocaat mr. R. Smink, vordert de erkenning van haar eigendom van het zwaard en andere objecten, en verzoekt om teruggave van deze objecten door gedaagde, die h.o.d.n. [handelsnaam] is en wordt bijgestaan door advocaat mr. R. Gijsen. De rechtbank heeft eerder op 30 mei 2018 een tussenvonnis gewezen waarin gedaagde werd toegelaten tot bewijsvoering over de teruggave van het zwaard aan de zoon van eiseres. Tijdens de procedure zijn getuigen gehoord, maar de rechtbank oordeelt dat de verklaringen onvoldoende betrouwbaar zijn om het bewijs te leveren dat gedaagde het zwaard daadwerkelijk heeft teruggegeven. De rechtbank bevestigt dat eiseres eigenaresse is van het zwaard en veroordeelt gedaagde tot teruggave van het zwaard, evenals tot betaling van proceskosten. De rechtbank wijst de vordering van eiseres tot teruggave van de sluitsteen af, omdat niet is bewezen dat gedaagde deze in zijn bezit heeft. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad, wat betekent dat gedaagde onmiddellijk moet voldoen aan de veroordelingen.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG
Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: C/03/214094 / HA ZA 15-703
Vonnis bij vervroeging van 27 maart 2019
in de zaak van
[eiseres] ,
wonende te [woonplaats 1]
eiseres,
advocaat mr. R. Smink,
tegen
[gedaagde] , h.o.d.n. [handelsnaam] ,
wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagde,
advocaat mr. R. Gijsen.
Partijen worden hierna [eiseres] en [gedaagde] genoemd.

1.De procedure

1.1.
Voor het eerdere verloop van de procedure wordt verwezen naar het laatst gewezen tussenvonnis van 30 mei 2018.
1.2.
De procedure is - wegens vertrek van mr. Gerards naar een ander gerecht overzee - voortgezet bij mr. Hoofs.
1.3.
De procedure is na het tussenvonnis van 30 mei 2018 vervolgd met:
- de conclusie na (contra) enquête van [gedaagde] van 4 juli 2018,
- het proces-verbaal van enquête van 1 november 2018,
- de akte van [eiseres] , voor de roldatum van 21 november 2018, ,
- de akte uitlating van [gedaagde] , voor de roldatum van 21 november 2018,
- de beslissing van de rechtbank neergelegd in de brief van de rechtbank van
28 november 2018,
- de conclusie na enquête van [eiseres] ,
- de conclusie na enquête van [gedaagde] , alsmede akte overleggen productie van [gedaagde] ,
- de conclusie na enquête van [gedaagde] ,
- de B-16 formulieren van [gedaagde] als van [eiseres] met het verzoek vonnis te wijzen.
1.4.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

2.1.
Voor alle duidelijkheid gaat de rechtbank uit van de volgende (gewijzigde) eis:
dat het de rechtbank moge behagen, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
1. te verklaren voor recht dat eiseres aanspraak kan maken op de helft van de waarde van de Romeinse buste en dat zij eigenaresse is van het Romeinse zwaard, van de uilenspiegel, de sluitsteen en de kleine steen, welke vijf objecten op productie 1.1 t/m 1.5 bij dagvaarding staan afgebeeld;
2. gedaagde primair wat betreft de marmeren buste te veroordelen tot betaling van de helft van de prijs van de marmeren buste van € 12.500,- die op productie 1.1 bij dagvaarding staat afgebeeld;
Subsidiair wat betreft de marmeren buste gedaagde te veroordelen tot betaling van de helft van de waarde van de marmeren buste, vast te stellen door een deskundige dan wel nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
3. gedaagde te veroordelen tot afgifte van het zwaard, de uilenspiegel, de sluitsteen en de kleine steen die op productie 1.2, 1.3, 1.4 en 1.5 bij dagvaarding staan afgebeeld;
Subsidiair gedaagde te veroordelen tot betaling van de waarden van het zwaard van
€ 8.000,-, de uilenspiegel van € 14.000,-, de sluitsteen van € 2.500,- en de kleine steen van
€ 400,-;
Meer subsidiair gedaagde te veroordelen tot betaling van de waarden van de bovenstaande objecten, vast te stellen door een deskundige dan wel nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
Nog meer subsidiair ingeval van verkoop van deze objecten of als gedaagde stelt deze objecten niet meer in zijn bezit te hebben, gedaagde te veroordelen tot het openleggen van de boeken en bescheiden van gedaagde’s bedrijfsadministratie m.b.t. de verblijfplaatsen, de inkoop- en verkoopwaarden en de data en/of opbrengsten van deze objecten met veroordeling van gedaagde tot betaling van de bij verkoop behaalde winst;
4. gedaagde te veroordelen in de kosten van beslaglegging van € 1.417,90 en in de overige kosten van dit geding.
