ECLI:NL:RBLIM:2019:3012

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
2 april 2019
Publicatiedatum
2 april 2019
Zaaknummer
C/03/260502 / KG ZA 19/62
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • M.J.H.A. Venner-Lijten
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van executie bij misbruik van recht door erven die beneficiair hebben aanvaard

Op 2 april 2019 heeft de Rechtbank Limburg in een kort geding uitspraak gedaan over de schorsing van de executie van een beschikking van 8 augustus 2018. De erven van de heer [erflater], die beneficiair hebben aanvaard, vorderden dat de gedaagde, [gedaagde], de executie van deze beschikking zou staken. De erven stelden dat zij niet aansprakelijk zijn voor de vordering van [gedaagde] op de nalatenschap, omdat zij de nalatenschap onder het voorrecht van boedelbeschrijving hebben aanvaard. De rechtbank oordeelde dat de gedaagde misbruik van recht pleegde door de executie te willen doorzetten, aangezien de erven nog niet over de erfenis hadden beschikt en de boedelbeschrijving nog niet was afgerond. De voorzieningenrechter wees de vordering van de erven toe en legde een dwangsom op aan [gedaagde] voor het geval zij in gebreke zou blijven.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
zaaknummer / rolnummer: C/03/260502 / KG ZA 19/62
Vonnis in kort geding van 2 april 2019
in de zaak van

1.[eiseres sub 1] ,

wonend te [woonplaats 1] ,
2.
[eiseres sub 2],
wonend te [woonplaats 2] ,
3.
[eiser sub 3] ,
wonend te [woonplaats 2]
eisers,
advocaat mr. A.W.J.D. Ray-Engels,
tegen
[gedaagde],
wonend te [woonplaats 3] ,
gedaagde,
advocaat mr. E.Ph. Roelofs.
Partijen zullen hierna [eiseres sub 1] , [eiseres sub 2] en [eiser sub 3] , dan wel de erven [eisers] enerzijds en [gedaagde] anderzijds genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 19 februari 2019 met producties,
  • de aanvullende producties van de erven [eisers] ,
  • de inventarislijst producties, met producties van [gedaagde] ,
  • de mondelinge behandeling van 19 maart 2019 met de pleitnota van de erven [eisers] en de pleitaantekeningen van [gedaagde] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
De heer [erflater] (hierna: [erflater] ) is gehuwd geweest met [gedaagde] tot
22 april 2016. [erflater] is op [overlijdensdatum] overleden. Tussen [erflater] en [gedaagde] was op dat moment een procedure aanhangig over de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap, bekend onder nummer C/03/218435 / FA RK 16-884.
2.2.
[eiseres sub 1] , [eiseres sub 2] en [eiser sub 3] (de erven [eisers] ) zijn de kinderen van [erflater] en diens enige en algehele erfgenamen, ieder voor een gelijk deel van de nalatenschap van hun vader. De erven [eisers] hebben de nalatenschap beneficiair aanvaard en aldus hebben zij deze onder het voorrecht van boedelbeschrijving aanvaard. Een en ander is vastgelegd in de akte van 4 april 2017 en de verklaring van erfrecht van 4 april 2017. De erven [eisers] zijn de gezamenlijk bevoegde vereffenaars van de nalatenschap. Als gevolmachtigd vereffenaar treedt op [eiseres sub 1] .
2.3.
De erven [eisers] hebben de advocaat van [erflater] , mr. B.W.A. Muurmans, op
14 december 2017 bericht de procedure van hun vader niet te willen overnemen.
De advocaat heeft zich daarop op 2 februari 2018 onttrokken aan de procedure onder de mededeling aan de rechtbank van de aanvaarding onder het voorrecht van boedelbeschrijving van de nalatenschap door de erven [eisers] en met de mededeling dat hij de vereffenaars niet verder bijstaat.
2.4.
De erven [eisers] zijn door de rechtbank op de hoogte gesteld van de mondelinge behandeling van de zaak [erflater] - [gedaagde] op 19 februari 2018.
De erven [eisers] zijn ter zitting aanwezig geweest.
2.5.
De rechtbank heeft op 8 augustus 2018 een beschikking gewezen. Tegen deze beschikking is geen rechtsmiddel aangewend.
2.6.
[gedaagde] heeft de beschikking aan elk van de erven [eisers] betekend op 16 januari 2019 en verzocht om betaling van € 11.665,35. Aangezegd is daarbij dat bij niet tijdige voldoening aan het bevel tot betaling zal worden overgegaan tot tenuitvoerlegging van de executoriale titel door inbeslagname van de goederen van de erven [eisers] .

