ECLI:NL:RBLIM:2019:3425

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
11 april 2019
Publicatiedatum
12 april 2019
Zaaknummer
7587918 CV EXPL 19-1584
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing ontruimingsvordering in kort geding wegens gebrek aan spoedeisend belang en huurachterstand

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, op 11 april 2019 uitspraak gedaan in een kort geding tussen de besloten vennootschap ISP Projectentwicklung Vaals GmbH en een gedaagde huurder. ISP vorderde ontruiming van het gehuurde appartement en betaling van een huurachterstand van € 1.372,46. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de gevorderde ontruiming niet kan worden toegewezen, omdat er geen spoedeisend belang aanwezig was. De huurachterstand was op het moment van de uitspraak niet meer aan het oplopen en de gedaagde had een betalingsregeling getroffen. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de huurachterstand weliswaar aanwezig was, maar dat de ontruiming niet gerechtvaardigd was op basis van de huidige situatie.

De rechter heeft de huurachterstand van € 1.372,46 toegewezen, omdat deze niet door de gedaagde was betwist. Tevens is het boeterentebeding vernietigd, omdat de kantonrechter oordeelde dat het een oneerlijk beding was volgens de Europese richtlijn inzake oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten. De gedaagde is veroordeeld tot betaling van de huurachterstand, terwijl ISP is veroordeeld tot betaling van de proceskosten, aangezien de belangrijkste vordering (ontruiming) is afgewezen. De uitspraak benadrukt het belang van het spoedeisend belang in kort geding procedures en de beoordeling van huurachterstanden in relatie tot de ontbinding van huurovereenkomsten.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Burgerlijk recht
Zaaknummer 7587918 CV EXPL 19-1584
Vonnis van de kantonrechter van 11 april 2019
in het kort geding van
de besloten vennootschap naar Duits recht
ISP PROJECTENTWICKLUNG VAALS GMBH,
gevestigd in (52066) Aachen (Duitsland) aan de Ronheider Weg 94,
eisende partij,
gemachtigde mr. ing. J.E.A. Hendrix
tegen
[gedaagde] ,
wonend in [woonplaats] aan de [adres] ,
gedaagde partij,
gemachtigde mr. R.C.C.M. Nadaud.
Partijen zullen hierna ISP en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het exploot van dagvaarding d.d. 23 maart 2019
  • de van de zijde van [gedaagde] op 27 maart 2019, 4 april 2019 en 5 april 2019 en ter zitting ontvangen stukken
  • de mondeling behandeling ter zitting van 8 april 2019.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde] huurt sinds 1 juni 2015 het appartement aan de [adres] te [woonplaats] , vanaf 23 mei 2016 van ISP, tegen een overeengekomen bij vooruitbetaling verschuldigde huurprijs van € 550,00 per maand.
2.2.
In 2017 heeft [gedaagde] een huurachterstand laten ontstaan die in november 2017
€ 1.500,00 bedroeg. Partijen zijn toen een aflossingsregeling overeengekomen van € 50,00 per maand (op grond waarvan hij dus € 600,00 per maand diende te betalen aan ISP) welke afspraak door [gedaagde] sinds een aantal maanden wordt nagekomen met dien verstande dat hij niet steeds tijdig betaald.
2.3.
Blijkens het naar aard en inhoud onbetwist gelaten betaaloverzicht (productie 7) bedroeg de huurachterstand in februari 2018 € 200,00, wat dus betekent dat hij tussen november 2017 en februari 2018 € 1.300,00 heeft afgelost.
Voorts blijkt uit dat overzicht dat [gedaagde] vanaf september 2018 de navolgende bedragen heeft betaald:
september 2018 € 250,00 (dus € 350,00 te weinig)
oktober 2018 € 638,77 (dus € 38,77 teveel)
november 2018 € 550,00 (dus € 50,00 te weinig)
december 2018 € 0,00 (dus € 600,00 te weinig)
januari 2019 € 550,00 (dus € 50,00 te weinig)
februari 2019 € 550,00 (dus € 50,00 te weinig)
maart 2019 € 550,00 (dus € 50,00 te weinig).
Volgens het overzicht en het verhandelde ter zitting bedroeg de huurachterstand in december 2018 € 1.372,46. Deze achterstand is daarna niet meer veranderd omdat [gedaagde] vanaf januari 2018 de overeengekomen huur betaalt, maar niet meer aflost op de huurachterstand.
2.4.
Bij e-mailbericht van 4 april 2019 (productie 5) heeft een medewerker van Sociale Zaken Maastricht Heuvelland aan de gemachtigde van [gedaagde] te kennen gegeven dat zij bereid is om bijzondere bijstand in de vorm van een lening aan [gedaagde] te verstrekken ter aflossing van de huurachterstand, alsmede om de huur maandelijks op de (bijstands)uitkering in te houden en direct aan ISP door te betalen.