2.2.
De rechtbank heeft bij vonnis van 30 mei 2018 [gedaagde] toegelaten te bewijzen dat hij het Romeinse zwaard (zoals getoond bij productie 1.2 bij dagvaarding) in oktober 2013 aan [naam zoon eiseres] heeft teruggegeven.
2.3.
[gedaagde] heeft in dit kader als getuigen laten horen [getuige 1] (de vader van [gedaagde] ) en [getuige 2] (de echtgenote van [gedaagde] ). Andere bewijsmiddelen zijn niet door hem ingebracht.
2.4.1.
[getuige 1] heeft verklaard, geciteerd voor zover van belang:
Ik weet waarom ik hier ben. Het gaat vandaag over verschillende objecten. Ik heb mij niet op de zitting voorbereid. Ik heb hier wel met mijn zoon over gesproken. Het zou gek zijn als ik dat niet zou hebben gedaan. Wij hebben er samen over gesproken hoe het met het zwaard is verlopen. Wij hebben geen afspraken gemaakt. …
Ik heb met mijn zoon het zwaard naar [naam zoon eiseres] ter restauratie gebracht omdat het beschadigd was. Ik vermoed dat dit gekomen was door transport. Ik had het voor het transport ook al gezien, toen was het onbeschadigd. Het zwaard is van mijn zoon naar een derde gestuurd, ene [naam] , van [naam] terug naar mijn zoon en toen was het beschadigd. De naam [naam] staat ook in het dossier. Ik heb het dossier gelezen. Ik ken [naam] niet persoonlijk. Ik ken hem via mijn zoon. Ik heb hem nooit gesproken, maar wel ontmoet. Wanneer wij het zwaard naar [naam zoon eiseres] hebben gebracht kan ik mij niet herinneren. [naam zoon eiseres] zou het zwaard restaureren omdat hij opdracht had gegeven aan [naam] om het naar mijn zoon te sturen.
Mijn zoon en ik hebben het zwaard bij [naam zoon eiseres] thuis in [woonplaats 1] afgegeven. … Dit was in de ochtend. De autorit duurde ruim een uur. We zijn er een paar uurtjes geweest. We hebben over het zwaard gesproken en allerlei andere dingen. Waarover kan ik mij niet herinneren. …
Na ons bezoek aan [naam zoon eiseres] is het zwaard achtergebleven. Er waren geen andere mensen bij deze ontmoeting aanwezig. …
Ik heb niet met mr. Gijsen gesproken. Ik ben twee á drie dagen geleden bij mr. Gijsen geweest. Dit was op kantoor. Die afspraak was om te kijken wat ik zou gaan verklaren. Ik kan mij niet herinneren wat daar concreet besproken is. Er is daar gesproken over wat ik zou gaan zeggen. Ik weet niet meer waarover is gesproken. …
2.4.2.
[getuige 2] heeft verklaard, geciteerd voor zover van belang:
Ik weet dat ik zou worden gehoord over het zwaard. Ik ben hierover ingelicht door mr. Gijsen. Ik ben vorige week bij mr. Gijsen geweest. Hij heeft mij verteld over de gang van zaken. Dit was puur procedureel. Er is toen niet gesproken over het zwaard. Ik heb verder met niemand anders gesproken. Ik ken het dossier niet volledig inhoudelijk. Ik heb de stukken, met uitzondering van mijn eigen verklaring, niet gelezen. Ik weet wel waar het over gaat.
Ik herken het zwaard zoals getoond in productie 1.2 bij de dagvaarding. Ik heb het zwaard lang geleden gezien. Dit was jaren geleden. Wanneer exact kan ik mij niet herinneren. Het is middels de post bij ons thuis gekomen. … Ik zag de reactie van mijn echtgenoot toen hij de post met het zwaard opende. Ik zag aan zijn reactie dat er wat aan het zwaard was. Het zwaard was beschadigd. Hij was hier emotioneel onder. … Mijn man zou het terugbrengen naar [naam zoon eiseres] . Ik was hier niet bij. Op enig moment heeft mijn man het teruggebracht, maar ik kan mij niet herinneren wanneer dit is geweest. Mijn schoonvader heeft hem, mijn man, vergezeld bij het terugbrengen van het zwaard. Ik was toen niet thuis en weet dan ook niet hoelang zij hierover hebben gedaan. Ik heb het zwaard daarna niet meer gezien. …
2.5.
