ECLI:NL:RBLIM:2019:3541

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
16 april 2019
Publicatiedatum
17 april 2019
Zaaknummer
03/700094-18 en 96/102539-17 (VTVV)
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag en brandstichting met meerdere diefstallen en vernielingen door verminderd toerekeningsvatbare verdachte

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 16 april 2019 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die wordt beschuldigd van meerdere strafbare feiten, waaronder poging tot doodslag en brandstichting. De verdachte, die verminderd toerekeningsvatbaar is, heeft op 16 februari 2018 geprobeerd [slachtoffer 1] te doden door hem met een mes in de zij te steken. Dit gebeurde nadat de verdachte brand had gesticht in een appartementencomplex, wat levensgevaar voor de bewoners met zich meebracht. De rechtbank oordeelt dat de verdachte opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met benzine, wat resulteerde in schade aan de voordeur en het kozijn van de woning. Daarnaast heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan meerdere diefstallen, waaronder de diefstal van een Volkswagen Transporter en een Opel Astra, en vernielingen van goederen van verschillende slachtoffers. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee jaar, met daarnaast de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging, gezien de ernst van de feiten en het risico op recidive. De rechtbank heeft ook schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, waaronder [slachtoffer 1], [slachtoffer 4], en [slachtoffer 9]. De vordering tot tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde straf is afgewezen, omdat de rechtbank de tbs-maatregel en de gevangenisstraf als voldoende beschouwt.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
Parketnummers: 03/700094-18 en 96/102539-17 (VTVV)
Tegenspraak (art. 279 Sv)
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 16 april 2019
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboortegegevens verdachte] ,
ingeschreven op het adres [adres verdachte 1] ,
gedetineerd in [detentieadres verdachte] .
De verdachte wordt bijgestaan door mr. B. Mahovic, advocaat kantoorhoudende te Maastricht.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 2 april 2019. De verdachte is niet verschenen. Wel is verschenen zijn gemachtigde raadsman. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte:
Feit 1: geprobeerd heeft [slachtoffer 1] te doden dan wel hem zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door hem met een mes te steken, dan wel dat hij [slachtoffer 1] op deze wijze heeft mishandeld;
Feit 2: brand heeft gesticht in een appartementencomplex, dan wel dat heeft geprobeerd;
Feit 3: een rolcontainer van [slachtoffer 2] heeft vernield/beschadigd/weggemaakt en/of onbruikbaar gemaakt;
Feit 4: een auto van [slachtoffer 3] heeft gestolen;
Feit 5: een auto van [slachtoffer 4] heeft gestolen;
Feit 6: heeft geprobeerd een aantal velgen van [slachtoffer 5] te stelen;
Feit 7: een laptop heeft gestolen van [slachtoffer 6] ;
Feit 8: een computer, archiefbakken en een printer van [slachtoffer 7] heeft vernield/beschadigd;
Feit 9: een computerscherm van [slachtoffer 8] heeft vernield/beschadigd;
Feit 10: [slachtoffer 7] heeft mishandeld;
Feit 11: een ruit, een rolluik, een of meerdere scooters en een vloerbedekking van [slachtoffer 9] heeft vernield/beschadigd;
Feit 12: (stroom)kabels heeft gestolen van [slachtoffer 10] .

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zijn requisitoir op schrift overgelegd.
Feit 1
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte heeft geprobeerd [slachtoffer 1] van het leven te beroven (de primaire variant). Hij baseert zich daarbij onder andere op de aangifte van [slachtoffer 1] en de verklaring van zoon [naam zoon van verdachte] [slachtoffer 1] , alsmede op de medische informatie met betrekking tot het slachtoffer [slachtoffer 1] . Voor zover de verdediging zich beroept op noodweer, dient dit verweer volgens de officier van justitie te worden verworpen.
Feit 2
De officier van justitie acht eveneens bewezen dat de verdachte brand heeft gesticht (de primaire variant) in een woning waarin meerdere mensen verbleven. Van de brand was niet alleen gemeen gevaar voor goederen, maar ook levensgevaar voor personen te duchten. De officier van justitie baseert zich voor het bewijs onder meer op de bekennende verklaring van de verdachte, de aangifte van [aangever 1] en de verklaring van de getuige [getuige 1] .
Feit 3
Ook dit feit, de vernieling van een rolcontainer, kan volgens de officier van justitie worden bewezen. De verdachte heeft bekend deze container in brand te hebben gestoken. Niet duidelijk is of bij de brandstichting sprake was van gemeen gevaar voor goederen. Daarom is dit feit niet als brandstichting, maar als vernieling tenlastegelegd.
Feit 4
De officier van justitie komt tot bewezenverklaring van de diefstal van de auto op basis van de aangifte namens [slachtoffer 3] en de getuigenverklaringen van [getuige 2] , [slachtoffer 1] , [naam zoon van verdachte] [slachtoffer 1] en [getuige 3] .
Feit 5
De diefstal van de auto kan volgens de officier van justitie bewezen worden verklaard. [slachtoffer 4] heeft aangifte gedaan van die diefstal, de verdachte is in Zwitserland aangetroffen in het voertuig (waarna hij door de Zwitserse autoriteiten op het vliegtuig naar Nederland werd gezet) en de verdachte heeft verklaard dat hij de auto van [slachtoffer 4] heeft geleend, maar dat deze dat niet wist.
Feit 6
Gelet op de aangifte namens [slachtoffer 5] en de aanhouding van de verdachte op heterdaad kan volgens de officier van justitie ook de poging tot diefstal van de velgen bewezen worden verklaard.
Feit 7
De officier van justitie acht de diefstal van de laptop bewezen. Hij baseert zich daarbij onder andere op de aangifte namens de [slachtoffer 6] en de verklaring van de getuige [getuige 4] .
Feiten 8 en 10
In het dossier bevinden zich de aangifte van [slachtoffer 7] van vernieling en mishandeling en de verklaring van de getuige [getuige 5] . Van de mishandeling moet de verdachte worden vrijgesproken, nu de aangever niet heeft verklaard pijn of letsel te hebben ondervonden van de slaande beweging door de verdachte. De vernieling van het beeldscherm en de beschadiging van de printer kunnen op grond van voornoemde bewijsmiddelen wel bewezen worden verklaard, aldus de officier van justitie. Van de vernieling van de archiefbakken moet de verdachte (partieel) worden vrijgesproken.
Feit 9
De officier van justitie komt tot bewezenverklaring van de vernieling/beschadiging van twee computerbeeldschermen op basis van de aangifte namens het [slachtoffer 8] en de getuigenverklaring van [getuige 6] .
Feit 11
De officier van justitie acht de vernieling van een ruit en de beschadiging van een rolluik, vloerbedekking en drie scooters bewezen. Hij baseert zich daarbij op de aangifte en een aanvullende verklaring namens [slachtoffer 9] , alsmede de camerabeelden waarop te zien is dat een man, die door een politieagent wordt herkend als [verdachte] , een kei door het raam van de winkel gooit.
Feit 12
Ook de diefstal van de stroomkabel kan volgens de officier van justitie bewezen worden verklaard. Bij de politie kwam een melding binnen van een lantaarnpaal met doorgeknipte stroomkabels. De politie ging ter plaatse en trof de verdachte in met modder besmeurde kleding in een aangrenzend bosperceel aan. In de directe nabijheid van de verdachte lagen stroomkabels soortgelijk aan de weggenomen kabels.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft een pleitnota overgelegd.
Feit 3, feiten 6 tot en met feit 9 en feit 12
De raadsman heeft met betrekking tot de vernieling van de container (feit 3), de poging tot diefstal van de velgen (feit 6), de diefstal van de laptop (feit 7), de vernieling van het beeldscherm van [slachtoffer 7] (feit 8), de vernieling van het beeldscherm van het [slachtoffer 8] (feit 9) en de diefstal van de stroomkabels (feit 12) zich op het standpunt gesteld dat deze feiten bewezen kunnen worden verklaard.
