ECLI:NL:RBLIM:2019:3319

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
10 april 2019
Publicatiedatum
10 april 2019
Zaaknummer
C/03/254055 / FA RK 18-3142
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van kinderalimentatie met terugwerkende kracht in een echtscheidingszaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 10 april 2019 een beschikking gegeven over de wijziging van de kinderalimentatie. De man, vertegenwoordigd door advocaat mr. W.J.J. Trooster, verzocht om wijziging van de eerder vastgestelde kinderbijdrage van € 345,- per maand per kind, die in 2013 was vastgesteld. De man stelde dat er sprake was van gewijzigde omstandigheden, waaronder zijn ontslag op staande voet in januari 2013 en de psychische problemen die hem verhinderden om eerder een verzoek in te dienen. De vrouw, vertegenwoordigd door advocaat mr. H.F.A. Bronneberg, verweerde zich tegen het verzoek en stelde dat de man onvoldoende had onderbouwd waarom de alimentatie moest worden verlaagd.

De rechtbank oordeelde dat er inderdaad relevante wijzigingen van omstandigheden waren, zoals het huwelijk van de vrouw met een stiefouder, die ook onderhoudsplichtig is voor de kinderen. De rechtbank besloot echter dat de man zijn verzoek om wijziging van de alimentatie met terugwerkende kracht tot oktober 2012 onvoldoende had onderbouwd. Wel werd de kinderbijdrage met terugwerkende kracht gewijzigd naar € 179,- per kind per maand, met ingang van 1 oktober 2014, de maand volgend op het huwelijk van de vrouw. De rechtbank verklaarde de beschikking uitvoerbaar bij voorraad en compenseerde de proceskosten tussen partijen.

De uitspraak benadrukt het belang van het tijdig indienen van verzoeken tot wijziging van alimentatie en de noodzaak om voldoende bewijs te leveren voor claims van gewijzigde omstandigheden. De rechtbank wees erop dat de man niet voldoende had aangetoond dat zijn psychische toestand hem verhinderde om eerder een verzoek in te dienen, en dat de vrouw niet had voldaan aan haar informatieplicht over haar huwelijk.

Uitspraak

Rechtbank Limburg

Zittingsplaats Maastricht
Familie en jeugd
Zaaknummer: C/03/254055 / FA RK 18-3142
Beschikking van 10 april 2019 betreffende alimentatie
in de zaak van:
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen de man,
advocaat: mr. W.J.J. Trooster, gevestigd te Vlaardingen;
tegen:
[verweerster],
wonende te [woonplaats], [gemeente],
hierna te noemen de vrouw,
advocaat: mr. H.F.A. Bronneberg, gevestigd te Geleen, gemeente Sittard-Geleen.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Dit blijkt uit het volgende:
- het verzoekschrift van de man, binnengekomen bij de rechtbank op 23 augustus 2018;
- het verweerschrift van de vrouw, binnengekomen bij de rechtbank op 8 oktober 2018;
- het F9-formulier met bijlagen van de vrouw van 21 januari 2019;
- het F9-formulier met bijlage van de vrouw van 29 januari 2019;
- het F9-formulier met bijlagen van de man van 31 januari 2019;
- de mondelinge behandeling, welke heeft plaatsgevonden op 13 februari 2019 en waarbij zijn verschenen partijen bijgestaan door hun advocaten.
1.2.
Ter zitting is de vrouw in de gelegenheid gesteld om binnen 14 dagen aanvullende stukken in te dienen. De vrouw heeft bij F9-formulier van 25 februari 2019 aanvullende stukken overgelegd. De man is in de gelegenheid gesteld daarop binnen 14 dagen te reageren. Na een met instemming van de wederpartij verkregen uitstel heeft de man bij F9-formulier van 14 maart 2019 met bijlagen gereageerd.

2.De vaststaande feiten

2.1.
Op grond van de overgelegde - niet weersproken - producties gaat de rechtbank uit van de volgende feiten.
2.2.
De rechtbank Maastricht heeft op 14 oktober 2009 de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. Die uitspraak is op 27 januari 2010 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
2.3.
Uit het door echtscheiding ontbonden huwelijk zijn geboren de nu nog minderjarige kinderen:
- [minderjarige 1], geboren te [geboorteplaats] op [2003];
- [minderjarige 2], geboren te [geboorteplaats] op [2007].
2.4.
Bij uitspraak van 13 augustus 2013 heeft deze rechtbank aan de man een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding, verder te noemen de kinderbijdrage, opgelegd van € 345,- per maand per kind, met ingang van 1 oktober 2012. Ingevolge wettelijke indexering bedraagt die bijdrage nu € 382,12 per maand per kind.