3.Het geschil

3.1.
De erven [eisers] vorderen bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad [gedaagde] te gebieden de executie van de beschikking van 8 augustus 2018 jegens ieder van hen te staken en gestaakt te houden, zulks op straffe van een dwangsom van € 5.000,00 per dag of gedeelte van een dag dat [gedaagde] hiermee in gebreke blijft, met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van het kort geding.
3.2.
De erven [eisers] leggen aan de vordering ten grondslag dat [gedaagde] ten onrechte de overtuiging is toegedaan dat de erven [eisers] in hun privé-vermogens aansprakelijk zijn voor de uit de beschikking van 8 augustus 2018 voortvloeiende vordering van [gedaagde] op de nalatenschap van [eisers] . De erven [eisers] hebben immers de nalatenschap aanvaard onder het voorrecht van boedelbeschrijving.
De erven [eisers] stellen spoedeisend belang bij en recht op de gevraagde voorziening te hebben.
3.3.
[gedaagde] voert verweer. Zij stelt – kort gezegd – dat de erven [eisers] ter zitting van 19 februari 2018 zich hebben gedragen als procespartij, en niet slechts als vereffenaars, en zich hebben gemengd in de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap, met name waar het betreft de toedeling en waardering van de camper die daartoe behoort. De wettelijk beschermde positie van de beneficiair aanvaardende erfgenaam is daarmee prijsgegeven.
[gedaagde] stelt dat het dictum van de beschikking dan ook de erven [eisers] als veroordeelde partij vermeldt en niet de boedel c.q. de nalatenschap van [eisers] .
[gedaagde] brengt (kortom) naar voren dat de erven [eisers] als partij door de rechtbank zijn veroordeeld tot een verdeling waaruit volgt dat [gedaagde] per saldo een vordering van ruim € 11.000 op hen heeft. Nu de erven [eisers] en niet de boedel is veroordeeld en er geen beroep is ingesteld tegen de beschikking van 8 augustus 2018, staat niets in de weg aan executie van de beschikking door [gedaagde] .
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Spoedeisend belang