Feit 1
Ten aanzien van de poging tot doodslag heeft de raadsman ontslag van alle rechtsvervolging bepleit, omdat de verdachte primair een beroep op noodweer en subsidiair een beroep op putatief noodweer toekomt.
Feit 2
De raadsman heeft te kennen gegeven dat de poging tot brandstichting bewezen kan worden (de subsidiaire variant). Weliswaar had de verdachte alles in gereedheid gebracht, maar er is slechts een klein vuurtje ontstaan.
Feit 4
De verdachte moet van de diefstal van de auto worden vrijgesproken. Volgens de raadsman kan niet bewezen worden dat de verdachte de Volkswagen Transporter heeft gestolen, althans dat hij de in de dagvaarding genoemde auto heeft gestolen. Waarschijnlijk heeft de verdachte het verhaal dat hij bij [getuige 2] thuis heeft verteld, van horen zeggen. Mocht de verdachte wel deze auto hebben meegenomen, dan is er geen sprake van diefstal maar van joyriding en dat laatste is niet ten laste gelegd.
Feit 5
Ook ten aanzien van dit feit heeft de raadsman vrijspraak bepleit. De verdachte leende de auto van zijn vriend om ermee naar Zwitserland te rijden. Er was geen sprake van opzet bij de verdachte om de auto te stelen. Ook hier is eerder sprake van (niet ten laste gelegde) joyriding dan van diefstal.
Feit 10
Met betrekking tot de mishandeling heeft de raadsman ontslag van alle rechtsvervolging bepleit, omdat de verdachte primair een beroep op noodweer toekomt. De verdachte heeft pas een klap uitgedeeld nadat hij zelf was aangevallen.
Feit 11
De rechtbank begrijpt het verweer van de raadsman aldus dat de verdachte moet worden vrijgesproken van de beschadiging van de scooters, de vloerbekleding en het rolluik en dat de vernieling van een ruit kan worden bewezen verklaard.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
Vrijspraak
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het hem onder
feit 10tenlastegelegde heeft begaan en zal hem derhalve hiervan vrijspreken. Uit de aangifte noch uit de andere stukken in het dossier blijkt dat [slachtoffer 7] pijn of letsel heeft ondervonden door de slaande beweging van [verdachte] in het gezicht van [slachtoffer 7] , waarbij diens bril van het gezicht werd geslagen.
Feiten 1 en 2 [1]
De rechtbank zal deze feiten in chronologische volgorde bespreken, derhalve eerst feit 2 en dan feit 1.
Bewijsmiddelen ten aanzien van feit 2
[aangever 1] is woonachtig in een kamer (studio) met nummer 4B op de begane grond van het pand [adres aangever 1] , dat eigendom is van [slachtoffer 1] . [slachtoffer 1] verhuurt in het pand meerdere kamers. Op 16 februari 2018, omstreeks 21.05 uur, bevindt [aangever 1] zich in zijn studio. Op die dag, omstreeks 21.10 uur, ziet hij op live camerabeelden die hij via zijn computer kan bekijken, dat de hem bekende [verdachte] op de oprit staat en in de richting van de voordeur van zijn kamer loopt. Twee minuten later ziet [aangever 1] dat er rook via de onderkant van zijn voordeur naar binnen komt. [aangever 1] ziet dat de binnenkant van zijn voordeur in brand staat. De vlammen zijn circa 1 meter hoog. Hij pakt meteen de drinkbak van zijn hond en gooit het water over de vlammen. Vervolgens pakt hij een halfvolle emmer water en gooit deze ook tegen de voordeur. Het vuur is nog niet gedoofd. Hierop pakt hij een grote vochtige doek en dooft daarmee het vuur. Als [aangever 1] de voordeur opent, ziet hij de buurman van nummer 4C staan. De buurman had de brand aan de buitenkant van de voordeur ontdekt. Hij wilde de brandblusser, die op de gang hing, pakken. Deze hing echter niet meer op die plaats. Vervolgens heeft de buurman de brand met een emmer water geblust. Door de brand zijn de voordeur en het kozijn beschadigd. [2]
De getuige [getuige 7] , eveneens woonachtig in het pand aan de [adres aangever 1] , kon op 16 februari 2018 vanuit het raam bij de voordeur de ingang/hal naar de woningen [adres aangever 1] 4B, 4C en 4D bekijken. Hij zag vlammen en zag daarna [verdachte] wegrennen. De getuige heeft de brandslang opengedraaid. Samen met de buurman van 4C heeft hij de brand geblust. [3]
De verdachte heeft tijdens zijn verhoor bij de rechter-commissaris op 20 februari 2018 bekend dat hij benzine onder de deur heeft gedaan van een huurder van het pand [adres aangever 1] , genaamd [aangever 1] . Hij had de brandblusser weggehaald. Vervolgens heeft hij met deo en een aansteker de benzine aangestoken. Hij is daarna weggelopen. [4]
Overwegingen rechtbank ten aanzien van feit 2 primair
De rechtbank acht, gelet op voornoemde bewijsmiddelen, wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte op 16 februari 2018 opzettelijk brand heeft gesticht in/bij een woning in een appartementencomplex gelegen aan de [adres aangever 1] te Landgraaf. Die brandstichting heeft gevaar voor goederen en levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor personen veroorzaakt, niet alleen voor [aangever 1] maar ook voor de andere bewoners van het pand. Het verweer van de raadsman dat slechts sprake zou zijn van een poging tot brandstichting wordt verworpen. Uit voornoemde bewijsmiddelen volgt dat de brandstichting was voltooid en dat daarbij goederen zijn beschadigd. Slechts dankzij het adequate optreden van aangever [aangever 1] en twee andere bewoners van het pand hebben het levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor personen zich niet verwezenlijkt.
Bewijsmiddelen ten aanzien van feit 1
[slachtoffer 1] krijgt op 16 februari 2018 een telefoontje over een brand in zijn verhuurpand, gelegen aan de [adres aangever 1] . Hierop rijdt hij vanaf zijn woning in Landgraaf samen met zijn zoon die kant op. Als [slachtoffer 1] onder de brug doorrijdt, ziet hij [verdachte] lopen. [slachtoffer 1] heeft een vermoeden wie die brand heeft gesticht: er was op 31 januari 2018 ook al brand gesticht en dat zou zijn gedaan door [verdachte] . Omdat hij al langs [verdachte] is gereden, draait [slachtoffer 1] de auto en rijdt een paar meter terug. Hij stopt naast [verdachte] en draait het raam open. Hij roept tegen hem: " [verdachte] blijf eens staan”. [verdachte] loopt echter door en steekt de straat over. [slachtoffer 1] stapt vervolgens uit en loopt naar [verdachte] toe. Hij wil hem bij zijn kraag pakken, maar [verdachte] trekt zich terug en probeert hem weg te duwen. [verdachte] slaat de kant van [slachtoffer 1] uit, die probeert de klappen van [verdachte] te ontwijken. Mogelijk raakt [slachtoffer 1] daarbij [verdachte] ook, maar niet hard. Op een gegeven moment haalt [verdachte] met zijn rechterhand vol uit en raakt hij [slachtoffer 1] met volle kracht tegen zijn linkerzij. Hierop rent [verdachte] weg.
