ECLI:NL:RBLIM:2019:3477

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
15 april 2019
Publicatiedatum
15 april 2019
Zaaknummer
C/03/262115 / HA RK 19-68
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van rechter in strafzaak wegens vermeende procedurele fouten en onpartijdigheid

Op 15 april 2019 heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Limburg in Maastricht uitspraak gedaan in een wrakingsverzoek van een verzoekster, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. C.J.M. Dreessen. Het verzoek tot wraking was gericht tegen mr. M.A.M. van Uum, de rechter die belast was met de behandeling van een strafzaak tegen de verzoekster. De wraking werd ingediend op 25 maart 2019, tijdens een terechtzitting in een andere zaak. De verzoekster stelde dat er procedurele fouten waren gemaakt, waaronder het niet geven van de cautie aan haar, wat haar het gevoel gaf dat de rechter niet onpartijdig was.

De rechter heeft in haar schriftelijke reactie en ter zitting van de wrakingskamer aangegeven dat zij zich niet kon verschonen en dat er geen feiten of omstandigheden waren die haar onpartijdigheid in twijfel trokken. De wrakingskamer heeft de zaak op 8 april 2019 behandeld, waarbij zowel de verzoekster als de officier van justitie, mr. W.P.T. van de Ven, aanwezig waren. De verzoekster zelf was niet verschenen.

De wrakingskamer heeft de argumenten van de verzoekster en de rechter zorgvuldig afgewogen. Het oordeel van de wrakingskamer was dat de vrees voor partijdigheid niet objectief gerechtvaardigd was. De wrakingskamer concludeerde dat de rechter niet willens en wetens de cautie had onthouden, maar dat het om een vergissing ging. De wrakingskamer heeft het verzoek tot wraking afgewezen, waarbij zij benadrukte dat schending van een vormvoorschrift niet automatisch leidt tot een conclusie van partijdigheid.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Wrakingskamer
Zaaknummer: C/03/262115 / HA RK 19-68
Beslissing van de meervoudige kamer, belast met de behandeling van wrakingszaken
op het verzoek van:
[verzoekster],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekster,
advocaat mr. C.J.M. Dreessen te Sittard,
indiener van een verzoek dat strekt tot wraking van mr. M.A.M. van Uum, rechter in deze rechtbank (hierna: de rechter).

1.De procedure

Op 25 maart 2019 is tijdens de terechtzitting in de zaak met parketnummer 03/189353-18, een verzoek tot wraking ingediend tegen de rechter belast met de behandeling van de strafzaak.
Op 26 maart 2019 heeft de rechter de wrakingskamer meegedeeld dat zij niet in het verzoek tot wraking berust en dat zij ter zitting van de wrakingskamer gehoord wenst te worden. Tevens heeft zij op deze datum een schriftelijke reactie ingediend.
De behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden ter zitting van de wrakingskamer op
8 april 2019. De raadsvrouw van verzoekster en de rechter zijn verschenen. Ook is de officier van justitie, in de persoon van mr. W.P.T. van de Ven, verschenen. Verzoekster is niet verschenen.
De wrakingskamer heeft de datum van de uitspraak bepaald op heden.

2.Standpunt van verzoekster

Namens verzoekster is aangevoerd dat er in de onderhavige strafzaak procedurele fouten zijn gemaakt. De politie heeft verzuimd er voor te zorgen dat verzoekster in de piketfase werd bezocht door een advocaat. Bij de aanvang van de terechtzitting heeft de kinderrechter aan verzoekster de cautie onthouden. Verzoekster heeft hierop direct gedetailleerde vragen van de rechter beantwoord. Verzoekster heeft het gevoel dat de rechter niet meer onpartijdig is. De rechter wenste zich niet te verschonen waarop verzoekster de rechter heeft gewraakt.

3.Standpunt van de rechter

De rechter heeft zich op het standpunt gesteld dat het verzoek tot wraking moet worden afgewezen. Na een rommelig begin van de behandeling - verzoekster kwam te laat en er waren computerproblemen - vroeg de rechter zich tijdens de behandeling van de feiten hardop af of zij de cautie aan verzoekster had gegeven. Verzoekster antwoordde hier ontkennend op. Na het voorstel van de rechter om opnieuw aan te vangen verzocht de raadsvrouw om schorsing. Toen de rechter zich na de schorsing niet wilde verschonen werd zij gewraakt. Volgens de rechter is geen sprake van feiten of omstandigheden die aanleiding zouden kunnen geven voor de conclusie dat zij niet onpartijdig is. Zij is zich bewust van het belang van het geven van de cautie aan een minderjarige. Het niet geven van de cautie maakt echter niet dat de reeds afgelegde verklaring van de minderjarige ongeschikt zou zijn als bewijsmiddel, immers de minderjarige werd bijgestaan door een advocaat.