3.Het verzoek

3.1.
Het verzoekschrift houdt in dat de rechtbank de kinderbijdrage zal wijzigen en met ingang van 1 oktober 2012, zijnde de datum dat de alimentatieverplichting is ingegaan, tot aan datum indiening verzoekschrift zal bepalen op hetgeen betaald is tot nu toe en met ingang van de datum van indiening van het verzoekschrift zal bepalen op de bijdrage conform de wettelijke normen, kosten rechtens.
3.2.
De man stelt dat er sprake is van een wijziging van omstandigheden op grond waarvan de eerdere rechterlijke uitspraak niet langer aan de wettelijke maatstaven voldoet en voert daartoe het volgende aan. De man is zich ervan bewust dat hij met grote terugwerkende kracht wijziging van het alimentatiebedrag voor de kinderen vraagt. De man is echter in januari 2013 zijn baan verloren omdat hij vanwege overspannenheid niet op het werk verscheen. De man is toen op staande voet ontslagen. De man heeft toen enige tijd geen inkomsten gehad. De man heeft sindsdien geen draagkracht meer om de opgelegde bijdrage te kunnen voldoen. De man heeft een grote achterstand in de betalingen aan de vrouw. De man heeft vanwege zijn psychische toestand niet eerder een verzoek kunnen indienen.
3.3.
Ter zitting is de man gebleken dat de vrouw sinds 2015 gehuwd is met de heer [X]. De man heeft daarop zijn verzoek aangevuld in die zin dat de wijziging van omstandigheden er ook uit bestaat dat naast de ouders sinds 2015 een stiefouder onderhoudsplichtig is jegens de kinderen en dat daarmee rekening moet worden gehouden bij de vaststelling van de omvang van de onderhoudsplicht van de man.

4.Het verweer

4.1.
De vrouw concludeert tot afwijzing van de verzoeken van de man, kosten rechtens, en voert daartoe het volgende aan.
4.2.
De man is op staande voet ontslagen. De man heeft dit ontslag kennelijk niet aangevochten. Ontslag op staande voet duidt op ernstig verwijtbaar handelen; dat mag vervolgens niet in de kinderbijdrage doorwerken. Op de man rust een zwaarwegende onderhoudsverplichting jegens de kinderen. De man geeft te weinig informatie over zijn ontslag en de financiële gevolgen daarvan. Dat de man daarna minder is gaan verdienen is een rechtstreeks gevolg van het ontslag op staande voet en dat moet voor rekening van de man komen. De man heeft er zelf voor gekozen gedurende 5 jaar lang stil te zitten en dat mag niet op de vrouw en de kinderen worden afgewenteld. De man heeft zijn verzoek te summier onderbouwd, zodat het verzoek moet worden afgewezen.