Als [slachtoffer 1] weer thuiskomt, blijkt hij een snee in zijn zij te hebben. [5]
Aangever [slachtoffer 1] wordt op dezelfde dag door een arts onderzocht. Deze constateert een steekwond aan de linker flank met een grootte van 1,5 tot 2 centimeter ter hoogte van de tiende rib en ernstig uitwendig bloedverlies. [6]
De verdachte heeft tijdens zijn verhoor bij de rechter-commissaris op 20 februari 2018 verklaard dat hij (de rechtbank begrijpt: na de brandstichting) is weggelopen. De auto van [getuige 2] kwam toen voorbij rijden. De verdachte zag dat de auto hem passeerde en vier/vijfhonderd meter verder omkeerde. Hij is toen ook direct naar de overzijde van de weg gegaan. De man is dicht in zijn buurt uit de auto gestapt. Verdachte wist dat het om de man van [getuige 2] ging. Hij had op dat moment het mes al in zijn zak. Hij heeft de man met een gaatje geperforeerd waardoor de man als een doedelzak in elkaar zakte. [7]
Het mes waarmee verdachte heeft gestoken was heel scherp. De snijkant van het mes was circa 4 a 5 centimeter lang. [8]
Overwegingen ten aanzien van feit 1 primair
Poging doodslag?
Op grond van het dossier kan niet worden vastgesteld dat verdachte daadwerkelijk erop uit was, in de zin van vol opzet, om [slachtoffer 1] om het leven te brengen.
Wel komt de rechtbank tot het oordeel dat verdachte door [slachtoffer 1] in diens zij te steken, willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat [slachtoffer 1] het leven zou laten.
Het is een feit van algemene bekendheid dat zich in de zij dicht onder de ribben vitale delen van het lichaam bevinden. Er bestond een aanmerkelijke kans dat de verdachte door te steken met het mes, dat volgens zijn eigen verklaring een lemmet had van 4 à 5 cm, een van deze delen zou raken. [slachtoffer 1] heeft verklaard dat de verdachte hem met de hand waarmee hij (naar [slachtoffer 1] pas later bleek) het mes vasthield met volle kracht raakte.
Overweging ten aanzien van het (putatief) noodweerverweer
Namens verdachte is het verweer gevoerd dat verdachte door [slachtoffer 1] en diens zoon werd aangevallen en zich hiertegen mocht verdedigen, althans dat hij in de veronderstelling verkeerde dat hij door hen werd aangevallen.
De rechtbank stelt voorop dat voor een succesvol beroep op noodweer is vereist dat sprake is van verdediging van het eigen of een anders lijf, eerbaarheid of goed tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding, waarbij de wijze van verdediging dient te voldoen aan de vereisten van proportionaliteit en subsidiariteit.
De verdachte heeft bij de politie verklaard dat [slachtoffer 1] hem direct nadat hij uit de auto was gestapt, een klap op het hoofd gaf, waarna de verdachte hem ‘een gaatje heeft geperforeerd’. Deze verklaring vindt geen steun in het dossier. Zelfs indien veronderstellenderwijs zou worden uitgegaan van de verklaring van de verdachte op dit punt, dan nog heeft te gelden dat [slachtoffer 1] , die zojuist had gehoord van de brandstichting in zijn pand en zeer kort daarop de vermoedelijke dader zag lopen, gebruik maakte van de bevoegdheid tot aanhouding als bedoeld in artikel 53, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering. Binnen de grenzen van proportionaliteit en subsidiariteit mag een burger in geval van aanhouding van de verdachte in een situatie van heterdaad, - weliswaar beperkt – geweld gebruiken.
Mocht [slachtoffer 1] bij de aanhouding van de verdachte geweld hebben gebruikt, dan geldt dat dit niet wederrechtelijk was. Het beroep op noodweer dan wel putatief noodweer faalt.
Conclusie
De rechtbank acht op grond van het voorgaande bewezen dat verdachte (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op het om het leven brengen van [slachtoffer 1] , door hem met een mes in de zij te steken.
Feiten 3 en 6
Bij de politie heeft de verdachte de feiten 3 en 6 bekend. De verdediging heeft op de terechtzitting aangegeven dat deze feiten bewezen kunnen worden verklaard. Ten aanzien van de vernieling van de rolcontainer (feit 3) en de poging tot diefstal van de velgen (feit 6) volstaat de rechtbank daarom met een korte opsomming van de bewijsmiddelen overeenkomstig artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering:
Feit 3 [9]
- de bekennende verklaring van de verdachte [10]
- de aangifte van [naam aangever namens slachtoffer 2] namens [slachtoffer 2] . [11]
Feit 6 [12]
- de bekennende verklaring van de verdachte [13]
- de aangifte van [naam aangever namens slachtoffer 5] namens [slachtoffer 5] . [14]
Feit 4
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte op 8 december 2017 in Landgraaf een bestelbus van het merk Volkswagen, type Transporter met kenteken [kenteken] heeft gestolen. [aangever namens slachtoffer 3] doet van de diefstal namens [slachtoffer 3] , van wie hij de auto had geleend, aangifte. Hij had de transportersbus korte tijd voor de woning van zijn vriendin geparkeerd. De sleutel had hij in het contact laten zitten. In de bus zaten drie honden. [15] De gestolen bestelbus werd op 20 december 2017 nabij een autosloopbedrijf in Heerlen aangetroffen. [16] Toen [getuige 2] aan verdachte te kennen gaf dat zij het huurcontract niet wilde verlengen, vertelde de verdachte haar dat hij dan maar in een busje ging slapen dat hij had verstopt bij een autosloperij in Heerlen. Op haar vraag welk busje hij bedoelde, antwoordde de verdachte dat hij een busje had gestolen met daarin drie honden. De sleutel stak nog in het contact. [17]
Door de bestelbus weg te nemen, langere tijd onder zich te houden en als slaapplek te gebruiken, heeft de verdachte als heer en meester over de auto beschikt. Van een intentie om het voertuig op enig moment terug te geven is op geen enkele wijze gebleken. Daarom is geen sprake van joyriding, maar van wederrechtelijke toe-eigening van de bestelbus.
Feit 5
De rechtbank komt tot het oordeel dat de diefstal van de Opel Astra in de periode van 28 september 2017 tot en met 29 september 2017 bewezen kan worden. [slachtoffer 4] heeft aangifte gedaan van de diefstal in Kerkrade van zijn auto [18] . De verdachte is in Zwitserland aangetroffen in de Opel van [slachtoffer 4] . De verdachte is door de Zwitserse autoriteiten op het vliegtuig gezet naar Nederland. [19] Verdachte heeft bij de politie bekend met de Opel Astra van [slachtoffer 4] naar Zwitserland te zijn gereden. [20] Uit de bewijsmiddelen leidt de rechtbank af dat de verdachte het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening van de auto heeft gehad. Het verweer van de raadsman dat in dit geval sprake is van joyriding wordt verworpen. Verdachte heeft door het voertuig van [slachtoffer 4] weg te nemen en ermee naar Zwitserland te rijden, als heer en meester over het voertuig beschikt. Van een voornemen bij verdachte om de auto op enig moment aan de eigenaar terug te geven, is niet gebleken.
Feit 7
De rechtbank deelt het standpunt van de officier van justitie en de raadsman dat de diefstal van de laptop op 6 december 2017 uit de bibliotheek in het “ [slachtoffer 6] ” in Landgraaf wettig en overtuigend is bewezen. Door [aangever namens slachtoffer 6] is namens de [slachtoffer 6] aangifte gedaan van de diefstal. [21] Op de dag van de diefstal komt een man in de zaak ‘Computerreparatie’ te Landgraaf. De man haalt een laptop onder zijn jas vandaan. De man vertelt dat hij de laptop zojuist in Landgraaf bij het “ [slachtoffer 6] ” heeft gestolen. De eigenaar van de winkel heeft hiervan camerabeelden, die hij aan de politie overhandigt. [22] De man op de camerabeelden wordt door verbalisanten herkend als de verdachte. Zij herkennen hem onder andere aan zijn gezicht en aan zijn manier van lopen. [23]
Feit 8
Naar het oordeel van de rechtbank kan de aan verdachte ten laste gelegde vernieling/beschadiging van het beeldscherm en de printer van [slachtoffer 7] op 16 januari 2018 in Landgraaf wettig en overtuigend worden bewezen. [slachtoffer 7] heeft daarvan aangifte gedaan [24] . De verdachte was een oud-patiënt van [slachtoffer 7] . De getuige [getuige 5] heeft gezien dat de verdachte het beeldscherm pakte en achter het bureau gooide, waarbij het beeldscherm (onder andere) tegen de printer aankwam. [25]
De vernieling van de archiefbakken acht de rechtbank niet bewezen. De verdachte moet van dit onderdeel van de tenlastelegging worden vrijgesproken.