4.1.
De spoedeisendheid vloeit voort uit de aard van de zaak, omdat de erven [eisers] executie van de beschikking van 8 augustus 2018 op hun privé-vermogens wensen te voorkomen.
Schorsing van de executie: artikel 438 Rv
4.2.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat een partij die een uitvoerbaar bij voorraad verklaarde beschikking heeft verkregen in beginsel bevoegd is die beschikking ten uitvoer te leggen. Bij de beoordeling van de vraag of de tenuitvoerlegging van een uitvoerbaar bij voorraad verklaarde beschikking dient te worden geschorst, dienen volgens vaste rechtspraak de volgende maatstaven te worden aangelegd.
Als uitgangspunt geldt dat voor schorsing van de executie slechts plaats is in zeer uitzonderlijke omstandigheden, namelijk alleen als de voorzieningenrechter tot de conclusie komt dat de executant ( [gedaagde] ), mede gelet op de belangen aan de zijde van de geëxecuteerde (de erven [eisers] ) die door de executie zullen worden geschaad, geen in redelijkheid te respecteren belang heeft bij gebruikmaking van zijn bevoegdheid tot tenuitvoerlegging over te gaan.
Dat laatste zal het geval kunnen zijn, indien de te executeren beschikking klaarblijkelijk op een juridische of feitelijke misslag berust, of indien de tenuitvoerlegging op grond van na de beschikking van 8 augustus 2018 voorgevallen of aan het licht gekomen feiten klaarblijkelijk aan de zijde van de geëxecuteerde (de erven [eisers] ) een noodtoestand zal doen ontstaan, waardoor een onverwijlde tenuitvoerlegging van het vonnis niet kan worden aanvaard (Hoge Raad 22 april 1983, ECLI:NL:HR:1983:AG4575).
Hiernaast kan de executie worden geschorst, indien sprake is van misbruik van bevoegdheid in de zin van artikel 3:13 lid 2 BW.
4.3.
Uit de aanhef van de beschikking van 8 augustus 2018 in samenhang gelezen met het verdere verloop van de procedure, blijkt dat de erven [eisers] de verklaring van erfrecht van 4 april 2017, waaruit blijkt dat zij de nalatenschap van [erflater] beneficiair hebben aanvaard, dat wil zeggen onder het voorrecht van boedelbeschrijving, als bedoeld in artikelen 4:190 lid 1 en 4:195 BW, op 29 januari 2018 aan de rechtbank hebben doen toekomen. Nergens in de beschikking is geoordeeld dat aan dit erfrechtelijk kader voorbij dient te worden gegaan. Dat [gedaagde] beweert niet op de hoogte te zijn geweest van de beneficiaire aanvaarding, doet daar niet aan af.
4.4.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat, omdat de rechter de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap bij beschikking heeft vastgesteld, bovendien niet kan worden volgehouden dat de erven [eisers] hebben beschikt over (een deel van) de erfenis en daarmee hun door de wet beschermde positie hebben prijsgegeven. Ter zitting van
19 februari 2018 is weliswaar onderhandeld, althans de rechter heeft de mening van de erven [eisers] gevraagd, en na de zitting is op taxatie in opdracht van de erven [eisers] de waarde van de camper vastgesteld (hetgeen in lijn is van de opdracht aan de erven [eisers] om als vereffenaars de boedel te beschrijven), maar er is ter zitting uitdrukkelijk geen regeling tot stand gekomen.
4.5.
Het dictum van de beschikking van 8 augustus 2018 moet in het licht van de aanhef, de overgelegde verklaring van erfrecht en tegen de achtergrond dat er sprake is van een rechterlijke verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap, naar het oordeel van de voorzieningenrechter dan ook zo worden gelezen dat de erven [eisers] , als vereffenaars van de nalatenschap van [erflater] , zijn veroordeeld.
Voor zover uit het dictum van de beschikking van 8 augustus 2018 door enkel de formulering van dat dictum in ogenschouw te nemen zou kunnen worden begrepen dat de erven [eisers] in hun privé-vermogens aansprakelijk zijn inzake de uit de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap voorvloeiende vordering van [gedaagde] , berust dit dus op een onjuiste uitleg van die beschikking en het daarvan deeluitmakende dictum.
4.6.
Vaststaat dat de boedelbeschrijving nog niet door de vereffenaars is afgerond en/of dat de uitdelingslijst is vastgesteld.
4.7.
Door de beschikking thans te executeren jegens ieder van de erven [eisers] in elk van hun privé-vermogens maakt [gedaagde] misbruik van recht, omdat haar bevoegdheid die beschikking ten uitvoer te leggen niet kan worden uitgeoefend ten aanzien van de privé-vermogens van de erven [eisers] .
Dat de nalatenschap mogelijk een ontoereikend batig saldo heeft om de vordering van [gedaagde] volledig te kunnen voldoen, doet daar niet aan af.
4.8.
De voorzieningenrechter acht geen termen aanwezig om af te zien van het opleggen van een dwangsom. Wel zal de dwangsom worden gemaximeerd als na te melden, in overeenstemming met de eisen van de redelijkheid.
4.9.
Het bovenstaande leidt tot het oordeel dat de vordering moet worden toegewezen.
4.10.
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van het geding aan de zijde van de erven [eisers] begroot op € 1.378,06 (€ 101,06 exploot van dagvaarding, € 297 griffierecht en € 980 salaris advocaat).

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
gebiedt [gedaagde] de executie van de beschikking van 8 augustus 2018 van de rechtbank Limburg met kenmerk C/03/218435 / FA RK 16-884 jegens ieder van de erven [eisers] te staken en gestaakt te houden, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 5.000,00 per dag of gedeelte van een dag dat [gedaagde] hiermee in gebreke blijft, met een maximum van € 50.000,00,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] in de kosten van het geding, aan de zijde van de erven [eisers] tot op heden begroot op € 1.378,06,
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.J.H.A. Venner-Lijten en in het openbaar uitgesproken. [1]

Voetnoten

1.type: EvB