In deze zaak, die op 18 april 2019 door de Rechtbank Limburg is behandeld, vorderde eiseres, vertegenwoordigd door advocaat mr. M.J. Mookhram, dat gedaagde, vertegenwoordigd door advocaat mr. G.E.E.M. van der Heijden, € 40.000,- zou terugstorten op de maatschapsrekening van de maatschap waaraan zij beiden verbonden zijn. De vordering was gebaseerd op onverschuldigde betaling, ongerechtvaardigde verrijking en onrechtmatig handelen. Eiseres stelde dat gedaagde op 11 maart 2019 dit bedrag van de maatschaprekening naar haar privé rekening had overgemaakt zonder rechtsgrond. Gedaagde voerde aan dat zij dit bedrag als voorschot op haar maatschapskapitaal had overgemaakt en dat er geen sprake was van onverschuldigde betaling.
De voorzieningenrechter oordeelde dat gedaagde zich schuldig had gemaakt aan eigenrichting door het bedrag over te maken zonder dat er een rechtsgrond voor bestond. De rechter oordeelde dat eiseres voldoende aannemelijk had gemaakt dat de overboeking onterecht was en dat gedaagde het bedrag moest terugbetalen. De vordering tot betaling van een dwangsom werd afgewezen, omdat deze niet kon worden opgelegd in geval van een veroordeling tot betaling van een geldsom. Gedaagde werd veroordeeld in de proceskosten, die op € 1.995,05 werden begroot. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.