Feit 9
De rechtbank deelt het standpunt van de officier van justitie en de raadsman dat de tenlastegelegde vernieling van een beeldscherm op 16 januari 2018 te Heerlen bewezen kan worden. Door [aangever namens slachtoffer 8] is van die vernieling namens het [slachtoffer 8] Heerlen aangifte gedaan. De verdachte heeft een beeldscherm opgepakt en in de richting van voornoemde [aangever namens slachtoffer 8] gegooid. Daarbij raakte het scherm aan een hoek beschadigd. [26] In de aangifte en de getuigenverklaring wordt over nog een beeldscherm gesproken, maar daarvan kan niet worden vastgesteld dat ook dit beschadigd is geraakt dan wel is vernield. Van de vernieling van dit tweede beeldscherm wordt de verdachte dan ook (partieel) vrijgesproken.
Feit 11
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte op 30 oktober 2017 in Landgraaf een ruit heeft vernield en een rolluik, scooters en een vloerbedekking heeft beschadigd. Deze goederen zijn eigendom van [slachtoffer 9] . De eigenaar van de zaak, [eigenaar van slachtoffer 9] , heeft in eerste instantie aangifte gedaan van de vernieling van de ruit en beschadiging van het rolluik. [27] Later is gebleken dat de steen ook schade aan de vloerbedekking en aan drie scooters heeft veroorzaakt. [28] [eigenaar van slachtoffer 9] heeft camerabeelden aan de politie ter beschikking gesteld. [29] Daarop is te zien dat een persoon met een fiets tot twee keer toe een kei tegen de winkel gooit. De politie heeft op de beelden de verdachte herkend. Ook de fiets van de verdachte is door de politie herkend. [30]
Feit 12
Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat de diefstal van stroomkabels op 20 september 2017 in Kerkrade bewezen kan worden. De rechtbank baseert zich voor het bewijs op de aangifte van deze diefstal namens [slachtoffer 10] [31] en het aantreffen van de verdachte nabij de plaats delict met naast hem een oranjekleurige kabel. Deze man blijkt later de verdachte [verdachte] te zijn. Op de plek waar de verdachte is aangetroffen, ligt een rode kniptang. [32]
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte
feit 1 primair
op 16 februari 2018 in de gemeente Landgraaf ter uitvoering van het door verdachte voorge-nomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven, met dat opzet die [slachtoffer 1] met een mes in de linkerzij heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
feit 2 primair
op 16 februari 2018 in de gemeente Landgraaf opzettelijk brand heeft gesticht in/bij een woning in een appartementencomplex gelegen aan de [adres aangever 1] , door open vuur in aanraking te brengen met een hoeveelheid benzine en deo(dorant)spray, ten gevolge waarvan de voordeur en het kozijn van voornoemde woning gedeeltelijk zijn verbrand, en daarvan:
- gemeen gevaar voor voornoemde woning en appartementencomplex en de zich in dat pand bevindende goederen en
- levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor [aangever 1] en de op dat moment in voornoemde woning en appartementencomplex aanwezige bewoners te duchten was;
feit 3
op 16 februari 2018 in de gemeente Landgraaf opzettelijk en wederrechtelijk een rolcontainer, type 660 liter, nummer 50864, die aan [slachtoffer 2] toebehoorde, heeft vernield;
feit 4
op 08 december 2017 in de gemeente Landgraaf een auto, type Volkswagen Transporter, gekentekend [kenteken] , die toebehoorde aan [slachtoffer 3] , heeft weggenomen met het oogmerk om zich deze wederrechtelijk toe te eigenen;
feit 5
in de periode van 28 september 2017 tot en met 29 september 2017 te Kerkrade met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een auto, Opel Astra, toebehorende aan [slachtoffer 4] ;
feit 6
op 12 december 2017 te Heerlen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om een hoeveelheid velgen, die toebehoorden aan [slachtoffer 5] , weg te nemen met het oogmerk om zich deze wederrechtelijk toe te eigenen, die velgen uit een kist op het bedrijventerrein van [slachtoffer 5] heeft weggepakt en heeft klaargezet om te vervoeren, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
feit 7
op 6 december 2017 te Landgraaf een laptop, die toebehoorde aan [slachtoffer 6] , heeft weggenomen met het oogmerk om zich deze wederrechtelijk toe te eigenen;
feit 8
op 16 januari 2018 te Landgraaf, opzettelijk en wederrechtelijk een computerbeeldscherm en printer die toebehoorden aan [slachtoffer 7] , heeft beschadigd;
feit 9
op 16 januari 2018 te Heerlen opzettelijk en wederrechtelijk een computerbeeldscherm, dat toebehoorde aan [slachtoffer 8] , heeft beschadigd;
feit 11
op 30 oktober 2017 in de gemeente Landgraaf opzettelijk en wederrechtelijk:
- een ruit, die aan [slachtoffer 9] toebehoorde, heeft vernield en
- een rolluik, scooters en een vloerbedekking, die aan [slachtoffer 9] toebehoorden, heeft beschadigd;
feit 12
op 20 september 2017 in de gemeente Kerkrade met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen stroomkabels, die toebehoorden aan [slachtoffer 10] .
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie en strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert de volgende strafbare feiten op:
feit 1 primair
poging tot doodslag
feit 2 primair
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is
feit 3
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen
feit 4
diefstal
feit 5
diefstal
feit 6
poging tot diefstal
feit 7
diefstal
feit 8
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen of vernielen, meermalen gepleegd
feit 9
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen
feit 11
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen
en
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen, meermalen gepleegd
feit 12
diefstal.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is onderzocht in het Pieter Baan Centrum (hierna: PBC) om een beeld te kunnen krijgen van zijn geestvermogens. Het PBC heeft van dat onderzoek een rapport opgemaakt. Dat rapport vermeldt onder meer het volgende.
Mate van toerekenbaarheid
Bij verdachte is sprake van een chronisch psychotisch toestandsbeeld, hetgeen blijkt uit de chaotische gedachtegang met spreekdrang waarbij de verdachte moeilijk kan worden gestructureerd. Verder is sprake van achterdocht waarbij de verdachte waanachtige denkbeelden heeft ten aanzien van bijvoorbeeld zijn vader. Ook zijn er aanwijzingen voor een verliefdheidswaan, waarbij de verdachte denkt een relatie te hebben met een Zwitserse zangeres. Dit psychotische toestandsbeeld bestaat al langere tijd en de verdachte weigert zich hiervoor te laten behandelen.
Als onderliggende oorzaak voor deze psychose wordt vastgesteld dat er bij de verdachte sprake is van schizofrenie. Daarnaast is sprake van een stoornis in gebruik van alcohol en amfetamine. Voor beide middelen geldt dat op zijn minst sprake is van een matige stoornis.
Ten tijde van alle tenlastegelegde feiten was sprake van ernstige psychotische symptomen bij chronisch psychotisch functioneren van de verdachte, met aanzienlijke doorwerking in het gedrag van de verdachte. Doordat de verdachte tijdens het onderzoek in het PBC maar weinig heeft willen vertellen over de tenlastegelegde feiten kan niet worden vastgesteld of (een aantal van) die feiten hem in het geheel niet zijn toe te rekenen; dit kan echter niet worden uitgesloten.
De rechtbank gaat er op basis van dit rapport van het PBC vanuit dat de feiten verdachte vanwege zijn stoornis slechts in beperkte mate zijn toe te rekenen. Uit het dossier is de rechtbank gebleken dat het handelen van de verdachte niet van alle realiteitszin is ontbloot. Op grond daarvan komt de rechtbank tot het oordeel dat de door de deskundigen vastgestelde stoornis de strafbaarheid van de verdachte niet geheel uitsluit.