De rechtbank is van oordeel dat de verklaring van [getuige 1] niet kan bijdragen aan het leveren van bewijs omdat deze verklaring onvoldoende betrouwbaar is.
[getuige 1] heeft tijdens de enquête meerdere malen tegenstrijdige verklaring afgelegd. Zo verklaarde [getuige 1] bij aanvang van het verhoor zich niet op de zitting te hebben voorbereid en alleen met zijn zoon te hebben gesproken over hoe het met het zwaard is verlopen, terwijl hij later tijdens het verhoor verklaart het dossier te hebben gelezen. [getuige 1] verklaart:
“Het zwaard is van mijn zoon naar een derde gestuurd, ene [naam] . Van [naam] terug naar mijn zoon en toen was het beschadigd. De naam [naam] staat ook in het dossier. Ik heb het dossier gelezen”. Ook verklaart [gedaagde] in eerste instantie niet met mr. Gijsen te hebben gesproken, en op een later moment:
“Ik ben twee à drie dagen geleden bij mr. Gijsen geweest. Dit was op kantoor. Die afspraak was om te kijken wat ik zou gaan verklaren”.
2.6.
[getuige 2] heeft verklaard dat haar man (noot rechtbank: partij [gedaagde] ) het zwaard aan [naam zoon eiseres] zou terugbrengen. Zij kan zich niet herinneren wanneer [gedaagde] het zwaard naar [naam zoon eiseres] heeft gebracht, en zij was hier ook niet bij aanwezig. Uit de enkele verklaring van [getuige 2] dat [gedaagde] het zwaard zou terugbrengen, volgt niet dat het zwaard ook daadwerkelijk door [gedaagde] naar [naam zoon eiseres] is teruggebracht. Nu het dossier ook verder geen aanwijzingen geeft dat [gedaagde] het zwaard aan [naam zoon eiseres] heeft teruggeven, komt de rechtbank tot het oordeel dat [gedaagde] er niet in is geslaagd het bewijs te leveren van het feit dat het zwaard is teruggegeven.
2.7.
In overweging 2.15 van het vonnis van 30 mei 2018 van deze rechtbank heeft de rechtbank reeds geoordeeld dat [eiseres] eigenaar is van het zwaard. De gevorderde verklaring voor recht dat [eiseres] eigenaresse is van het Romeinse zwaard, zoals afgebeeld op productie 1.2 bij dagvaarding, zal dan ook worden toegewezen. De wat dit onderdeel van de vordering betreft gevorderde uitvoerbaarverklaring bij voorraad wordt afgewezen omdat deze niet op de wet berust.
2.8.
Nu niet is komen vast te staan dat [gedaagde] het zwaard aan [naam zoon eiseres] heeft teruggegeven, gaat de rechtbank ervan uit dat [gedaagde] in het bezit van het zwaard is. Nu geen verweer is gevoerd waaruit de onmogelijkheid tot teruggave van het zwaard blijkt, wordt [gedaagde] veroordeeld tot teruggave van het Romeinse zwaard.
2.9.
Ten aanzien van de sluitsteen wordt, conform hetgeen reeds in 2.4 in het vonnis van 30 mei 2014 is geoordeeld, [gedaagde] niet veroordeeld tot teruggave van de sluitsteen, nu [eiseres] er niet in is geslaagd te bewijzen dat [gedaagde] over de sluitsteen beschikt.
2.10.
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten en de beslagkosten. Het salaris van de advocaat zal, gelet op hetgeen wordt toegewezen, worden berekend aan de hand van tarief II van het liquidatietarief.
De proceskosten worden begroot op:
- betekening dagvaarding € 96,16
- griffierecht € 591,00
- salaris advocaat
€ 3.258,00 (maximaal 6 punten x € 543, tarief II)
In totaal: € 3.945,16
De beslagkosten bedragen € 1.417,90.

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
verklaart dat [eiseres] eigenaresse is van het Romeinse zwaard en de sluitsteen, welke op de producties 1.2 en 1.4 bij dagvaarding staan afgebeeld,
3.2.
veroordeelt [gedaagde] tot afgifte van het zwaard dat op productie 1.2 bij dagvaarding staat afgebeeld,
3.3.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 3.945,16, en de beslagkosten van
€ 1.417,90, in totaal € 5.363,06,
3.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad ten aanzien van de onder 3.2 en 3.3 gegeven veroordelingen,
3.5.
wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd.
Dit vonnis is uitgesproken door mr. K.J.H. Hoofs en in het openbaar uitgesproken.
Type: KH