5.De beoordeling

5.1.
De grondslag van het verzoek
De rechtbank stelt vast dat er relevante wijzigingen van omstandigheden hebben plaatsgevonden sinds de laatste vaststelling van de kinderbijdrage in 2013. De man is in ieder geval minder gaan verdienen, zodat de man ontvankelijk is in zijn verzoek. De rechtbank is verder met de man van oordeel dat het feit dat de vrouw gehuwd is, waardoor een derde persoon naast de ouders onderhoudsplichtig is jegens de kinderen, een relevante wijziging is van omstandigheden die het rechtvaardigen de kinderbijdrage opnieuw te bezien.
5.2.
De behoefte
De behoefte van de kinderen is door de rechtbank in 2013 becijferd op een bedrag van € 358,90 per kind per maand. Partijen hebben die behoefte in deze procedure niet ter discussie gesteld, zodat de rechtbank uitgaat van deze behoefte in het hierna volgende.
5.3.
De ingangsdatum
Het debat tussen partijen heeft zich onder meer geconcentreerd op de vraag welke ingangsdatum heeft te gelden voor een eventuele wijziging. De rechtbank overweegt en oordeelt ter zake het volgende. De man heeft wijziging gevraagd van de kinderbijdrage met grote terugwerkende kracht, te weten met ingang van oktober 2012. Over het algemeen dient de rechter terughoudend om te gaan met wijzigen van een onderhoudsverplichting met terugwerkende kracht. Slechts bij bijzondere omstandigheden gaat de rechter over tot wijziging met (grote) terugwerkende kracht. Als onderbouwing voor zijn verzoek om met dergelijke terugwerkende kracht te wijzigen heeft de man gesteld dat hij in januari 2013 zijn baan is verloren doordat hij in overspannen toestand niet op het werk is verschenen en als gevolg daarvan op staande voet is ontslagen. De man heeft daarna een tijd onder de armoedegrens geleefd. Vanwege zijn psychische toestand is de man niet eerder in staat geweest wijziging van de aan hem opgelegde bijdrage te verzoeken. De rechtbank is van oordeel dat de man zijn verzoek om met ingang van 1 oktober 2012 de bijdrage te wijzigen tegenover de gemotiveerde betwisting van de vrouw zijn stellingen onvoldoende heeft onderbouwd. Behoudens het voorlezen van een brief van een specialist, waarvan de rechtbank de echtheid niet heeft kunnen controleren, heeft de man in zijn geheel geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat de man in de periode 2012-2018 in een dusdanige psychische toestand verkeerde waardoor hij niet eerder een verzoek tot wijziging kon indienen. Het had op de weg van de man gelegen de rechtbank van medische stukken te voorzien. De man heeft bovendien geen informatie verstrekt over zijn ontslag en de vragen die de vrouw daarover opgeworpen heeft zoals de vraag of de man zijn ontslag aangevochten heeft. De financiële stukken die de man over de voorafgaande jaren heeft overgelegd zien enkel op het verzamelinkomen van de man. Daarmee kan geen draagkracht worden becijferd, omdat de man fiscale aftrekposten kan hebben gehad. In dit licht kan de rechtbank ook niet beoordelen of er destijds sprake was van een verwijtbaar, niet voor herstel vatbaar inkomensverlies van de man of dat de man redelijkerwijs het oude inkomen weer kon verwerven en of dat van hem gevergd kon worden. Uit de rechtsoverweging in de beschikking van 13 augustus 2013 aangaande de draagkracht van de man blijkt dat de man ook toen heeft nagelaten stukken met betrekking tot zijn inkomensverlies te overleggen. De rechtbank zal daarom het verzoek van de man de alimentatie met ingang van 1 oktober 2012 te wijzigen afwijzen.
De rechtbank ziet echter wel aanleiding om de door de man te betalen bijdrage met ingang van een andere datum met terugwerkende kracht te wijzigen en overweegt daartoe het volgende. De vrouw is gehuwd met de heer [X]. Zij heeft de man daarover niet op de hoogte gesteld, terwijl de vrouw wist dan wel behoorde te weten dat dit gevolgen kon hebben voor de door de man te betalen bijdrage, nu vanaf de datum van het huwelijk ook de heer [X] onderhoudsplichtig is jegens de kinderen van partijen als zijnde stiefouder tot wiens gezin de kinderen van partijen behoren. De vrouw heeft niet alleen de man niet geïnformeerd over haar huwelijk, maar heeft daarvan ook geen gewag gemaakt in haar verweerschrift. Eerst ter zitting heeft de vrouw, nadat de man aangaf dat op de recente loonstroken van de vrouw bij burgerlijke status vermeld stond dat zij gehuwd was, aangegeven dat zij inderdaad in het huwelijk was getreden. Op de vraag van de rechtbank wanneer de vrouw gehuwd was, gaf de vrouw als antwoord dat dit sinds 2015 het geval was. Uit het door de rechtbank opgevraagde uittreksel uit de basisregistratie personen blijkt echter dat de vrouw al sinds 19 september 2014 gehuwd is met de heer [X]. Het gegeven dat de vrouw de man niet heeft geïnformeerd, de vrouw de rechtbank in haar verweer niet volledig heeft voorgelicht en dat zij de rechtbank ter zitting niet van de juiste informatie heeft voorzien, rekent de rechtbank de vrouw zwaar aan. De rechtbank ziet daarin aanleiding de door de man te betalen bijdrage met ingang van 1 oktober 2014, zijnde de maand volgende op de huwelijksdatum van de vrouw, te wijzigen met inachtneming van het hierna volgende.