Ook overigens is niet gebleken van omstandigheden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is dan ook strafbaar.

6.De straf en de maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft een gevangenisstraf gevorderd van 6 jaren met aftrek van voorarrest, met daarnaast oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege (hierna: de tbs-maatregel).
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat nadat verdachte aanvankelijk in het geheel niet, en later slechts in zeer beperkte mate had meegewerkt, een “half” PBC-rapport is uitgebracht. De resultaten moeten met de nodige voorzichtigheid worden geïnterpreteerd. De uitkomsten zijn grotendeels onbetrouwbaar. Het rapport biedt onvoldoende steun voor oplegging van de tbs-maatregel. Volgens de raadsman moet de verdachte, bij gebrek aan duidelijke aanwijzingen voor het tegendeel, als volledig toerekeningsvatbaar worden beschouwd.
De raadsman acht voor de feiten die hij bewezen acht een gevangenisstraf gelijk aan de duur van het reeds ondergane voorarrest (van ruim 400 dagen) passend.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf en maatregel is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting, en in het bijzonder het daar besproken PBC rapport, naar voren is gekomen.
De verdachte heeft in een tijdspanne van nog geen vijf maanden een groot aantal strafbare feiten gepleegd.
Zo heeft de verdachte, nadat hij eerst de brandblusser had verstopt, opzettelijk brand gesticht in een appartementencomplex en daarmee het leven van de bewoners in gevaar gebracht. Het is aan adequaat optreden van enkele bewoners te danken dat de brand snel kon worden geblust en de schade beperkt is gebleven. Voor het slachtoffer [aangever 1] en andere bewoners moet de brand angstige momenten hebben opgeleverd. Dat [aangever 1] daadwerkelijk bang is geweest blijkt uit zijn slachtofferverklaring, die namens hem tijdens de zitting is voorgelezen. Brandstichting roept ook in meer algemene zin gevoelens van onveiligheid op.
Als verdachte de eigenaar van het appartementencomplex, die op weg is naar het pand om polshoogte te nemen, onderweg tegenkomt, steekt hij deze met een scherp mes in de zij. Het letsel dat het slachtoffer [slachtoffer 1] bij de steekpartij opliep viel gelukkig mee, maar het had veel ernstiger kunnen aflopen. De impact die dit voorval op het slachtoffer heeft gehad, is groot. Dat blijkt uit de ter zitting voorgelezen slachtofferverklaring. Het handelen van verdachte getuigt van een volkomen gebrek aan respect voor de waarde van het menselijk leven.
Verder heeft de verdachte zich nog schuldig gemaakt aan vier diefstallen en een poging daartoe, alsmede vier vernielingen. Dit betreffen ergerlijke misdrijven die de gedupeerden schade en hinder toebrengen.
De rechtbank heeft gelet op het strafblad van de verdachte. Daaruit volgt niet dat hij al eerder voor een geweldsdelict is veroordeeld.
De rechtbank deelt het standpunt van de raadsman dat sprake is van een “half rapport” van het PBC niet.
De deskundigen van het PBC hebben zich in het hiervoor onder 5. reeds besproken rapport uitgelaten over de psychische toestand van de verdachte. Kort gezegd hebben de deskundigen bij de verdachte een persoonlijkheidsstoornis (schizofrenie) geconstateerd. Daarnaast is een matige/ernstige stoornis in het gebruik van alcohol en amfetamine vastgesteld, wat zou kunnen duiden op zelfmedicatie. Vanwege de ernstige problematiek is volgens de deskundigen een langdurige en intensieve behandeling nodig.
Op basis van de rapportage van het PBC gaat de rechtbank ervan uit dat de aan verdachte ten laste gelegde feiten hem slechts in verminderde mate kunnen worden toegerekend.
Volgens de deskundigen van het PBC is er sprake van een hoog risico op recidive, ook op de korte termijn, als de verdachte zonder verdere (gedwongen) hulp in vrijheid zou worden gesteld. Er bestaat risico op escalatie van gewelddadig gedrag richting meer ernstigere feiten. Vanuit het huidige toestandsbeeld is de verdachte erg onvoorspelbaar, waardoor dit niet goed in te schatten is.
Beschermende factoren heeft het PBC niet aangetroffen. De verdachte heeft geen huisvesting, geen netwerk en wel financiële problemen. Al deze factoren beïnvloeden elkaar op negatieve wijze. Doordat de verdachte op alle leefgebieden disfunctioneert, zal hij nog meer blootstaan aan stress indien hij vrij zou komen, waardoor de ernst van de psychotische symptomen vermoedelijk alleen maar zal toenemen.
Om het risico op recidive zo veel mogelijk in te perken, zal volgens het PBC de verdachte in de eerste plaats klinisch behandeld moeten worden, waarbij allereerst de focus zal moeten liggen op behandeling met medicatie tegen een psychose.
Daarna zal de behandeling gericht moeten zijn op het vergroten van inzicht bij de verdachte, waardoor hij (indien mogelijk) meer zicht krijgt op zijn ziektebeeld en inzicht krijgt in zijn functioneren.
Ingeschat wordt dat de behandeling een langere periode zal moeten bestrijken en dat een jaar onvoldoende is om deze behandeling vorm te geven. De verwachting is dat na een jaar het risico op recidive nog onvoldoende zal zijn gedaald waardoor het dan nog niet verantwoord zal zijn om een opgelegd kader te stoppen.
Plaatsing van de verdachte in een psychiatrisch ziekenhuis voor de duur van maximaal één jaar is volgens het PBC onvoldoende om het risico te beperken. Daarbij is de verdachte niet gemotiveerd voor behandeling en ontbreekt ziektebesef. Daarmee is ook een behandeling in een voorwaardelijk kader niet haalbaar. Volgens de rapportage van het PBC resteert geen andere mogelijkheid dan aan de verdachte de maatregel tot terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege op te leggen.
Om de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging te kunnen opleggen, moet zijn voldaan aan een aantal wettelijke vereisten. De maatregel kan niet worden opgelegd zonder dat de rechtbank beschikt over een advies van tenminste twee gedragsdeskundigen van verschillende disciplines, onder wie een psychiater. Voornoemd PBC-rapport is onder anderen opgemaakt door een psychiater en een psycholoog en zij hebben hun conclusies en advies uitgebreid onderbouwd. Aan dit vereiste is daarmee voldaan.
Een volgend vereiste is dat de verdachte ten tijde van het delict leed aan een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens. Aan dit vereiste is ook voldaan, zoals blijkt uit de conclusies van het PBC.
Verder moet sprake zijn van een misdrijf waarop een gevangenisstraf van minimaal 4 jaren is gesteld. Ook aan dat vereiste is voldaan, nu:
- voor het feit van artikel 157 van het Wetboek van Strafrecht een tijdelijke gevangenisstraf van 15 jaren kan worden opgelegd, indien daarvan levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is;
- doodslag een misdrijf betreft waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van 15 jaren is gesteld.
Als laatste vereiste moet de veiligheid van anderen, dan wel de veiligheid van personen het opleggen van de maatregel eisen. Ook aan dat vereiste is voldaan, gelet op het door de deskundigen vastgestelde hoge recidive-risico.
Wettelijk zijn er dan ook geen belemmeringen voor het opleggen van de maatregel van tbs met dwangverpleging. Ter bescherming van de samenleving acht de rechtbank het noodzakelijk deze maatregel aan de verdachte op te leggen. Aangezien de tbs-maatregel met verpleging van overheidswege wordt opgelegd ter zake een levensdelict, is de duur van de maatregel niet in tijd beperkt.
De rechtbank zal daarnaast aan de verdachte een gevangenisstraf voor de duur van twee jaren opleggen, met aftrek van voorarrest. Naar het oordeel van de rechtbank kan, gelet op de ernst van in het bijzonder de bewezenverklaarde feiten 1 primair en 2 primair in de verhouding tot andere strafbare feiten, in strafrechtelijke zin slechts worden gereageerd met het opleggen van een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt. Het mag dan zo zijn dat het belang van de verdachte op dit moment het meest gediend is met een snelle aanvang van zijn behandeling, maar de ernst van voornoemde feiten vraagt om meer vergelding dan tot nu heeft plaatsgevonden. De rechtbank acht het van groot belang dat aan de maatschappij wordt duidelijk gemaakt dat dergelijk gedrag niet wordt getolereerd en serieus wordt bestraft, ter voorkoming van nieuwe strafbare feiten.

7.De benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partijen [slachtoffer 1] , [wettelijk vertegenwoordiger van aangever 1] (wettelijk vertegenwoordiger en bewindvoerder van [aangever 1] ), [slachtoffer 4] , [slachtoffer 9] en [slachtoffer 10] vorderen ieder een schadevergoeding.
[slachtoffer 1]
De benadeelde partij [slachtoffer 1] vordert een schadevergoeding van € 3.051,19 voor materiële en immateriële schade.
De rechtbank zal deze vordering integraal toewijzen.
De rechtbank is allereerst van oordeel dat de benadeelde partij als rechtstreeks gevolg van het bewezenverklaarde onder 1 primair immateriële schade ad € 1.100,00 heeft geleden door de gevoelens van pijn, angst en onveiligheid die de verdachte bij hem teweeg heeft gebracht. Door de steekwond heeft is hij enige tijd in zijn doen en laten beperkt geweest. Verdachte is naar burgerlijk recht aansprakelijk voor die schade.
Ook de volgende schadeposten zijn als niet dan wel onvoldoende betwist toewijsbaar:
  • reiskosten ten behoeve van een gesprek bij Slachtofferhulp van € 18,79 ter zake van feit 1 primair;
  • parkeerkosten ten behoeve van een gesprek bij Slachtofferhulp van € 8,00 ter zake van feit 1 primair;
  • kleding fleecevest (beschadigd geraakt door de steekpartij) van € 26,65 ter zake van feit 1 primair;
  • kleding T-shirt (beschadigd geraakt door de steekpartij) van € 12,50 ter zake van feit 1 primair;
  • eigen risico bij zorgverzekeraar CZ (in verband met vervoer ambulance naar ziekenhuis is een groot deel van het eigen risico opgenomen) van € 354,21 ter zake van feit 1 primair;
  • eigen risico bij Interpolis (bij brand geldt een eigen risico) van € 250,00 ter zake van feit 2 primair;
  • kosten alternatief personeel inhuren (benadeelde partij kon de gebruikelijke hand- en spandiensten in het appartementencomplex niet verrichten) van € 1.281,04 ter zake van feit 1 primair.
De rechtbank is van oordeel dat deze materiële schadeposten rechtstreeks het gevolg zijn van het bewezenverklaarde en zij acht verdachte aansprakelijk voor die materiële schade.
De rechtbank wijst het gevorderde bedrag van € 3.051,19 toe, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Wettelijk vertegenwoordiger en bewindvoerder [wettelijk vertegenwoordiger van aangever 1]
De benadeelde partij vordert een schadevergoeding van € 2.227,43 voor materiële en immateriële schade ter zake van feit 2 primair.
De rechtbank zal deze vordering gedeeltelijk toewijzen. De rechtbank is van oordeel dat de schade met betrekking tot de post “huur juli 2018” van € 485,70 en de schade met betrekking tot de post “borg” van € 500,00 rechtstreeks het gevolg zijn van het bewezenverklaarde. Zij acht verdachte aansprakelijk voor die materiële schade.
De rechtbank zal ook de gevorderde immateriële schade van € 750,00 toewijzen, nu deze schadepost niet is betwist. Het bedrag dat wordt gevorderd, acht de rechtbank het rechtstreeks gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte.
Dit deel van de vordering van in totaal € 1.735,70 kan derhalve worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De benadeelde partij moet niet-ontvankelijk worden verklaard ten aanzien van de schadepost gebitsprothese van € 569,14, nu niet is gebleken van een verband tussen het bewezenver-klaarde en de opgevoerde schade. Niet zonder meer begrijpelijk is hoe de gebitsprothese verloren is gegaan. Een toelichting ontbreekt. Het aanhouden van de behandeling van deze strafzaak uitsluitend om alsnog een toelichting te verkrijgen, zou een onevenredige belasting van het strafproces betekenen.
[slachtoffer 4]
De benadeelde partij [slachtoffer 4] vordert een schadevergoeding van € 1.240,00 voor materiële schade ter zake van feit 5.
De rechtbank zal deze vordering gedeeltelijk toewijzen. De rechtbank is van oordeel dat de benadeelde partij als rechtstreeks gevolg van het bewezenverklaarde materiële schade heeft geleden doordat hij de auto in Zwitserland heeft moeten (laten) ophalen. Zij beschouwt het gevorderde bedrag van € 350,00 als redelijk en billijk.
De rechtbank zal de benadeelde partij ten aanzien van de overige posten - te weten de post “auto” van € 300,00, de post “inhoud auto” van € 500,00 en de post “autogereedschap” van
€ 90,00 - niet-ontvankelijk verklaren in zijn vordering. De vordering is op dit punt niet met stukken en/of een toelichting onderbouwd. De rechtbank is zonder die onderbouwing niet van enige samenhang tussen deze posten en het bewezenverklaarde gebleken.
De rechtbank wijst een bedrag van € 350,00 toe, te vermeerderen met de wettelijke rente.
[slachtoffer 9]
De benadeelde partij [slachtoffer 9] vordert een schadevergoeding van
€ 7.731,15 voor materiële schade ter zake van feit 11.
De rechtbank zal deze vordering gedeeltelijk toewijzen. De volgende schadeposten zijn (al dan niet gedeeltelijk) toewijsbaar:
  • schade aan twee scooters voor het gehele gevorderde bedrag van € 300,00;
  • schade aan vloerbedekking ten gevolge van het neerkomen van de gegooide steen tot een bedrag van € 400,00. Dit is exclusief BTW nu de benadeelde partij de BTW kan verrekenen;
  • schade aan de deurmat voor het gehele gevorderde bedrag van € 100,00. De rechtbank beschouwt het gevorderde bedrag als redelijk en billijk;
  • schade helmenkast tot een bedrag van € 82,61. Dit is exclusief BTW nu de benadeelde partij de BTW kan verrekenen;
  • schade rolluik tot een bedrag van € 209,48. Dit is exclusief BTW nu de benadeelde partij de BTW kan verrekenen;
  • inkoopwaarde drie helmen, die bestemd waren voor de verkoop voor het gehele gevorderde bedrag van € 228,60. De benadeelde partij heeft gesteld dat dit bedrag reeds exclusief BTW is, hetgeen door de raadsman niet is betwist;
  • vervangen vensterbank, lengte 119,5 cm tot een bedrag van € 208,90 en vervangen Plastisol vensterbank en rolluik tot een bedrag van € 202,75. Beide bedragen zijn exclusief BTW nu de benadeelde de BTW kan verrekenen;
  • belettering openingstijden voor het gehele gevorderde bedrag van € 90,00;
  • reiskosten Slachtofferloket voor het gehele gevorderde bedrag van € 17,08;
  • parkeerkosten voor het gehele gevorderde bedrag van € 3,00.
De rechtbank is van oordeel dat deze door de benadeelde partij geleden materiële schade het rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde. De rechtbank acht de benadeelde partij aansprakelijk voor die schade. De rechtbank zal een bedrag van € 1.842,42 toewijzen, evenals de wettelijke rente. Voor zover voornoemde schadeposten gedeeltelijk zijn toegewezen, zal de rechtbank het meer gevorderde afwijzen.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren met betrekking tot de post “omzetverlies vanwege afhandelen schade” van € 5.656,95. De rechtbank is met betrekking tot deze schadepost van oordeel dat die thans onvoldoende onderbouwd is tegenover de betwisting daarvan door de raadsman. Naar het oordeel van de rechtbank is onvoldoende onderbouwd wat de winstmarge is. Een aanhouding van de strafzaak ter nadere onderbouwing van deze gestelde schadeposten zou een onevenredige belasting betekenen voor het strafgeding. De rechtbank bepaalt dat de benadeelde partij dit deel van haar vordering desgewenst bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
[slachtoffer 10]
De benadeelde partij [slachtoffer 10] vordert een schadevergoeding van € 1.610,00 voor materiële schade ter zake van feit 12.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de gehele vordering, nu een uittreksel van de Kamer van Koophandel en een volmacht van de directie/bestuurder ontbreekt, zodat niet vaststaat dat de heer [gemachtigde namens slachtoffer 10] door [slachtoffer 10] gemachtigd is om haar in deze procedure te vertegenwoordigen. Dat laat onverlet dat de benadeelde partij de schadevordering bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
De schadevergoedingsmaatregel
Om te bevorderen dat de door de rechtbank hierboven toegewezen schade door verdachte wordt vergoed, zal de rechtbank de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze. Zij ziet aanleiding om de aan de schadevergoedingsmaatregel verbonden hechtenis bij niet betaling in alle gevallen op slechts één dag te stellen. Aan de verdachte wordt immers de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege opgelegd. De rechtbank acht het onwenselijk dat door toepassing van vervangende hechtenis bij betalingsonmacht de behandeling in het kader van de tbs-maatregel op de langere baan wordt geschoven.

8.De vordering tot tenuitvoerlegging

Ter terechtzitting is gelijktijdig de vordering van de officier van justitie behandeld tot tenuitvoerlegging van een eerder voorwaardelijk opgelegde straf. De officier van justitie heeft deze vordering tot tenuitvoerlegging aangebracht met de onderhavige strafzaak. Het betreft een voorwaardelijke gevangenisstraf van vier weken, opgelegd door de politierechter in deze rechtbank op 5 oktober 2017 in de zaak met parketnummer 96/102539-17.
De raadsman refereert zich met betrekking tot de vordering aan het oordeel van de rechtbank.
De vordering voldoet aan de daaraan te stellen eisen. Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd opnieuw heeft schuldig gemaakt aan diverse strafbare feiten en aldus de algemene voorwaarde heeft overtreden. In beginsel ligt daarmee de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straf voor toewijzing gereed. De rechtbank ziet daar toch vanaf, omdat zij de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging én een gevangenisstraf van langere duur zal opleggen. Gelet daarop ziet de rechtbank niet de meerwaarde van de gevorderde tenuitvoerlegging en acht zij deze niet zinvol. De rechtbank zal de vordering daarom afwijzen.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36f, 37a, 37b, 45, 57, 157, 287, 300, 310 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.

10.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
- acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen verdachte onder 10 is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij;
Bewezenverklaring
  • verklaart het onder feit 1 primair, 2 primair, 3, 4, 5, 6, 7, 8, 9, 11 en 12 tenlastegelegde bewezen zoals hierboven onder 3.4 is omschreven;
  • spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Kwalificatie en strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde de strafbare feiten oplevert zoals hierboven onder 4 is omschreven;
  • verklaart de verdachte strafbaar;
Straf
  • veroordeelt de verdachte voor deze feiten tot
  • beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van deze gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
TBS-maatregel
- legt voor de feiten 1 en 2 aan de verdachte
de maatregel van terbeschikkingstellingop en
beveelt dat de verdachte van overheidswege wordt verpleegd;
Benadeelde partijen en schadevergoedingsmaatregelen
[slachtoffer 1]
- wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] toe en veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij te betalen
€ 3.051,19 te vermeerderen met de wettelijke rente te berekenen over de periode van
16 februari 2018 tot aan de dag van de volledige voldoening;
- veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij in het kader van deze procedure gemaakt, de kosten van de tenuitvoerlegging daaronder begrepen, en begroot deze kosten tot op heden op nihil;
  • legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer, [slachtoffer 1] , van € 3.051,19, bij niet betaling en verhaal te vervangen door 1 dag hechtenis, met dien verstande dat de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft, te vermeerderen met de wettelijke rente te berekenen over de periode vanaf 16 februari 2018 tot aan de dag van de volledige voldoening;
  • bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de staat in zoverre komt te vervallen;
Gösgens (wettelijk vertegenwoordiger en bewindvoerder van [aangever 1] )
  • wijst de vordering van de benadeelde partij [wettelijk vertegenwoordiger van aangever 1] (gedeeltelijk) toe tot een bedrag van € 1.735,70, vermeerderd met de wettelijke rente, te berekenen over de periode van 16 februari 2018 tot aan de dag van volledige voldoening;
  • verklaart de benadeelde partij ten aanzien van de post gebitsprothese niet-ontvankelijk in de vordering;
  • veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij in het kader van deze procedure gemaakt, de kosten van de tenuitvoerlegging daaronder begrepen, en begroot deze kosten tot op heden op nihil;
  • legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [wettelijk vertegenwoordiger van aangever 1] van € 1.735,70, bij niet betaling en verhaal te vervangen door 1 dag hechtenis, met dien verstande dat de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft, te vermeerderen met de wettelijke rente te berekenen over de periode vanaf 16 februari 2018 tot aan de dag van de volledige voldoening;
  • bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de staat in zoverre komt te vervallen;
[slachtoffer 4]
  • wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 4] gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij te betalen € 350,00, te vermeerderen met de wettelijke rente te berekenen over de periode van 29 september 2017 tot aan de dag van de volledige voldoening;
  • verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering;
- veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij in het kader van deze procedure gemaakt, de kosten van de tenuitvoerlegging daaronder begrepen, en begroot deze kosten tot op heden op nihil;
  • legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 4] van € 350,00 bij niet betaling en verhaal te vervangen door 1 dag hechtenis, met dien verstande dat de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft, te vermeerderen met de wettelijke rente te berekenen over de periode vanaf 29 september 2017 tot aan de dag van de volledige voldoening;
  • bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de staat in zoverre komt te vervallen;
[slachtoffer 9]
  • verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 9] met betrekking tot de post “omzetverlies vanwege afhandelen schade” niet-ontvankelijk in haar vordering;
  • wijst de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij te betalen € 1.842,42, te vermeerderen met de wettelijke rente te berekenen over de periode van 30 oktober 2017 tot aan de dag van de volledige voldoening;
  • wijst de vordering voor het overige af;
- veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij in het kader van deze procedure gemaakt, de kosten van de tenuitvoerlegging daaronder begrepen, en begroot deze kosten tot op heden op nihil;
  • legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 9] van € 1.842,42 bij niet betaling en verhaal te vervangen door 1 dag hechtenis, met dien verstande dat de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft, te vermeerderen met de wettelijke rente te berekenen over de periode vanaf 30 oktober 2017 tot aan de dag van de volledige voldoening;
  • bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de staat in zoverre komt te vervallen;
[slachtoffer 10]
- verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 10] niet-ontvankelijk in haar vordering;
- veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte gemaakt, tot op heden begroot op nihil;
De vordering tot tenuitvoerlegging
- wijst de vordering tot tenuitvoerlegging met parketnummer 96/102539-17 af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.H. Klifman, voorzitter, mr. K.G. Witteman en
mr. C.C.W.M. Aretz, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S. Schmeets, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 16 april 2019.
Buiten staat
Mr. C.C.W.M. Aretz is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 16 februari 2018 in de gemeente Landgraaf ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven, met dat opzet:
- die [slachtoffer 1] met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de linkerzijde, althans het (boven)lichaam, heeft gestoken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij op of omstreeks 16 februari 2018 in de gemeente Landgraaf ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet:
- die [slachtoffer 1] met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de linkerzijde, althans het (boven)lichaam, heeft gestoken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij op of omstreeks 16 februari 2018 in de gemeente Landgraaf [slachtoffer 1] heeft mishandeld door:
- die [slachtoffer 1] met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de linkerzijde, althans het (boven)lichaam, te steken;
2.
hij op of omstreeks 16 februari 2018 in de gemeente Landgraaf opzettelijk brand heeft gesticht in/bij (een) woning (in een appartementencomplex) gelegen aan de [adres aangever 1] , door een aansteker, in elk geval open vuur, in aanraking te brengen en/of laten komen met een hoeveelheid benzine en/of deo(dorant)spray, althans met een brandbare stof, ten gevolge waarvan die voordeur en/of dat kozijn van voorgenoemde woning geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, en daarvan:
- gemeen gevaar voor voorgenoemde woning en/of appartement(encomplex) en/of de zich in dat pand bevindende goederen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen, en/of
- levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor [aangever 1] en/of de zich op dat moment in voorgenoemde woning en/of appartement(encomplex) aanwezige bewoner(s), in elk geval levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen, te duchten was;
Subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden, dat:
hij op of omstreeks 16 februari 2018 te Landgraaf ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om opzettelijk brand te stichten in/bij (een) woning (in een appartementencomplex) gelegen aan de [adres aangever 1] , met dat opzet een aansteker, in elk geval open vuur, in aanraking heeft gebracht en/of laten komen met benzine en/of deo(dorant)spray, althans met een brandbare stof, en daarvan
- gemeen gevaar voor voorgenoemde woning en/of appartement(encomplex) en/of de
zich in dat pand bevindende goederen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen, en/of
- levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor [aangever 1] en/of de zich op dat moment in voorgenoemde woning en/of appartement(encomplex) aanwezige bewoner(s), in elk geval levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen, te duchten was,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3.
hij op of omstreeks 16 februari 2018 in de gemeente Landgraaf opzettelijk en wederrechtelijk een (rol)container (type 660 liter, nummer 50864), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander, te weten aan [slachtoffer 2] toebehoorde, heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;
4.
hij op of omstreeks 08 december 2017 in de gemeente Landgraaf een auto (type Volkswagen Transporter, gekentekend [kenteken] ), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 3] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
5.
hij in of omstreeks 28 september 2017 tot en met 29 september 2017 te Kerkrade met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een auto (Opel Astra), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 4] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;
(parketnummer 03-201973-17)
6.
hij op of omstreeks 12 december 2017 te Heerlen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om een hoeveelheid velgen, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 5] , weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, die velgen uit een kist op het bedrijventerrein van [slachtoffer 5] heeft weggepakt en/of heeft klaargezet om te vervoeren, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(parketnummer 03-249741-17)
7.
hij, op of omstreeks 6 december 2017 te Landgraaf, een laptop, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [slachtoffer 6] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen;
(parketnummer 03-036642-18)
8.
hij, op of omstreeks 16 januari 2018 te Landgraaf, opzettelijk en wederrechtelijk een computer(beeldscherm), archiefbakken en/of een printer, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander, te weten aan [slachtoffer 7] toebehoorde, heeft vernield en/of beschadigd;
(parketnummer 03-036642-18)
9.
hij, op of omstreeks 16 januari 2018 te Heerlen, opzettelijk en wederrechtelijk (een) computerbeeldscherm(en), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander, te weten aan [slachtoffer 8] toebehoorde, heeft vernield en/of beschadigd;
(parketnummer 03-036642-18)
10.
hij, op of omstreeks 16 januari 2018 te Landgraaf, [slachtoffer 3] heeft mishandeld door te stompen of te slaan in het gezicht, althans tegen het lichaam;
(parketnummer 03-036642-18)
11.
hij op of omstreeks 30 oktober 2017 in de gemeente Landgraaf, opzettelijk en
wederrechtelijk een ruit, een rolluik, een of meer scooters en/of een
vloerbedekking, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander,
te weten aan [slachtoffer 9] toebehoorde, heeft vernield en/of
beschadigd.
(parketnummer 03-219109-17)
12.
hij op of omstreeks 20 september 2017 in de gemeente Kerkrade met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een hoeveelheid (stroom-)kabels, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 10] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte.
(parketnummer 03-184998-17)

Voetnoten

1.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van politie Eenheid Limburg, proces-verbaalnummer 2018024864, gesloten d.d. 19 maart 2018, doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 266.
2.Het proces-verbaal van aangifte d.d. 21 februari 2018, dossierpagina’s 76 en 77.
3.Het proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 3 maart 2018, dossierpagina’s 97 en 98.
4.Het proces-verbaal van verhoor van verdachte door de rechter-commissaris (in het kader van de toetsing rechtmatigheid van de inverzekeringstelling en de vordering tot inbewaringstelling) d.d. 20 februari 2018, blad 1 en 2.
5.Het proces-verbaal van aangifte d.d. 17 februari 2018, dossierpagina’s 13 en 14.
6.De geneeskundige verklaring d.d. 23 februari 2018, dossierpagina 36.
7.Het proces-verbaal van verhoor van verdachte door de rechter-commissaris (in het kader van de toetsing rechtmatigheid van de inverzekeringstelling en de vordering tot inbewaringstelling) d.d. 20 februari 2018, pagina’s 1 en 2.
8.Het proces-verbaal van verhoor van verdachte d.d. 19 februari 2018, dossierpagina 224.
9.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van politie Eenheid Limburg, proces-verbaalnummer 2018024864, gesloten d.d. 19 maart 2018, doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 266.
10.Het proces-verbaal verhoor verdachte d.d. 19 februari 2018, dossierpagina 243 (bovenaan de pagina).
11.Het proces-verbaal aangifte d.d. 1 maart 2018, dossierpagina’s 130 en 131.
12.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van politie Eenheid Limburg, proces-verbaalnummer PL2300-2017197070, gesloten d.d. 12 december 2017, doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 26.
13.Het proces-verbaal verhoor verdachte d.d. 12 december 2017, dossierpagina 21 (bovenaan de pagina) en dossierpagina 23 (onderaan de pagina).
14.Het proces-verbaal aangifte, dossierpagina 1 en 2.
15.Het proces-verbaal van aangifte, dossierpagina’s 161 tot en met 164 met de fotobijlage.
16.Proces-verbaal zaak 6, dossierpagina 158.
17.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] , dossierpagina 177.
18.Proces-verbaal van aangifte d.d. 29 september 2017, dossierpagina’s 1 en 2 met de goederenbijlage.
19.Proces-verbaal d.d. 16 oktober 2017, ongenummerd, proces-verbaal d.d. 12 oktober 2017, dossierpagina’s 8 en 9 en ‘Form M’, dossierpagina 19.
20.Proces-verbaal verhoor verdachte, dossierpagina 12.
21.Proces-verbaal van aangifte, dossierpagina’s 18 en 19.
22.Proces-verbaal van bevindingen, dossierpagina 21.
23.Proces-verbaal van bevindingen, dossierpagina 22.
24.Proces-verbaal aangifte, dossierpagina’s 5 en 6.
25.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 5] , dossierpagina 7.
26.Proces-verbaal aangifte, dossierpagina’s 9 en 10 met als bijlage de foto op dossierpagina 15, en proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 6] , dossierpagina’s 16 en 17.
27.Proces-verbaal aangifte, dossierpagina’s 5 en 6, met de fotobijlage.
28.Proces-verbaal van verhoor aangever, dossierpagina’s 9 en 10.
29.Proces-verbaal van bevindingen, dossierpagina 32.
30.Proces-verbaal van bevindingen, dossierpagina 33.
31.Proces-verbaal aangifte, dossierpagina 000019.
32.Proces-verbaal van bevindingen, dossierpagina’s 000006 tot en met 000008.