4.Standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft naar voren gebracht dat de aangevoerde gronden geen wraking van de rechter rechtvaardigen.

5.De beoordeling

De wrakingskamer beoordeelt of sprake is van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Uitgangspunt daarbij is dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing vormen dat een rechter ten opzichte van een procespartij vooringenomen is, althans dat de bij die partij daarvoor bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is. Het (subjectieve) standpunt van een verzoeker daarover is belangrijk, maar niet doorslaggevend; de vrees voor partijdigheid moet objectief gerechtvaardigd zijn.
De rechter heeft ter zitting van de wrakingskamer verklaard te veronderstellen dat zij bij aanvang van de behandeling van de zaak, waar verzoekster voor diefstal terecht stond, de wettelijk voorgeschreven cautie (d.i. het aanzeggen dat een verdachte het recht heeft om te zwijgen) niet heeft gegeven; helemaal zeker is de rechter daarvan niet.
In het proces-verbaal van de terechtzitting staat niet dat de cautie is gegeven. De wrakingskamer gaat er bij de beoordeling van het wrakingsverzoek daarom vanuit dat de rechter heeft verzuimd om bij de aanvang van de behandeling mede te delen dat de verdachte niet verplicht is om antwoord te geven op vragen.
Het initiatief om de zaak stil te leggen is van de rechter uitgegaan. De rechter is zichzelf gedurende het verhoor van verzoekster hardop gaan afvragen of zij de cautie had gegeven en heeft haar twijfel hierover ter zitting besproken. Zij heeft vervolgens - de wrakingskamer begrijpt: na het stilleggen van het verhoor - voorgesteld om het verhoor opnieuw aan te vangen om zo het veronderstelde verzuim te repareren door de cautie alsnog te geven. Dat acht de wrakingskamer een passende reactie, al vormt juist dát initiatief van de rechter kennelijk de aanleiding voor de wraking.
Hoewel de strafrechter daarover nog geen uitspraak heeft gedaan zal de wrakingskamer er - binnen het bestek van de wrakingsprocedure - voorshands van uitgaan dat door het achterwege laten van de cautie sprake is van een strafvorderlijk vormverzuim. Of en zo ja, in hoeverre er ook sprake is van een vormverzuim doordat verzoekster tijdens het politieverhoor verstoken bleef van rechtsbijstand (Salduz), gaat het bestek van de wraking te buiten. De gang van zaken in het voorbereidend onderzoek maakt in het algemeen geen deel uit van feiten of omstandigheden waardoor de onpartijdigheid van de (zittings)rechter schade zou kunnen lijden. Onder bijzondere omstandigheden kan dat wellicht anders zijn, maar daarvan is niet gebleken. Ook een onjuiste betekening van de dagvaarding is niet een gebrek dat de gestelde (vrees voor) onpartijdigheid van de rechter zou kunnen onderbouwen. De betekening van een dagvaarding is in strafzaken een taak die aan het Openbaar Ministerie is opgedragen en waarvoor de rechter niet verantwoordelijk is. Daarenboven geldt dat verzoekster kort na de aanvang van het onderzoek ter terechtzitting van de kinderrechter alsnog is verschenen.
Schending van een vormvoorschrift, zoals in dit geval, brengt niet vanzelf mee dat de rechter niet onpartijdig zou zijn of dat de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Daarvoor zijn nadere feiten of omstandigheden nodig, die evenwel niet naar voren zijn gekomen. Niet is gebleken dat de rechter willens en wetens de cautie niet heeft gegeven maar wel dat sprake is van een vergissing. Ook in de optiek van verzoekster - zo begrijpt de wrakingskamer - is de rechter de cautiemededeling gewoonweg vergeten. Daarmee gaat het in de kern om een klacht over de processuele gang van zaken en dat is echter niet aan de wrakingskamer.
Het verzoek moet worden afgewezen.

6.De beslissing

De wrakingskamer wijst het verzoek tot wraking van de rechter af.
Deze beslissing is gegeven door mr. R.H.J. Otto, mr. J.H. Klifman en mr. R.P.J. Quaedackers en in tegenwoordigheid van de griffier
mr. M.J.W.D. Janssen in het openbaar uitgesproken op 15 april 2019.