3.De vordering

3.1.
ISP vordert – kort gezegd – ontbinding van de huurovereenkomst en de veroordeling van [gedaagde] tot:
  • ontruiming van het gehuurde binnen twee dagen na betekening van dit vonnis
  • betaling van de huurachterstand van € 1.372,46, te vermeerderen met de contractuele rente van 1% per maand vanaf de vervaldatums van de respectieve huurtermijnen tot aan de dag van voldoening
  • betaling van de huur tot aan de ontbinding, te vermeerderen met de overeengekomen rente (voor zover de huur te laat betaald wordt, zo begrijpt de kantonrechter dit) tot aan de dag van voldoening
  • betaling van de proceskosten met rente en de nakosten.
3.2.
[gedaagde] heeft gemotiveerd verweer gevoerd, waarop hierna voor zover nodig zal worden ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
In kort geding, waarin slechts een (onmiddellijke)
voorzieningkan worden getroffen, komt de gevorderde ontbinding van de huurovereenkomst niet voor toewijzing in aanmerking.
4.2.
Om een voorziening te kunnen treffen zoals gevorderd, dient te worden beoordeeld of het aannemelijk is dat de rechter in een aanhangig te maken bodemprocedure een met de gevraagde voorziening overeenstemmende vordering zal toewijzen. Die beoordeling geschiedt op basis van hetgeen in deze korte procedure naar voren is gebracht en aannemelijk is gemaakt.
4.3.
De vraag of een eisende partij in kort geding voldoende spoedeisend belang heeft bij de gevraagde voorziening, dient beantwoord te worden aan de hand van een afweging van de belangen van partijen, beoordeeld naar de toestand ten tijde van de uitspraak (HR 29 november 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE4553). Vaststaat dat op het moment van dagvaarden de huurachterstand al twee maanden niet meer aan het oplopen was en ten tijde van dit vonnis al drie maanden niet meer. Daarmee is het spoedeisend belang aan de zijde van ISP naar het ambtshalve oordeel van de kantonrechter komen te ontvallen, mede bezien in het licht van de onder 2.4. genoemde toezeggingen van Sociale Zaken Maastricht Heuvelland. De door ISP gevraagde voorziening ter zake de ontruiming zal daarom geweigerd worden.
4.4.
Hierbij komt het volgende. Ter zitting is vastgesteld dat de huurachterstand nooit drie maandtermijnen of meer is geweest, hetgeen sinds (zeer) geruime tijd een vuistregel is inzake de vraag of de tekortkoming in de nakoming van de uit de huurovereenkomst voortvloeiende verbintenissen de ontbinding van een huurovereenkomst kan rechtvaardigen. Dit betekent niet dat bij een mindere huurachterstand nooit wordt ontbonden of dat bij een meerdere huurachterstand altijd worden ontbonden. ISP voert dus terecht aan dat óók het regelmatig te laat betalen van de huur meegenomen kan en dient te worden bij de vraag of aannemelijk is dat een huurovereenkomst in de bodemprocedure zal worden ontbonden (en vaststaat dat [gedaagde] de huur niet altijd netjes op tijd heeft betaald). De kantonrechter acht de mate van zekerheid dat in een bodemprocedure de huurovereenkomst zal worden ontbonden – uitgaande van de situatie zoals die
nuis – echter onvoldoende om de vordering tot ontruiming in kort geding te kunnen toewijzen. Ook dit is dus een reden om de gevorderde ontruimingsvoorziening te weigeren.
4.5.
Dan ten aanzien van de huurachterstand. Hoe groter de zekerheid dat een beslissing in kort geding correspondeert met de beslissing in de bodemprocedure, hoe minder het oordeel dat een spoedeisend belang ontbreekt een rol speelt. Om deze reden zal de gevorderde huurachterstand wel worden toegewezen. [gedaagde] heeft deze achterstand immers niet betwist en verder ook geen verweer tegen toewijzing van deze vordering gevoerd.
4.6.
[gedaagde] heeft tegen de gevorderde contractuele rente van 1% per maand eveneens geen verweer gevoerd. Uit het arrest van het Hof van Justitie van 20 mei 2013 (C-488/11) volgt echter dat de huurovereenkomst voor wat betreft het rentebeding valt onder het bereik van Richtlijn 93/13/EEG van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten (hierna: de Richtlijn) en dat de eerlijkheid van dat beding ambtshalve aan deze Richtlijn moet worden getoetst. Het opleggen van een onevenredig hoge schadevergoeding wegens het niet nakomen van verbintenissen door een consument wordt in deze Richtlijn aangemerkt als een oneerlijk beding. Nu het hier gaat om een vaste en aanmerkelijk hogere rente dan de hier te lande geldende wettelijke (handels)rente en marktrente, is de kantonrechter van oordeel dat het rentebeding een oneerlijk beding is als bedoeld in de Richtlijn. Dit betekent dat de betreffende bepaling buiten toepassing blijft en matiging niet aan de orde is. Nu subsidiair geen wettelijke rente is gevorderd, zal ook die niet worden toegewezen.
4.7.
ISP zal als de grotendeels (want: ter zake van de belangrijkste vordering, te weten de ontruiming) in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld tot betaling van de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot de datum van dit vonnis begroot op € 720,00 aan salaris gemachtigde.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan ISP € 1.372,46 te betalen en verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
5.2.
veroordeelt ISP tot betaling van de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot de datum van dit vonnis begroot op € 720,00;
5.3.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.M. Drenth en is in het openbaar uitgesproken.
RK