5.4.
De draagkracht
Zoals hiervoor overwogen beschikt de rechtbank niet over inkomensgegevens van de man over het jaar 2014 behoudens een verklaring van de belastingdienst aangaande het verzamelinkomen van de man in 2014. Dat is niet voldoende om de draagkracht van de man per 1 oktober 2014 vast te stellen.
De vrouw heeft evenmin financiële gegevens overgelegd van haarzelf en haar echtgenoot per 1 oktober 2014 of de daarop volgende jaren, zodat de rechtbank geen draagkrachtberekening en draagkrachtvergelijking van alle onderhoudsplichtigen kan maken. In het schrijven van zijn advocaat van de man van 14 maart 2019 geeft de man aan dat hij van oordeel is dat de consequentie van het huwelijk van de vrouw is dat de kinderbijdrage niet hoger kan zijn dat € 179,- per kind per maand vanaf 2015. De rechtbank begrijpt dit zo dat de man (subsidiair) verzoekt de kinderbijdrage met ingang vanaf de datum van het huwelijk van de vrouw op een bedrag van € 179,- per kind per maand te stellen.
De man becijfert zijn huidige draagkracht op een bedrag van € 525,- per maand, de draagkracht van de vrouw op € 185,- per maand en de draagkracht van de stiefvader op een bedrag van € 393,- per maand. Na draagkrachtvergelijking komt de man dan op zijn aandeel in de kosten van de kinderen ter hoogte van € 169,- per kind per maand. De vrouw becijfert de huidige draagkracht van de man op een bedrag van de man op een bedrag van € 417,- per maand, haar eigen draagkracht op € 124,- per maand en de draagkracht van de stiefvader op een bedrag van € 370,- per maand. Na draagkrachtvergelijking komt de vrouw uit op een aandeel van de man in de kosten van de kinderen van € 179,- per kind per maand. Bij gebrek aan informatie en stukken gaat de rechtbank ervan uit dat de draagkracht van iedere onderhoudsplichtige in 2014 van eenzelfde niveau was. Nu partijen het aandeel van de man in de kosten nagenoeg op hetzelfde bedrag becijferen, zal de rechtbank bepalen dat de man met ingang van 1 oktober 2014 een bedrag van € 179,- per kind per maand aan de vrouw dient te voldoen, nu de rechtbank in het schrijven van de man van 14 maart 2019 leest dit bedrag per datum huwelijk van de vrouw vast te stellen. Nu de huwelijksdatum van de vrouw niet gelegen is in 2015, maar in 2014 zal de rechtbank zoals reeds overwogen de kinderbijdrage met ingang van 1 oktober 2014 wijzigen.
5.5.
Uitvoerbaarheid bij voorraad
De man heeft geen uitvoerbaarheid bij voorraad van deze beschikking verzocht. De rechtbank kan echter op grond van artikel 288 van het Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering (Rv) ambtshalve een beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaren. Gelet op de achterstand in de betalingen van de kinderbijdragen en de incasso daarvan door het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen acht de rechtbank het van belang deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
5.6
De proceskosten
De rechtbank acht termen aanwezig de proceskosten tussen partijen te compenseren, zodanig dat ieder van hen de eigen kosten draagt.

6.De beslissing

De rechtbank:
6.1.
wijzigt de beschikking van deze rechtbank van 13 augustus 2013, waarbij een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding werd opgelegd ten behoeve van de minderjarigen:
- [minderjarige 1], geboren te [geboorteplaats] op [2003];
- [minderjarige 2], geboren te [geboorteplaats] op [2007],
in die zin dat de man met ingang van 1 oktober 2014 heeft te betalen een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van € 179,- per maand per kind, voor wat betreft de toekomstige termijnen telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
6.2.
compenseert de proceskosten tussen partijen in die zin dat elk van hen de eigen kosten draagt;
6.3.
verklaart deze uitspraak uitvoerbaar bij voorraad;
6.4.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. dr. M.C.A.E. van Binnebeke, kinderrechter, en ter openbare civiele terechtzitting van 10 april 2019 uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. K.G.J. Verbong, griffier.
Tegen deze beschikking kan - uitsluitend door tussenkomst van een advocaat - hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch:
a. door de verzoekende partij en degenen aan wie een afschrift van de beschikking (vanwege de griffier) is verstrekt of verzonden, binnen 3 maanden na de dag van de uitspraak;
b. door andere belanghebbenden binnen 3 maanden na betekening daarvan of nadat de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden.